Waarom verlangen behalve zoet ook bitter is

Recensie

Boeken

Anne Carson Verlangen is bitterzoet. Het zoete spreekt voor zich, het bittere behoeft wat meer uitleg, zal dichter en classica Anne Carson gedacht hebben. Ze onderzoekt de dynamiek van verliefdheid in een wervelend en maf poëzietweeluik en een essay over de klassieken.

Foto Albert Ibanez/Reuters
Foto Albert Ibanez/Reuters

Eros, de Griekse god van de liefde en passie, is de verpersoonlijking van het erotische verlangen. Over hem schreef de Griekse dichter Sappho dat hij een sluipend wezen is, je rondwervelt en niet te bestrijden is. Zij was ook de eerste die het erotische verlangen bitterzoet noemde. Het zoete spreekt voor zich, het bittere behoeft wat meer uitleg, moet de Amerikaanse dichter en classica Anne Carson (1950) gedacht hebben en die geeft ze, zowel in het essayistische Eros, bitterzoet als in haar poëzie, in wat geldt als haar belangrijkste werk: Autobiografie van rood (1998) en Rood doc> (2013). Het poëtische tweeluik is nu voor het eerst vertaald in een band uitgegeven, onder de naam Rood. Daarover zo meer.

Sappho’s karakterisering is voor Carson het startschot voor een expeditie door de Griekse Oudheid, langs allerlei schrijvers en filosofen, om inzicht te krijgen in de aard van Eros. Eros is het verlangen ‘naar wat ontbreekt’, schrijft Carson. De verliefde hunkert naar zijn geliefde, is altijd aan het wachten en zit vast tussen twee tijden, die van het ‘nu’, alleen en behoeftig, en het ‘dan’, wanneer hij samen en vervolmaakt is. Als hij eenmaal heeft waar het hem aan ontbrak, is er geen sprake meer van verlangen. Hij heeft eindelijk zijn bezit en kan het beheersen. Zo gemakkelijk gebeurt dat echter niet, vaker niet dan wel natuurlijk. En krijg je ooit helemaal wat je verlangt? Er komt altijd wat tussen – dat is de noodzakelijke derde component van Eros. Dat maakt verlangen paradoxaal, want het verbindt én scheidt: ‘het duidt aan dat twee niet één zijn, het belicht de afwezigheid waarvan eros de aanwezigheid vereist’.

Dat laat Eros bitter smaken. In het verlangen komen winst en verlies, weelde en armoede, liefde en haat samen. Niet voor niets schreef de Romeinse dichter Catullus dat hij haat én liefheeft. In Sappho’s geval begint het met een zoete appel en eindigt het met onstilbare honger.

Sappho en andere Griekse dichters vullen Eros dus negatief: het verlangen heeft ‘vijandige intenties en schadelijke effecten’, vandaar dat hun poëzie bezaaid is met geschonden lichamen. Het verlangen veroorzaakt ‘een verscheidenheid aan zintuiglijke crises’, zoals Carson elders schrijft, en schept verwarring en waanzin bij de verliefde. Hij reikt telkens opnieuw naar de ander, maar komt geen stap verder.

Overtuigen én verleiden

Portret van een jongen met boog in een rode tuniek. Foto Kunsthistorisches Museum Wenen.

Eros is de motor van veel klassieke teksten. Zijn aantasting en paradoxale werking dwingen schrijvers als Archilochus, Pindarus, Chariton, Vergilius en Sophocles tot reflectie en onderzoek, maar niet alleen hen: ook hun lezers ontkomen niet aan Eros’ aanraking. Tijdens het lezen ontstaat nog een driehoeksverhouding. De lezer leeft mee met de personages in het verhaal en hun verlangen, deelt die, maar voelt tegelijkertijd ook afstand: ‘je deelt hun blik op de werkelijkheid maar ziet ook hoe ze het mis hebben’. Het is haast, schrijft Carson, of je zelf verliefd bent.

Het is een saillant detail dat Carson noemt: in de Griekse mythologie is dezelfde godin, Peitho, ‘verantwoordelijk voor de kracht van het retorisch overtuigen én de kunst van het verleiden’. Maar niet alleen deze godin sleurt de lezer de driehoekige tussenruimte in, dat doet de schrijver ook met zijn verbeeldingsspel, metaforen en trucjes. Tussen hem en zijn lezer vindt een ‘intieme botsing’ plaats, al zit Eros altijd in de weg. Altijd onderschept het bittere het zoete, aldus Carson. Dat is het lot van de verliefde, maar ook van de schrijver én van de lezer – oftewel van iedereen die hunkert naar kennis.

Carson raadpleegt voor haar lange essay ook de filosofie, in het bijzonder Plato’s Phaedrus. Hij maakte zich grote zorgen, omdat hij in zowel schrijven als lezen het aantrekkelijke maar schadelijke waanidee van Eros herkende. De schrijver wordt voortgedreven door dezelfde controlezucht als de verliefde: laatstgenoemde wil de geliefde voor zichzelf en bevriezen in de tijd, terwijl eerstgenoemde woorden definitief wil vastleggen. Wat na het vastleggen overblijft, zijn dode letters, aldus Plato. Carson haalt ter illustratie de mythologische figuur Midas aan: hij strandde in zijn eigen verlangen, want alles wat hij aanraakte veranderde in goud, kwam tot stilstand in de tijd, op het hoogtepunt van zijn verlangen.

Het monster als uitgangspunt


Lees ook dit interview met schrijfster Maggie Nelson, over de liefde: ‘Verliefd zijn is een subjectieve verwarring’

Ook in haar eigen poëzie onderzoekt Carson de dynamiek van Eros, van het verlangen. In de roman-in-verzen Autobiografie van rood, verschenen in 1998, staat het verhaal van Gerion centraal. Het gevleugelde monster uit de Griekse mythologie had meerdere lijven en koppen en was de kleinzoon van Medusa:

Gerion was een monster alles aan hem was rood
Als hij ’s morgens zijn neus uit de dekens stak was die rood en
stug was het rode landschap waar zich in de rode wind
Vee tegen hun kluisters schuurde

Deze regels komen uit de Gerioneis van de dichter Stesíchoros, van wie Carson fragmenten laat voorafgaan aan haar hervertelling. Gerion was een hoeder wiens vee op een dag geroofd werd door de Griekse held Herakles. Stesíchoros’ tekst is bijzonder omdat het niet de held als uitgangspunt neemt, maar juist het monster, tot het moment dat een pijl van Herakles hem doodt: ‘De rode wereld En net zo rode winden / Bleven bestaan Gerion niet’.

Er is weinig overgebleven van de Gerioneis en dat is voor Anne Carson een ideaal uitgangspunt om de mythe opnieuw te vertellen. Gerion heeft zijn rode kleur en monsterlijkheid behouden, maar leeft nu tussen gewone mensen. Zijn schaamte daarvoor is een van de redenen waarom hij aan een autobiografie begint te werken. Bij Carson staan Herakles en Gerion ook niet recht tegenover elkaar, integendeel: ze maakt hen tot vrienden en geliefden. Ze dicht:

Het natuurlijke dat zich
tussen hen voordeed zoog elke druppel uit de muren van zijn bestaan zodat alleen de
geesten overbleven die ritselden
als een oude landkaart.

Elk gedicht bestaat uit twee delen: het trapt af met een enigmatische of aforistische zin en dan volgt een brokstuk van Gerions verhaal. Het negende vers, ‘Ruimte en tijd’, opent met deze zin: ‘Tegen de achtergrond van een ander krijgt wat we doen en laten scherpte.’ Dit slaat niet alleen op de ontluikende vriendschap/liefde, maar ook op de camera van Gerion, waarmee hij zijn leven vastlegt.

Wacht even. Een camera? In een Griekse mythe? Al vanaf het begin rommelt Carson met ruimte en tijd. Gerion krijgt in het tweede gedicht een dollar van zijn broer – en het wordt steeds gekker en daardoor spannender, levendiger. Wanneer Gerion en Herakles afdalen naar de Onderwereld laat de oma van laatstgenoemde een foto van een vulkaanuitbarsting in 1923 zien. Jaren nadat hun affaire pijnlijk ten einde gekomen is, vertrekt Gerion naar Buenos Aires. Op ansichtkaarten schrijft hij frasen van Heidegger en vraagt zich af waar tijd van gemaakt is: een vraag die verliefden zichzelf stellen.

In Argentinië loopt Gerion Herakles weer tegen het lijf, die inmiddels een ander liefje heeft, Ancash. Hij probeert de ‘nieuwe Herakles te monteren op die hij kende’. Zij zijn hier om vulkanen te fotograferen voor een documentaire over de dichter Emily Dickinson. Het kan allemaal in Carsons verbeelding.

Gerions gevoelens voor Herakles ontwaken uit hun sluimer en vanwege Ancash’ aanwezigheid begint zich een nieuwe driehoek af te tekenen, zeker wanneer Herakles en Gerion een intiem moment – niet het eerste en ook niet het laatste! – delen in het vliegtuig naar Lima, van waaruit ze verder reizen naar Ancash’ moeder en de vulkaan die ze willen vastleggen. Ancash komt verhaal halen over Gerions onderonsjes met Herakles, maar komt evengoed nader tot hem: ‘En hoor eens / je kunt vannacht wel bij mij komen slapen als je het koud hebt. En met een blik: / Alleen slápen.’


Lees ook de recensie over Stephen Fry’s hervertellingen van Griekse mythen: Stephen Fry jongleert met helden en goden

Zo nu en dan wordt Carsons versie van Gerions verhaal wel erg onwaarschijnlijk, waardoor de lotgevallen iets willekeurigs krijgen en ik uit het verhaal viel. In een mythe blijkt elke willekeur altijd voorbestemd te zijn, dat vereist het genre. Maar Carson tornt de mythe open en doorbreekt de conventies, net zoals de dichter van de Gerioneis, die losjes omsprong met adjectieven. Die hadden traditioneel ‘de taak om alles ter wereld vast te pinnen op zijn specifieke plaats’: bloed is bij Homerus altijd zwart, de dood is slecht en godengelach onblusbaar. Stesíchoros weekte ze los uit hun vaste contexten; hij verzette zich, als je de redenering uit Carsons Eros, bitterzoet volgt, tegen de definitieve vastlegging van woorden.

Verwacht geen vulkaan

Vijftien jaar na Autobiografie van rood verscheen het vervolg Rood Doc>. Ook in deze roman-in-verzen is de hoofdrol weggelegd voor Gerion, kortweg G. Hij is ouder, wijzer, maar nog even stuurloos als tijdens zijn puberteit. Herakles wordt opgevoerd als de militair Sad But Great. De sfeer is vele malen grimmiger: G’s moeder is ziek, Sad wordt na zijn uitzending geplaagd door zware posttraumatische stress en vanwege de psychische problemen van Ida, een dakloze die G aanvalt, hem en Sad met elkaar weet te verzoenen, is het decor regelmatig een kliniek.

Ook hier tart Carson met haar anachronistische trucjes tijd en ruimte. Schrijver Daniil Charms, Jezus Christus en de Griekse Onderwereld worden in dezelfde adem genoemd. Carson verwijst veel naar Proust en wanneer de patiënten en de verplegers zingen, schrijft ze: ‘Het verdoofde / normaal vervliegt. Hoop / zweeft vrij in het rond / – vanavond macaroni / de katheter schiet niet / los ware liefde nieuwe / medicijnen ooit weer cello / spelen’.

Carson verliest de oude mythe niet uit het oog: G hoedt nog steeds vee. Tijdens het werk denkt hij met een schok terug aan zijn geliefde. Eros grijpt hem bij de kladden. ‘Herinnering zuigt het / terug. Handen en geen / plaats voor handen een / laatste ochtend die later / tot je doordringt onze / laatste was.’ De stijl is meer uitgebeend en fragmentarischer, kommaloos als altijd. De breedte van Autobiografie van rood wordt in Rood Doc> extreem versmald: prozagedichten worden door inlopende marges geplet tot dunne gedichten. De regels zijn gekortwiekt, net zuilen.

Het eerste verhaal blaakte van het avontuur, dit verhaal is verstild en kent meer verwarring. ‘Hoe / was het om je seksueel / te voelen’, schrijft Carson ergens. Ze voert een commentator op in gedichten die als titel ‘Vrouw van brein’ dragen. Die geeft regieaanwijzingen aan de lezer: ‘zeg niet dat u / geen vulkaan verwacht had deze / rode vleugels / die zelfs slechte liefde niet kan / temmen’. Dialogen worden niet alleen ingebed in de lopende tekst, maar krijgen ook eigen speelruimte: ‘mooi werk Ida / sarcasme heeft geen zin / je hebt mijn kudde alleen gelaten / ik miste je Gerry en jij begint meteen weer te zeuren / ik heet geen Gerry’.

Maf maar matjes


Lees ook een interview met dichter Alfred Schaffer: ‘Ik wil juist níet zeggen: oh, wat is het erg’

Ook deze roman-in-verzen is wonderlijk, maar niet in dezelfde mate als Autobiografie van rood. Daar schrijft Carson bij vlagen zinderend, omdat ze haar verbeelding de vrije loop laat en tot excentrieke details en metaforen komt. Ze opereert op hoog niveau en is uitermate consistent, maar daar schuilt ook een manco in. Zowel Autobiografie van rood als Rood Doc> is onberispelijk, waardoor het maffe ook wat matjes wordt. Dat geldt vooral voor Rood Doc>, want in het andere verhaal zorgt de herkenbare alledaagsheid voor genoeg tegenwicht en reliëf om de onwaarschijnlijkheid voor lief te nemen.

Carsons personages zijn door schade en schande wijs geworden en toch blijven ze zich aan dezelfde steen stoten, waardoor ze weer hun wonden moeten likken. Als Eros zo onlosmakelijk verbonden is met gebrek en verlies, waarom zou je je er dan aan blootstellen? Deze gedachte komt altijd achteraf, benadrukt Carson in Eros, bitterzoet, want zodra je verliefd wordt, is het al te laat: de verliefde is verloren, hij verliest zijn verstand: ‘In werkelijkheid is het begin het enige moment dat jij, nietsvermoedend slachtoffer van de gevleugelde Eros, niet kunt beheersen. Alles wat dat moment brengt, tegelijk goed en slecht, bitter en zoet, komt nodeloos en onverwacht – een geschenk van de goden, zeggen de dichters. Vanaf dat moment is het verdere verloop van het verhaal aan jou, maar het begin is dat niet.’

Dat weten Gerion en de zijnen ook dondersgoed. Het draait om het ‘nu’ van het verlangen, niet om het ‘dan’. Dat ‘nu’ verwijst naar iets goddelijks en verandert je drastisch. Daarmee kun je het verlangen categoriseren als zelfverlies, maar je kunt ook in termen van vorming en verrijking spreken. Dan biedt Eros je ‘een uniek en onmisbaar waardevol moment’, aldus Plato. Eros geeft je ziel vleugels. Die zijn niet monsterlijk, zoals in Gerions geval, maar laten je vliegen, herinneren je eraan hoe het is om te leven.