Jeugdboek Koning Arthur-verhalen zijn in potentie zeer aantrekkelijk voor bewerkingen voor kinderen. Maar deze hervertelling is door de vele personages en stugge formuleringen minder meeslepend dan je zou hopen.
Al eeuwen spreken de verhalen van koning Arthur en zijn Ridders van de Ronde Tafel tot de verbeelding. De Britse jeugdboekenschrijver Kevin Crossley-Holland, die eerder de Noorse mythen en sagen op mooie wijze hertaalde, belicht in Arthur. Koning voor altijd het fascinerende leven Engelands beroemdste koning.
Wie de Engelse uitgave van dit boek ter hand neemt, wordt bij het lezen getrakteerd op een veelvoud aan adembenemende prenten van Chris Riddell (die twee keer de Kate Greenaway Medal won voor zijn illustraties). Hij maakte platen die zich zullen vastzetten in de herinnering en die de jonge lezer bovendien de weg wijzen door een toch wel doorwrocht verhaal over ridders uit een andere tijd. Zo tekende hij een eregalerij waarin je al die ridders kunt opzoeken, maar ook paginagrote prenten die zowel angst als verdere nieuwsgierigheid oproepen. Geen overbodige luxe in een verhaal met zoveel verschillende personages en intriges dat zich ook nog eens heel lang geleden afspeelt.
Eerste ridderverhalen
Zo lezen we al op de eerste pagina: ‘Het begint met de magie waarmee Merlijn Arthurs moeder Ygerna – de hertogin van Cornwall – in de armen van koning Uther dreef, die smoorverliefd op haar was. De magiër slaagde erin de koning van gedaante te laten veranderen, zodat hij er precies zo uitzag als Ygerna’s man Gorlois. Onder deze betovering werd Arthur verwekt.’ Een lastige passage voor een minder geoefende lezer. Een prent kan daarbij veel ondersteuning en zelfs houvast bieden. Het kan net dat duwtje in de rug geven om door te lezen en vervoering te raken. Voor veel kinderen zal dit boek immers een eerste kennismaking zijn met deze ridderverhalen, die weliswaar klassiek zijn, maar niet altijd even makkelijk.
Het is moeilijk te begrijpen dat uitgeverij Lemniscaat ervoor gekozen heeft om de Nederlandse uitgave zonder Riddells prenten aan te bieden. Het verhaal ontbeert de lucht om in een ruk uit te lezen en wat een prachtige hervertelling voor oudere kinderen had kunnen zijn van de aantrekkelijkste ridderverhalen aller tijden, is nu een tekst geworden die zich op bepaalde momenten laat vergelijken met een roggebrood. Moeilijk te verstouwen, onaantrekkelijk om te zien en zwaar op de maag.
Opgedroogd bloed
Het is door Crossley-Hollands vakmanschap dat dit boek toch niet geheel afgeserveerd dient te worden. Wie de moeite neemt het boek uit te lezen, merkt dat met het omslaan van de pagina’s een geleidelijke gewenning optreedt aan de vele personages en de andere tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Het verhaal wordt dan makkelijker leesbaar. Crossley-Holland schrijft op bepaalde momenten ook bijzonder beeldend over de gebeurtenissen. Bijvoorbeeld over de reus die Arthur tegen het lijf loopt op Mont Saint Michel: ‘Het gezicht van de reus zat vol opgedroogd bloed. Zijn wimpers en wenkbrauwen glinsterden van het vet dat van de varkenskluif droop waarop hij zat te knagen.’ De geduldige lezer die zich door de trits aan namen en gebeurtenissen heeft gewerkt krijgt na hard zwoegen dan alsnog zijn spannende ridderverhaal.
Helaas zal het door de keuze om geen illustraties op te nemen, geen kaart, geen eregalerij van ridders, waarschijnlijk niet het lezerspubliek krijgen dat het verdient en zich ook niet vastzetten in het hoofd als de magische leeservaring die het had kunnen zijn. Het is alsof een stervoetballer op klompen naar de wedstrijd is gestuurd. En het is moeilijk daar niet geërgerd over te zijn.
‘Toen onze dochter klein was, hoorden de Verhalen van Kikker en Pad bij onze lievelingsboeken om voor te lezen. Nu mijn man en ik drie kleindochters hebben, lezen we deze verhalenbundel weer voor.
Het grappige is dat je als volwassene weinig invloed hebt op wat de kinderen willen lezen. Je kan alleen een beetje sturen: de boeken die ik minder leuk om voor te lezen, zet ik achteraan in de kast. En toch weet de kleindochter van drie een boekje als Bij Kiki thuis altijd te vinden. Ik vind er niets aan, maar je leest het dan maar wel weer voor als zij erom vraagt.
De verhalen van Kikker en Pad zijn tijdloos. Het is niet zo dat onze dochter Imme, die nu 40 is, er anders op reageerde dan haar dochters nu. Ik word zelf elke keer weer verrast door hoe mooi de verhalen en de tekeningen van Arnold Lobel zijn. Het zijn prachtige, kleine situaties, direct uit het leven gegrepen. Het gaat bijna om niets en toch ontroert het.
Neem bijvoorbeeld het verhaal dat Kikker verdrietig is dat hij nooit post krijgt. Pad schrijft gelijk een brief naar hem en laat die bezorgen door een slak. Dus ze moeten bijna vijf dagen wachten tot die brief er is, maar als die eindelijk arriveert zijn ze alle twee door het dolle heen.
In andere verhalen zijn Kikker en Pad helemaal niet zo lief tegen elkaar. Daarmee is de toon van de bundel lerend zonder belerend te zijn: ze kunnen elkaar uitlachen, maar hebben daar niet aan het einde spijt van, zoals in sommige andere kinderboeken wel kan voorkomen. Als volwassenen hebben we de neiging om overal een waardeoordeel op te plakken, terwijl je soms gewoon boos bent en dat mag zijn.
Hoe kies je de juiste toon in kinderboeken? Mijn man, Hans Hagen, en ik schrijven zelf gedichtenbundels voor kinderen. Volgende week verschijnt er een nieuwe bloemlezing, Elk versje is een visje. Als ik schrijf voor kinderen, probeer ik me voor te stellen hoe ik me voelde toen ik zelf kind was en niet alleen over ze te schrijven. Je kunt je als ouder persoon gemakkelijk vergissen in hoe kinderen dingen beleven, wij hebben alles zo ingekaderd, terwijl kleine kinderen vaak meer aanwezig zijn. Daarom kruip ik soms letterlijk bij ze onder de tafel en probeer door hun ogen mee te kijken.
Kinderboeken zijn van groot belang. Je kan niet alles al hebben meegemaakt als je jonger bent – als volwassene overigens ook niet – maar je kunt wel door te lezen meekijken in de levens van anderen en meer begrip krijgen voor de wereld om je heen. Kinderen hebben boeken nodig om hun leven in te kleuren.
Zo’n bundel als de verhalen van Kikker en Pad is zeker ook voor volwassenen geschikt. Als Kikker op een gegeven moment aangeeft alleen te willen zijn, gaat hij op een steen zitten en nadenken over het leven. De rest laat hem dan ook met rust. Een mooi verstild moment.
Lees het en leef ernaar, zou ik de NRC-lezer mee willen geven. Het brengt je terug naar de essentie van de kleine dingen, naar de essentie van vriendschap bijvoorbeeld. Er is zoveel ellende in de wereld, dan zijn het de kleine dingen die je leven betekenis kunnen geven.”
‘Dus die verhalen”, zegt Herman Koch, figurant in Eiland zonder schaduw: „zit er niet op een of andere manier samenhang tussen? Zodat ze een roman vormen.” De schrijver van die verhalen, Marius Groenenberg, ook de verteller in deze roman, reageert gepikeerd: „Het zijn allemaal verhalen over nazaten van Hollanders in New York, door de eeuwen heen. Dat is wat deze verhalen bindt.” Koch twijfelt: „Dat is oké.” Je hoort het ‘m charmant-dodelijk zeggen: „Leuk, interessant.”
Ook leuk en interessant, want gewaagd, is dat Jan van Mersbergen (1971) halverwege zijn nieuwe roman zulke prikkende kritiek op zijn eigen project verwoordt. Want welke lezer van deze honderden pagina’s zal níét op een zeker moment de glazige Koch in zichzelf hebben gevoeld, hebben geaarzeld: wat is nou de samenhang tussen alle verschillende verhalen waaruit deze roman bestaat en gelóven we echt in dat onderliggende Grote Idee – en gedacht: ja, zie je, Herman Koch vindt het ook?
Wat het waagstuk compliceert: wie Van Mersbergen een beetje kent (van zijn elf romans, denk: Naar het einde van de nacht, De laatste ontsnapping, Een goede moeder), weet dat hij geen schrijver is van diepe gedachten of abstracte ideeën. Hij toont. Hij laat mensen dingen zeggen, doen, reageren. Hij laat liever iemands ogen een vraag stellen dan iemands mond. Hij laat iemand constant frummelend controleren of zijn gulp dicht zit. Dat zegt genoeg.
Handelingen. Actie. Zoals in het hoofdstuk ‘De eerste aanval’, waar de eerste honderd bladzijden van deze roman goeddeels aan opgaan: een intrigerend verhaal vol sprongen in de tijd. Het gaat over de New Yorkse Kate en haar zoontje Theodore, over de karateschool waar hij les krijgt, van haar nota bene, en over Theodore’s vierde verjaardag én zijn tiende én zijn achttiende, waarop Kate door een gemaskerde karate kid wordt achtervolgd, een achtervolging op leven en dood. Het is een raadselachtig verhaal, gecompliceerd en veelkleurig en een tikje verwarrend en daarom spannend, vol actie alsof het een kungfu-film is, soms balancerend op het randje van gekunsteld en sentimenteel, maar niet erover. Méér dan ‘leuk, interessant’, absoluut – maar wat had het nou precies te maken met Marius Groenenberg? Die aan het begin van de roman, vóór dat verhaal, met zijn gezin op vakantie in New York, gebeld werd dat z’n moeder in Nederland op sterven lag?
Kolonistenschip
Eiland zonder schaduw vergt wat opschorting van je ongeduld. Of, natuurlijk: het vermogen om je verlangen naar een groter plaatje even te parkeren en gewoon te waarderen wat er voor je op de bladzijde staat. Dan lees je een goed, beknopt verhaal over een zoon die met zijn oude vader naar het strand (van Brighton Beach, Brooklyn) gaat – een vader met een autistisch trekje, namelijk het administreren van het weer, regenmillimeters, iets waar alles voor moest wijken en z’n zoon hem mee kon zieken („Toen Maarten een tiener was vertelde hij nooit hoe het op school ging, behalve als het weerbericht kwam.”). Daarna weer een verhaal met een intrigerende opzet: een verhaal over de inheemse vrouw Judith, die haar wortels in de geschiedenis zoekt, versneden met een lijn over de Discovery, een 17de-eeuws kolonistenschip dat de Amerikaanse kust nadert. En dat weer versneden met opmerkingen van de schrijver, die telkens tussen haakjes de mariene herkomst van uitdrukkingen aanstipt; ‘links laten liggen’, ‘bakzeil halen’, et cetera.
Zie daar: „De veiligheid van feitjes”. Zo becommentarieert Marius zijn eigen neiging: net als zijn vader vertelt hij verhalen graag aan de hand van namen, data, plaatsen. Al valt dat in deze verhalen wel mee, er zit meer leven in dan in dorre feitjes – maar soms piept de feitenfreak er dus nog tussendoor, Marius, degene die deze verhalen vertelt. Hij worstelt ermee, vooral omdat hij een groot en geweldig idee ziet in het uitpluizen en vertellen van al die verhalen van Nederlandse nazaten in New York, aangetroffen in een museumarchiefje in Brooklyn.
Leuk, interessant, aldus Herman Koch, die Marius adviseerde dat de samenhang van hém moest komen, van zijn eigen verhaal. Maar Koch doorzag ook: „Je hebt je verhaal nog niet omdat je er nog geen vertrouwen in hebt dat jouw verhaal het waard is om verteld te worden.” Inderdaad: „Jouw verhaal, dat is geen boek”, peperde zijn moeder, zelf van bescheiden komaf, hem al in. „Ma kon zich niet voorstellen dat haar verhaal of dat van pa of dat van mij betekenis kon hebben. Waarde. Zocht ik daarom verhalen van anderen, zo ver over zee? Omdat ik zelf niet meetel?”
Dat minderwaardigheidscomplex is de kern van het boek, maar de verteller worstelt er meer mee dan de lezer. Want het is ook Van Mersbergens kracht: kijkt hij niet naar zichzelf, dan toch naar anderen.
Ook naar andere schrijvers, zoals in een van de langere verhalen, ‘Het zesde station’. Daarin vindt huisarts Franklin in de metro een dvd’tje dat een vrouw daar achterliet, met daarop een film waarin diezelfde vrouw iets achterlaat in de metro en er een affaire ontstaat tussen haar en de vinder – het is een heerlijk, heel erg Paul Austeriaans verhaal. Zo komen we ook door Rothiaanse suburbs en lijkt ‘Hollandse jongens’ te spelen in het decor van Hanya Yanagihara’s Een klein leven, en strekt ‘Mijn handje vasthouden’ zich uit tot ver in de toekomst, inclusief trekjes van een politieke dystopie.
Heldin
Dat verhaal is ook het slimste, binnen de opzet van de roman: hier knoopt Van Mersbergen meerdere verhalen aan elkaar en jaagt zo een verrassende, nieuwe elektriciteit door ze heen, of hint daarnaar. Helemaal doorpakken lijkt Van Mersbergen niet te doen: hoewel dat verhaal de potentie heeft alles groter te maken en op te tillen, eindigt het juist klein, bij een moeder-zoonband.
Want daar – spoiler, maar je kon het al zien aankomen vanaf dat allereerste telefoontje – draait het telkens om: om Marius’ moeder, en hoe zij, eenvoudig, toch een heldin voor haar zoon was. Omdat ze er altijd was. En nu bijna niet meer. „Mijn verhaal over New York is de terugkeer naar mijn moeder”, beseft Marius uiteindelijk. Daarmee maakt Van Mersbergen het persoonlijk, ja, goed zo, maar toch wringt dat ook. „Alles in New York gaat over moeders, dat weet ik nu” – als Groot Idee, of groter plaatje, overtuigt dat toch niet echt. De verhoopte samenhang wordt zo toch sentimenteel („De belangrijkste band die er op de wereld bestaat is die tussen moeder en zoon”) en vergezocht (de connectie met Nieuw-Amsterdam: „In wezen voelt iedere Hollander nog steeds die erfenis van verlies”).
Van Mersbergen wilde klaarblijkelijk echt iets zeggen, maar hij doet dat zo luid dat je oren ervan tuiten – sterker wordt het er niet van. En het past misschien ook niet bij de schrijver die Van Mersbergen is, die, ook in deze roman, juist overtuigt als hij gewoon mensen dingen laat doen, en dat laat zien. Dát onderstreept tenslotte ook het bestaansrecht van de verhalen van ‘gewone’ mensen. Vertel die goed, toon hen, en je hebt er geen grote woorden of pompeuze ideeën bij nodig.
‘Een eenzaam lesbo’tje in de provincie. Niemand was zoals ik. Ik had weinig geld, ik heb staande bij V&D ademloos het hele boek uitgelezen, ben er tien keer voor teruggegaan. Ik voelde me gezien, gered. Het bestond, ik was dus niet gek.”
Zo herinnerde emeritus hoogleraar gender studies Maaike Meijer zich haar kennismaking met Een tevreden lach, de baanbrekende roman waarmee Andreas Burnier in 1965 debuteerde. Ze vertelde erover in de biografie Andreas Burnier. Metselaar van de wereld van Elisabeth Lockhorn.
Een tevreden lach is een tijdloze picareske en filosofische roman met een lesbische hoofdpersoon, Simone Baling. Zij worstelt weliswaar met haar genderidentiteit en de maatschappelijke achterstelling van vrouwen, maar ze schaamt zich niet voor het feit dat ze op vrouwen valt en ze weet uiteindelijk een geslaagd leven te leiden. Twee geslaagde levens zelfs, want Burnier geeft Simones verhaal een postmodern dubbel einde: ze is zowel een arts die samenwoont met haar vriendin als een gelukkige mijnwerker in een mannengemeenschap.
Zelf las ik Een tevreden lach voor het eerst eind jaren tachtig, toen ik 17 was en in een klein Noord-Hollands dorpje woonde. De roman blies me omver. Ik kende Rubyfruit Jungle van Rita Mae Brown en Wilde rozen van het schrijverscollectief Dorcas, en klassiekers als Twee vrouwen van Harry Mulisch en Eenzaam avontuur van Anna Blaman. Burnier was van een heel ander kaliber: niet tobberig, niet oppervlakkig, niet apologetisch. Haar debuut was bovendien beter geschreven dan vrijwel alles wat ik had gelezen.
Sindsdien heb ik Een tevreden lach vele malen herlezen. Ik herken er telkens iets nieuws in. Als 17-jarige vooral het seksueel verlangen van Simone en de wens autonoom te kunnen leven. Als student de vrees ‘intellectueel uit levensangst’ te worden en me niet los te kunnen maken van de universiteit. Net als Simone leefde ik tijdens mijn studie een tijd openlijk heteroseksueel, uit een behoefte me aan te passen, en ondergronds lesbisch. Als docent Nederlands in het voortgezet onderwijs herken ik de worstelingen van leerlingen die trans of non-binair zijn en soms worden uitgelachen als ze hun nieuwe naam gebruiken.
Genderbender
Een tevreden lach voelt elke keer weer fris en verrassend. Burnier mengt Simone’s levensverhaal met gedichten, bespiegelende passages en geestige opsommingen („Voor een vrouw is geen plaats in de wereld, maar in de keuken, in bed en in de kerk. Er zijn geen vrouwelijke genieën, creatieve kunstvernieuwers, maatschappijhervormers, die ten voorbeeld kunnen strekken.”). Die mengvorm van persoonlijke belevenissen en essayistische passages is inmiddels gemeengoed. Talloze hedendaagse schrijvers, van Lieke Marsman en Manon Uphoff tot Miranda July en Maggie Nelson, bedienen zich er met veel succes van.
Zowel de inhoud als de vorm van Een tevreden lach was dus vernieuwend. De eigengereide manier waarop de gesjeesde student en genderbender Simone door het leven gaat en vrouwen bemint, was uniek. Lesbische vrouwen die het heft in eigen hand namen, kwamen in 1965 nog niet voor in de Nederlandse literatuur. De genderfluïde identiteit van Simon/e doet 21ste-eeuws aan: „Nu, daar ging ik, in mijn jeans en jopper, het haar en brosse, opnieuw de wereld in. Maar ik was geen kledingfetisjist. Ik was een sekse-barrière doorbreker om te beginnen en de rest: het opstijgen tot hogere stadia van bewustzijn, zou vanzelf wel volgen. Van dikke Simone met de vlechtjes werd ik binnen het jaar ‘existentialistische’ Simon, de pleinenkenner zonder ruimtevrees.”
Honger naar kennis
De roman begint als Simone nog op het lyceum zit. Ze vertelt haar verhaal in een razend tempo, associatief, met veel humor, soms wijsneuzig en niet chronologisch. Ze snakt naar kennis en loopt na haar eindexamen de hele dag college in Amsterdam: medicijnen, biologie, natuurkunde, wetenschapsfilosofie. Ze krijgt een relatie met Fenneke, maar haar honger naar kennis drijft haar in de armen van de Duitse hoogleraar Rainer, net als zij een eenzame ziel. In ruil voor seks wijdt hij haar in de literaire canon in; een motief dat we ook in Mijn lieve gunsteling van Lucas Rijneveld terugzien, waar de pedofiele veearts literatuur inzet om een jong meisje te veroveren. Simone betaalt nog een prijs voor Rainer: ze geeft haar grote liefde Fenneke voor hem op. Na Rainer volgt een huwelijk met een jonge uitgever dat al snel op een scheiding uitloopt.
Burnier speelt voortdurend met de verwachting van de lezer. Zo laat Simone Fenneke, nadat ze haar zo smadelijk heeft verraden, gewoon verdwijnen: „Maar er is een excuus voor mijn verraad: dat je niet bestaat, althans bestaan hebt, maar slechts het product bent van mijn wensen, geloof, hoop en liefde, dagdromen, zelfmisleiding, egocentrisme, loeiende begeerte, lustvolle krampen en godzalige extase. Je bent toch de vermenging van mijn fantasie en de vele vrouwen die ik heb bezeten, bezien, begeerd, bejaagd.”
De Vlaamse criticus en hoogleraar Nederlandse literatuur Paul de Wispelaere was destijds opgetogen over Een tevreden lach: „Het boek is modern maar heeft tegelijk iets van de humoristische lichtvoetigheid van de 18de eeuwse levenskroniek”. Burniers stijl heeft inderdaad wel wat weg van Bekentenissen van Rousseau en De droom van d’Alembert van Diderot, en ook van de negentiende-eeuwse Ideeën van Multatuli. Burnier laat Simone, net als haar voorgangers, haar verhaal zelfverzekerd vanuit een individueel perspectief vertellen, waarbij ze soms de lezer direct aanspreekt en geestig en erudiet de kleinzieligheid van machthebbers en hun volgers hekelt.
De ziel in
Met de uitstekende biografie van Elisabeth Lockhorn ernaast kan Een tevreden lach ook geduid worden als een autobiografische memoir, nog zo’n literaire vorm die het in de 21e eeuw heel goed doet. Dit is een interpretatie waar Burnier, die in 1931 werd geboren als Catharina Irma Dessaur in een geassimileerd Joods gezin in Den Haag, zelf waarschijnlijk bezwaar tegen zou maken. Zij wilde „de ziel in” met haar boek en „niet de buitenwereld nog eens in woorden overdoen”.
Maar net als Simone was Andreas Burnier een paar jaar getrouwd met een uitgever, de dichter Emanuel Zeylmans van Emmichoven, die de neiging had te verdwijnen als zijn stress te veel toenam. Net als Simone was Burnier een seksuele avonturierster. De vele vrouwen uit wie Fenneke is samengesteld, waren er echt. „Ik moet voor vannacht nog een vrouw hebben”, was één van Burniers gevleugelde uitspraken tijdens het uitgaan in de jaren zestig.
Burniers debuut werd bij verschijnen ruim veertig keer besproken in dagbladen en literaire tijdschriften. Veel recensenten waren lovend. In 1967 werd Een tevreden lach bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, een jaarlijkse aanmoedigingsprijs voor beginnende schrijvers.
Daarmee viel Burnier een heel ander lot ten deel dan Anna Blaman, die twintig jaar eerder was geconfronteerd met een zogeheten ‘boekentribunaal’ dat collega-schrijvers tegen Eenzaam avontuur (1948) aanspanden met Albert Helman in de rol van openbaar aanklager en Simon Carmiggelt als getuige. In Blamans roman, over een vrouw die haar vriend met een andere man bedriegt, is een belangrijke bijrol weggelegd voor Berthe die op een feest met Anne danst en zoent en zich vast voorneemt liever eenzaam te zijn dan in een onwaarachtige heterorelatie te leven. Blaman werd verweten dat ze literair tekortschoot omdat zij als lesbische vrouw niet over heteroseksuele liefde kon schrijven. De Volkskrant noemde de roman „een gruwelijke aanslag op de goede smaak” en „een vies geval.”
Irma Dessaur koos voor een mannelijke schrijversnaam als pseudoniem, daarmee hoopte ze conflicten met haar ouders te voorkomen. Een mannennaam zou misschien ook de kans serieus genomen te worden door de literaire kritiek vergroten. Het pseudoniem bood haar bovendien de gelegenheid haar literaire en haar wetenschappelijke carrière van elkaar gescheiden te houden. Aanvankelijk wisten niet veel mensen dat de criminoloog dr. C.I. Dessaur die in 1971 lector werd aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen óók de homoseksuele schrijver Andreas Burnier was.
Grootmoeder der dwarsdenkers
Na Een tevreden lach publiceerde ze de verhalenbundel De verschrikkingen van het noorden (1967), de onderduiknovelle Het jongensuur (1969) en de lesbisch-feministische schelmenroman De huilende libertijn (1970). Als ze twee jaar later wordt voorgedragen voor een leerstoel criminologie, is er wel even twijfel omdat ze Joods, lesbisch en gescheiden is, maar ze wordt toch benoemd als hoogleraar en groeit uit tot een publieke intellectueel die de polemiek niet schuwt en debatten aanzwengelt over onder meer feminisme, abortus en euthanasie. Haar essaybundel De zwembadmentaliteit wordt in 1980 bekroond met de J. Greshoff-prijs.
Na haar plotselinge overlijden in 2002 raakte Burnier aanvankelijk in de vergetelheid. Schrijver Nikki Dekker ging in 2020 in een podcast op zoek naar de oorzaken van het gebrek aan waardering voor Burnier. Waarom heeft ze haar werk niet op school te lezen gekregen, vroeg Dekker. Zelfs tijdens haar studie literatuurwetenschap in de jaren tien van deze eeuw werd nooit over Burnier gesproken. Ze moest wel Hermans, Mulisch en Wolkers lezen.
Toch neemt sinds de publicatie van Lockhorns biografie in 2015 de belangstelling toe voor de „grootmoeder der dwarsdenkers”, zoals microbioloog Rosanne Hertzberger Burnier noemde. Er verscheen een bloemlezing uit Burniers werk, een podcast van schrijverscollectief Fixdit. Het jongensuur, een novelle over de onderduik van Simone Baling, werd vanwege de omvang én de thematiek (genderidentiteit en de Tweede Wereldoorlog) een populaire keuze onder leerlingen voor het mondeling tentamen Nederlands. De jonge regisseur Koen Verheijden trok volle zalen met zijn toneelstuk Jongensuren, dat bestaat uit een amalgaam van citaten uit het werk van Burnier.
Seksefascisme
De Burnier-revival komt zo net op tijd. In een tijd van groeiende vrouwenhaat, homo- en transfobie, verboden boeken en protesten tegen seksuele voorlichting op scholen zijn de boeken van Burnier waardevol. Ze thematiseerde al decennia geleden het ‘seksefascisme’, zoals ze de discriminatie van vrouwen noemde, verzette zich tegen de bureaucratisering van de universiteiten en wees op het gevaar van collectieve hysterie, die zij ‘de zwembadmentaliteit’ van de echokamer noemde: „Het bewustzijnsverlagende holle geschreeuw uit duizend kelen dat je kunt horen in ieder betegeld, overdekt zwembad”, nu online verder versterkt door algoritmes. Burnier zou dat niet hebben verbaasd.
„Wat wij nodig hebben, is kennis, moed en zelfvertrouwen”, zei Burnier toen ze in 1991 de Verzetsprijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945 in ontvangst nam. En dat is precies wat je uit Een tevreden lach kunt putten, ook al ben ik elke keer weer overstuur als Simone haar geliefde Fenneke verlaat als de dominante Rainer een beroep op haar doet.