Waarom mussen graag peuken in hun nest leggen – en andere vormen van zelfmedicatie in de natuur

Mieren verzamelen hars om hun nest plaagvrij te houden; vogels gebruiken daarvoor geurige kruiden. Chimpansees kauwen op bittere planten als ze een infectie hebben en slikken harige bladeren in hun geheel door om wormen uit hun darmen te ‘borstelen’. En monarchvlinders die parasieten bij zich dragen, leggen hun eitjes heel gericht op medicinale planten. Allemaal voorbeelden van dieren die de natuur gebruiken als medicijnkast.

Jaap de Roode, een Nederlandse bioloog die hoogleraar is aan Emory University in Atlanta (VS), schreef er een boek over. Eind april verscheen de Nederlandse vertaling: Dokters van nature.

Jaap de Roode.
Foto Kay Hinton

„Ook mensen en hun voorouders halen al miljoenen jaren medicatie uit de natuur”, vertelt De Roode. „Het is heel aannemelijk dat zij in bepaalde gevallen de kunst hebben afgekeken van dieren.” Veel van die kennis is verloren gegaan. Maar nog altijd heeft een groot deel van onze huidige medicijnen zijn oorsprong in de natuur. Van de antibacteriële en antiparasitaire middelen die in de afgelopen veertig jaar op de markt zijn gekomen, is grofweg de helft gebaseerd op stoffen uit de natuur, schrijft De Roode in zijn boek. Plantensappen, het gif van slangen en kwallen, de ‘vechtstoffen’ van schimmels en bacteriën: ze bevatten een schat aan potentiële medicijnen, waarvan we nog maar een fractie hebben ontdekt en toegepast.

„Veel mensen hebben geen idee hoeveel medicijnen wij uit de natuur halen”, stelt De Roode. „En geen idee dat dieren dat ook doen. Daarom dacht ik: die verhalen wil ik opschrijven. Om mensen te verbazen, met andere ogen naar dieren te laten kijken. Maar ook om ze te inspireren om hier meer mee te gaan doen.”

Zelf doet De Roode onderzoek aan monarchvlinders. Deze van oorsprong Noord-Amerikaanse vlindersoort staat vooral bekend om zijn ongelooflijke migratie. Vlinders die geboren worden in de VS en zuidelijk Canada, vliegen in de herfst naar Mexico om daar massaal te overwinteren. Tijdens de trek naar het noorden, in het voorjaar, planten ze zich voort. De tweede en derde generatie voltooit de trek tot in de noordelijkste leefgebieden.

„Tijdens mijn promotieonderzoek in Edinburgh onderzocht ik malariaparasieten, die zich in muggen voortplanten”, vertelt De Roode. „Toen kwam ik erachter dat deze monarchvlinders een parasiet bij zich dragen die daar sterk aan verwant is. Dat vond ik fascinerend. In Atlanta kon ik daar postdoconderzoek naar doen, en daar ben ik sindsdien blijven hangen.”

De parasiet die monarchvlinders besmet, is een eencellige. Vlinders gaan er meestal niet direct aan dood, maar vliegen wel slechter, planten zich minder goed voort en leven minder lang. Als een besmet vrouwtje eitjes legt, vallen er sporen van de parasiet van haar achterlijf op de eitjes en op het blad. De rupsjes die uit de eitjes komen, raken daardoor vaak meteen besmet. „Dat kan een vrouwtje niet voorkomen”, vertelt De Roode. „Maar wat ze wél kan doen, is haar eitjes op een medicinale plant leggen. Als de rupsen daarvan eten, is de kans kleiner dat de parasiet zich in de rupsen kan nestelen. En als dat wel gebeurt, dan hebben ze er minder last van.”

Een monarchvlinder legt een eitje op de medicinale frederiksbloem.
Foto Jaap de Roode

De Roode en collega’s deden in Atlanta een grootschalig experiment in een kas. Daarin zetten ze twee soorten zijdeplant neer: de medicinale frederiksbloem, die bepaalde glycosiden aanmaakt waar parasieten niet goed tegen kunnen, en de nauw daaraan verwante, niet-medicinale rode zijdeplant. Beide zijn zogeheten waardplanten van de monarchvlinder: de rupsen eten de bladeren. De Roode: „Geïnfecteerde vlinders kozen bij voorkeur medicinale planten om hun eitjes op te leggen. Niet-geïnfecteerde monarchvlinders hadden die voorkeur niet. Geïnfecteerde monarchvlinders maakten dus een keuze die goed was voor hun rupsen.”

Op de frederiksbloem werden inderdaad minder jonge monarchrupsen geïnfecteerd dan op de rode zijdeplant, en de rupsen die wel geïnfecteerd raakten, droegen minder parasieten bij zich. Maar hoe weet die vlinder dat dan? „Dat weten we niet precies. We hebben er wel ideeën over. Het vrouwtje vliegt rond en landt op een bepaalde plant. Met haar voetjes, achterlijf en antennes ‘proeft’ ze dan aan de plant. Het zou goed kunnen dat geïnfecteerde vrouwtjes een voorkeur hebben voor het bittere van de medicinale plant.”

Net zoals de zieke chimpansees in Tanzania die De Roode in zijn boek beschrijft. Die kauwen op het merg van bitterblad, waarna ze snel weer opknappen. Gezonde chimpansees laten bitterblad liever links liggen. De lokale menselijke bewoners gebruiken deze struik als geneesmiddel tegen misselijkheid, darmparasieten, malaria en diarree.

Chimpansees gebruiken bij een infectie bepaalde planten.
Foto Getty Images

Hoe weten dieren welke planten goed voor ze zijn? Die vraag houdt De Roode erg bezig. „We vermoeden dat dieren die ziek zijn, een andere smaakbeleving hebben, een andere waarneming. Bij beervlinders hebben anderen dat onderzocht. Rupsen van beervlinders die waren geïnfecteerd met vliegenlarven, aten het liefst bladeren met daarin veel alkaloïden, de afweerstoffen van planten. Een van de vier smaakreceptoren van die rupsen bleek daarvoor speciaal gevoelig te zijn. Als de rupsen geïnfecteerd zijn, gaan de zenuwen die verbonden zijn aan die receptoren, extra veel vuren. Dat is gemeten met piepkleine elektroden. Echt waanzinnig onderzoek.”

Die receptoren zijn bij besmette rupsen dus actiever, en dat vertaalt zich er wellicht in dat die plant op dat moment voor die rups beter smaakt. „We vermoeden dat zoiets bij andere dieren ook aan de hand is. En bij mensen. Wij zijn ook van plan om dit soort experimenten met de monarchvlinders te gaan doen.”

In het boek behandelt De Roode nog talloze andere voorbeelden. „Een van mijn favoriete verhalen is dat van de mussen in Mexico, die sigarettenpeuken in hun nesten verwerken”, vertelt hij. „In die peuken zit veel nicotine, een stof die helpt tegen teken, mijten en luizen. De interessante vraag is natuurlijk of de vogels die peuken expres verzamelen.”

Om dat te onderzoeken hebben Mexicaanse onderzoekers allerlei experimenten gedaan, vertelt De Roode. Ze voorzagen nesten bijvoorbeeld tijdens het broedseizoen van een bekleding met daarin veel levende teken, of geen teken, of dode teken. „De mussen in nesten met levende teken bleken meer sigarettenpeuken te verzamelen. En die peuken bleken vervolgens ook daadwerkelijk te zorgen voor minder parasieten. Dat is dus echt een ántwoord op die vraag. Fantastisch leuk.”

De vraag blijft dan hoe die vogels dat weten. „Nicotine komt natuurlijk uit tabaksbladeren”, merkt De Roode op. „Een voorkeur voor aromatische planten als nestmateriaal zien we wereldwijd bij heel veel verschillende vogelsoorten. Ook bijvoorbeeld bij onze spreeuwen en mezen. Het is dus aannemelijk dat ze daar al miljoenen jaren op zijn geselecteerd.”

Een ander mooi voorbeeld zijn de planten kattenkruid en zilverwijnstok, waar katten graag in rollen. „Daarin zitten tientallen chemicaliën waarvan is aangetoond dat ze muggen verdrijven”, vertelt De Roode. „En het leuke is dat één stof daarvan ook blijkt aan te grijpen op het pleziersysteem in de hersenen van katten. Voor katten voelt het dus gewoon lékker om in kattenkruid en zilverwijnstok te rollen. Geweldig, toch?”

Mensen hebben zichzelf in de loop van de eeuwen buiten de natuur geplaatst

Het slot van het boek is een pleidooi: we moeten die natuurlijke geneeskunde meer gaan omarmen en weer terugbrengen in ons dagelijks leven. „Mensen hebben zichzelf in de loop van de eeuwen buiten de natuur geplaatst, er zelfs tegen afgezet”, zegt de hoogleraar. „Terwijl veel van onze huidige kennis van traditionele genezers komt, die op hun beurt naar dieren keken om van ze te leren.” Als voorbeeld noemt hij sjamanen in Noord-Amerika, die zorgvuldig naar beren keken, ja, zelfs beren probeerden te wórden, om te leren welke kruiden zij aten onder welke omstandigheden. Beren die net uit hun winterslaap komen, eten bijvoorbeeld graag boombast met veel salicylzuur – beter bekend als aspirine.

De Roode: „Wij mensen willen graag speciaal zijn, beter zijn dan dieren. Ook in de geneeskunde. Maar daarin ervaren we nu allerlei problemen, zoals antibioticaresistentie. En dat terwijl de natuur vaak de oplossing kan bieden.” Niet alleen onze eigen geneeskunde kan daarvan profiteren, merkt hij op. „We kunnen ook onze huisdieren helpen die natuurlijke apotheek aan te boren. Bijvoorbeeld door aromatische planten als tijm, rozemarijn en basilicum in onze tuin te zetten. En kattenkruid, natuurlijk.”

Ook voor imkers heeft De Roode een tip. Bijen maken propolis, legt hij uit: een bijzondere mix van plantensappen en bijenwas. Daarmee maken ze hun natuurlijke nesten vanbinnen glad. Propolis blijkt allerlei ziekteverwekkers te weren: bacteriën, virussen, schimmels, maar ook de beruchte varroamijt. „Mensen kennen die werking van propolis al duizenden jaren: ze gebruiken het tegen allerlei aandoeningen, van verkoudheid tot chronische vermoeidheid. Maar moderne bijenkasten zíjn vanbinnen al glad. Daar maken de bijen dus veel minder propolis. En als ze het al maken, dan halen imkers het weg omdat het de deksels dichtplakt.”

Als je nu groeven maakt aan de binnenkant van die kasten, dan gaan de bijen die opvullen met propolis, weet De Roode. „Vervolgens blijven ze gezonder en krijgen ze meer nakomelingen. Kijk, dát zijn nou van die dingen die ik echt geweldig mooi vind.”

Hij zwijgt even en besluit dan: „Er is nog zoveel te leren van die natuur, nog zoveel rijkdom te vinden. Dáárom moeten we dit soort fundamenteel onderzoek blijven doen. En dáárom moeten we die natuur behouden.”