Waarom Thomas Erdbrink in zijn tv-serie hoop ziet voor Afghanistan: ‘Alle vrouwen die we troffen waren strijdbaar’

Thomas Erdbrink: „Ik wil mijn leven niet geven voor een verhaal. Naar de frontlinie in Oekraïne, dát zou ik niet doen.”


Frank Ruiter

Interview

Thomas Erdbrink Nadat Afghanistan vorig jaar weer in handen van de Taliban viel, verbleef Thomas Erdbrink drieënhalve maand in de hoofdstad Kabul. Hij maakte er de televisieserie Onze man bij de Taliban. „Wat een bommenlegger te zeggen heeft, vind ik ook interessant.”

Je zou willen dat hij overdrijft. Een Afghaanse advocaat heeft net verteld dat hij zijn leven niet zeker is onder het nieuwe bewind van het Islamitisch Emiraat – de Taliban zouden geen onderscheid maken tussen rechters en advocaten. Iederéén die een rechtssysteem diende dat niets met de sharia, de islamitische wetgeving, van doen had, is kop van jut, vertelt hij. Hij overdrijft niet, constateert Thomas Erdbrink in zijn nieuwe VPRO-serie Onze man bij de Taliban. In Afghanistan liggen de schrijnende verhalen voor het oprapen, en niemand overdrijft.

Wie begint aan de nieuwe documentaireserie van journalist Erdbrink en regisseur Roel van Broekhoven, beiden bekend van de in 2015 met een Nipkowschijf bekroonde VPRO-serie Onze man in Teheran, zou de eerste minuten nog kunnen denken dat de twee opnieuw een vrolijk stemmende serie hebben gemaakt. In Onze man bij de Taliban klinkt dezelfde opzwepende muziek, een Afghaan met een auto vol piepende kuikentjes constateert dat zijn land onder de Taliban een stuk veiliger is geworden.

Ook in Iran kwamen weliswaar zware onderwerpen aan bod, maar er was toch vooral hoop. Een land bestaat nooit alleen uit zijn religieuze leiders, was de boodschap. Dat bleek vooral uit de verhalen van zijn jonge generatie. Als kijker hoop je dit keer op diezelfde geruststelling. Het is nog maar anderhalf jaar geleden dat Afghanen wanhopig aan vliegtuigen hingen, toen de Amerikanen en hun westerse bondgenoten uit het land vertrokken, om het in handen van de Taliban achter te laten. Kan het zijn dat het achteraf meeviel?

Dat valt het allerminst. En dat maakt Onze man bij de Taliban minstens zo mooi gemaakt, maar ook zwaarder dan zijn voorganger. Erdbrink: „Onze man in Teheran kwam voort uit het verhaal dat ik kon vertellen omdat ik er zeventien jaar woonde. Afghanistan is een armer en minder ontwikkeld land, met een ander verhaal. Iran en Afghanistan worden allebei geleid door religieuze figuren die denken dat ze het paradijs op aarde moeten creëren, maar hóé ze dat doen, is niet te vergelijken.”

Voor de vierdelige serie Onze man bij de Taliban, vanaf zondag 22 januari op televisie, verbleven de makers drieënhalve maand in Kabul, hoofdstad van Afghanistan. Geïnterviewden verschijnen regelmatig met een mondkapje in beeld – niet vanwege corona, maar omdat ze bang zijn dat wat ze te vertellen hebben consequenties heeft, en ze niet willen worden herkend. Erdbrink, witte schoenen, spijkerblouse, Nederlandse cameraploeg achter zich aan, loopt juist opvallend vrij rond. Hij interviewt mannen op een markt, vrouwen op straat, spreekt met een televisiepresentatrice die weigert haar gezicht te bedekken en bezoekt een illegaal schooltje waarop meisjes van vijftien les krijgen. Ook trekt hij op met Talibanstrijders: wat bezielt de bommenlegger die triomfantelijk vertelt hoe hij Amerikaanse tanks opblies. Je zou er bijna iets van begrijpen, als Erdbrink op het Afghaanse platteland te horen krijgt hoe verwoestend de uitwerking van jarenlange Amerikaanse droneaanvallen is geweest.

Het meest indringend is de scène waarin een ondergedoken rechter vertelt hoe hij vreest voor de toekomst van zijn jongste dochter. Ze is een baby nog, haar foto heeft hij ingesteld als achtergrond op zijn telefoon. Naar school, naar de universiteit, werken, de straat op zonder chaperon – zal ze het ooit mogen? Tijdens de doorloop van de aflevering, met regisseur Roel van Broekhoven, schoot Erdbrink weer vol, vertelt hij in een café in het centrum van Leiden. „Dat klinkt melodramatisch, maar dat gesprek kwam toen al heel erg binnen, en nu weer. Ik zeg in die aflevering ook: ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen… Wat valt er nog te zeggen?’”

Het viel tijdens het kijken op hoe vaak u interviews eindigde met: ‘Jeetje.’ Of: ‘Ach.’

„Het verhaal over Afghanistan is een dramatisch verhaal. En dat kan ik niet genoeg benadrukken: het is een verhaal waar Nederland een verantwoordelijkheid in draagt. Nederlandse militairen hebben daar als bondgenoot van de Amerikanen bijgedragen aan de westerse aanwezigheid. We zijn dus medeverantwoordelijk, vind ik, voor het achterlaten van het land in handen van de Taliban.

„Maar voor mij spreekt er ook hoop uit de serie. Het was júíst anders geweest, als ik daar was gekomen en alle vrouwen hadden gezegd: ‘We zijn zo blij met de Taliban!’ Die vrouwen konden we niet vinden, en daar spreekt voor mij hoop uit. Als al je rechten je worden ontnomen, dan kun je als vrouw twee routes kiezen: die van ‘laat maar’ en die van ‘fuck you’. Ik vond de mensen die ik interviewde stuk voor stuk strijdbaar. Ik ben ieder interview begonnen met: ‘Luister, dit wordt niet alleen in dat verre land waar wij vandaan komen uitgezonden. Jouw stukje kan morgen op internet belanden, besef dat goed. Wat je nu zegt, kan problematisch zijn.’ Zo’n rechter, die meisjes op de illegale school, ze zeiden dan toch: ‘Nee we willen dit zeggen. Want als niemand dit zegt, is dit ons lot.’ Die vergelijking kon ik wel met Iran maken: ook de Afghanen zijn niet hun leiders.”

Thomas Erdbrink woont sinds 2001 in Iran en werkte er als correspondent voor onder andere NRC, De Volkskrant en The New York Times, tot zijn persaccreditatie in 2019 werd ingetrokken. Dat was, hoogstwaarschijnlijk, een gevolg van de groeiende spanningen tussen Iran en de Verenigde Staten, nadat president Trump zijn land had teruggetrokken uit het nucleair akkoord. Na twee jaar correspondentschap voor The New York Times in Noord-Europa keerde hij terug naar Iran. Het land waar zijn vrouw (fotograaf Newsha Tavakolian) vandaan komt en waar hij, noodgedwongen, op zijn handen zat in een periode waarin de religieuze en maatschappelijke duimschroeven werden aangedraaid. Het land ook, waar demonstranten tegen het regime inmiddels worden geïntimideerd en geëxecuteerd.

Erdbrink: „Toen ik in Teheran televisie keek, deed het nieuws uit Afghanistan me zo denken aan alles wat ik had gelezen over de Iraanse revolutie van 1979. Een pro-westers regime verdwijnt, er komt een ander, dogmatisch, islamitisch regime voor terug. Zoiets gaat nooit van de ene op de andere dag. Er is altijd een periode waarin de nieuwe machthebbers hun bewind proberen te verstevigen, waarin ze nog niet de volledige controle hebben, de regels nog niet helemaal duidelijk zijn. Ik dacht meteen: dát is de periode om daar te werken. Dan durven de mensen nog te praten, ze wíllen nog praten.”

In die ‘houtje-touwtje-periode’, zoals Erdbrink erop terugkijkt, bleek het ook niet heel lastig om een persaccreditatie te krijgen. Erdbrink: „Ik kon als Nederlander gewoon naar de Afghaanse ambassade in Den Haag voor een visum, daar zaten destijds nog mensen die niets met de Taliban te maken wilden hebben. Eenmaal in Afghanistan gingen we naar het persministerie en zeiden: ‘Hallo, wij komen een documentaire maken.’ Komen jullie uit Amerika? Nee? Nou, dan is de meeste interesse al weg. ‘O, Holland, voetbal, leuk, hier hebben jullie een brief.’”

Dus u heeft niemand hoeven vertellen wat jullie daar precies kwamen doen?

„Nee, maar dat is omdat die beginperiode van een nieuw regime zo chaotisch is. De Taliban hielden ons wel in de gaten, maar ik heb in Iran geleerd: dat los je op door transparant te zijn, door niemand bezorgd te maken. We hebben bijvoorbeeld naar huizen gezocht, maar uiteindelijk was het veiliger om vanuit een hotel te werken. Dan zien ze: die mensen gaan ’s ochtends om negen uur weg, komen ’s middags om vier uur weer terug, ’s avonds doen ze niks. Ze doen wat ze gezegd hebben dat ze zouden doen: ze spreken mensen om een beeld van het land te schetsen.”

Er is geen enkel moment geweest waarop ze dachten: we vinden het toch niet zo leuk dat die Erdbrink met allerlei vrijgevochten vrouwen spreekt?

„Nee, maar dit is ook omdat ze nooit hebben gezien wat we maakten. Er was nog niets te zien. Dat moment zou nu kunnen komen, natuurlijk.”

Ze zagen toch wel met wie u sprak?

„Als je dagelijks een nieuwsitem vanuit Afghanistan uitzendt, dan is meteen duidelijk wat je daar komt doen als journalist. Het enige wat zij van ons zagen, was dat we elke dag in een busje stapten om onbekende mensen te interviewen. Geen oppositieleiders, geen belangrijke activisten. Dan denken ze al snel: so what, ze hebben geen drones of satelliettelefoons bij zich, het zal wel.”

En jullie spraken natuurlijk ook de Taliban zelf.

„Ik vind het ook oprecht interessant om te horen wat een bommenlegger van de Taliban te zeggen heeft, wat hem drijft. Bovendien ben ik in Iran twintig jaar lang getraind om níét zo recht door zee als de gemiddelde Nederlander te zijn. In een land als Afghanistan zeg je niet: ‘Zo, jullie maken er een potje van.’ Je vraagt: ‘Waar ben je het meest trots op?’

„Na Onze man in Teheran zeiden mensen weleens: ‘Hij verdedigt de mullahs (hoge geestelijken, red.)!’ Ik vind: je kunt je ogen niet sluiten voor de mensen die er in Afghanistan voor zorgen dat het leven is zoals het er is, net zoals je je ogen niet kunt sluiten voor de mensen die daaronder lijden. Slechts één kant van dat verhaal vertellen, zou geen reflectie van de werkelijkheid zijn. Mensen mogen in mijn interviews met Talibanstrijders zien wat ze willen, ik geloof er al mijn hele journalistieke carrière in dat kijkers hun eigen mening moeten kunnen vormen. Maar als ik hen niets had gevraagd, dan zou het een heel voorspelbare documentaire zijn geworden.”

In aflevering één krijgen journalisten een veeg uit de pan: die zouden niet meer geïnteresseerd zijn in Afghanistan. Is het niet gewoon gevaarlijk voor westerse journalisten om daar te zijn?

„Ik denk niet dat durven een probleem is. Er zijn meer journalisten dan ooit die naar conflictgebieden gaan – zelfs zónder opdracht reizen cameraploegen af naar conflictgebieden. Ik denk dat nieuwsplatforms ervan uitgaan dat mensen niet meer geïnteresseerd zijn in Afghanistan.”

Heeft u gesprekken met de VPRO gevoerd over jullie veiligheid?

„Ja, zeker. Zij hadden vertrouwen in mijn inschatting dat we daar veilig ons werk konden doen. De crew is er ook op uitgezocht, want je moet daar natuurlijk niet met botte figuren aankomen. Jackó van ’t Hof is altijd al mijn cameraman geweest. De geluidsman, Dennis Kersten, twee meter lang en dan ook nog zo’n hengel – hij kan iedereen tot rust manen. Ik ben zelf trouwens helemaal geen oorlogscorrespondent. Ik houd er niet van om met een scherfvest mijn werk te doen, dat creëert afstand. Als ik daar niet in m’n eigen kloffie had kunnen rondlopen, dan was ik niet gegaan. Ik wil mijn leven niet geven voor een verhaal. Naar de frontlinie in Oekraïne, dát zou ik niet doen.”

Met welk gevoel vertrok u uit Afghanistan?

„Ik heb heel erg te doen met de Afghanen. We zijn in het Westen ontzettend bezig met gelijkheid, en ik denk dat mensen weleens vergeten dat échte ongelijkheid begint met waar je wordt geboren. Dat is in Nederland al zo – kun je nagaan als je in fucking Kabul wordt geboren. En als je dan ondanks dat nog strijdbaar bent, dat vind ik heel knap.

„Maar het maakte me ook boos: waarom zijn de Amerikanen daar overnight vertrokken en tekenden ze een vredesakkoord met de Taliban? Waarom zijn er vijfentwintig Nederlandse militairen omgekomen? Om de Afghanen te helpen, of om ons bondgenootschap met de Amerikanen te redden? Ik wil niet prekerig zijn in de serie, nogmaals: we laten de kijker zelf een mening vormen. Maar voor mij was de gedachte dat die hele westerse aanwezigheid in Afghanistan voor niets is geweest, wel onvermijdelijk.”

Komt het verhaal dat u nu vanuit Afghanistan hebt gemaakt, in de buurt van het verhaal dat u eigenlijk in Iran had willen maken?

„Ik had natuurlijk het liefst vrijuit in Teheran willen werken, ik zou dolgraag verslag doen van wat er op dit moment in Iran gebeurt. Het klinkt misschien gek, maar de verhalen van de mensen in Iran zijn ook mijn verhaal, het is mijn land geworden. Toch doet het een niet onder voor het ander. Wat er nu in Afghanistan gebeurt is óók historisch, het is bovendien een verhaal dat door niemand wordt verteld. Maar inderdaad, had ik mijn werkvergunning nog gehad, dan had ik nu verslag gedaan vanuit Iran.”

De vierdelige documentaireserie Onze man bij de Taliban wordt vanaf zondag 22 januari elke zondag uitgezonden om 20.20 uur op NPO2.