N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Marije van den Berg Ze maakte naam als ‘stopstrateeg’ die organisaties helpt op tijd te stoppen met beleid. In haar nieuwste boek richt ze zich op de ‘beleidsbubbel’, waar kwetsbare én actieve burgers op stuk lopen.
Marije van den Berg (48) is het type bij wie grote bezorgdheid over de wereld niet ten koste lijkt te gaan van haar humeur. Zowel in een café in haar woonplaats Leiden als bij een tweede gesprek, videobellend, lacht ze veelvuldig. Haar taalgebruik is speels en vrolijk. Ook de toon van haar nieuwe boek, De beleidsbubbel, is opgeruimd, gezien de thematiek: hoe het in Nederland ondanks „duizenden beleidsmakers, miljoenen uren aan vergaderingen, fondsen met miljarden erin” toch „schrikbarend vaak” mis gaat. „Een mens zou van minder cynisch worden”, staat er op de achterflap.
Ze begint haar boek met een deprimerende opsomming: „De wooncrisis, de crisis in de jeugd-ggz, het lerarentekort, de stikstofcrisis, het zorginfarct, de opvangcrisis, het toeslagenschandaal, energiearmoede, problematische schulden, klimaatoverstromingen: we kregen en krijgen van de staat niet gedaan wat hij zou moeten doen. Het ijs onder ons maatschappelijk welzijn dik genoeg houden.”
Toch kiest Van den Berg voor een vrolijke ondertoon. De cover is al net zo vrolijk en felroze als de outfits waarmee ze het podium betreedt tijdens de vele bezinningsdagen die bestuurlijk Nederland rijk is. Van den Berg is streng voor bestuurders en ambtenaren en vindt, wellicht juist daardoor, in die kringen veel gehoor. In een jaar waarin het ene na het andere rapport verschijnt over maatschappelijk onbehagen, vraagt zij aandacht voor een verklaring die in deze studies vaak over het hoofd wordt gezien. „Mensen verlangen kwaliteit van de staat en krijgen die te vaak niet.”
In haar vorige boek Stop adviseerde ze organisaties over hoe te stoppen met beleid dat niet (meer) werkt, ditmaal past ze als zelfbenoemd ‘stopstrateeg’ haar analyse breder toe. Niet alleen losse organisaties, de hele publieke sector vormt volgens haar een ‘beleidsbubbel’. Haar pleidooi is om die eens wat vaker „liefdevol leeg te laten lopen”.
Wat bedoelt u met een beleidsbubbel?
„Dat zijn abstracties die losgezongen zijn van het concrete waar ze behulpzaam bij moeten zijn. Voor ambtenaren en bestuurders kan dat comfortabel zijn. Een eigen taalveld, zeg maar, vol begrippen die niemand buiten de bubbel gebruikt of herkent. Zo komt beleid op afstand te staan van de gemeenschap voor wie dat beleid bedoeld is.”
U haalt ter illustratie de Nationale Ombudsman aan, die berekende dat een alleenstaande ouder met twee schoolgaande kinderen, een deeltijdbaan, een aanvullende bijstandsuitkering en een huurwoning te maken heeft met twaalf inkomensbestanddelen van acht instanties. Daarvoor moeten achttien formulieren ingevuld worden en ontvangt het gezin tachtig betalingen per jaar. Is dat een voorbeeld van de beleidsbubbel?
„Ja precies, daar zie je verkokering aan het werk. Instanties die niet met elkaar lijken te communiceren, met een uitkomst waar niemand bij gebaat is. En het gekke is: dat komt allemaal voort uit de wil het goed te regelen. Een soort lineaire sturingsdrift, waarbij je een probleem los pelt, analyseert en de oplossing als een besluit over de schutting gooit naar de volksvertegenwoordiging. Zo van, hop, klap erop, dat hebben we ook weer geregeld. Maar de samenleving werkt helemaal niet volgens zulke lineaire logica. Dat is het naïeve ervan.”
U moet er soms zelfs om huilen, schrijft u, om ‘de staat van de staat’. Wanneer was dat voor het laatst?
„Dat was niet eens om een overheidsinstantie, maar om een ander deel van de beleidsbubbel, de woningcorporaties. Een groep burgers had samen een plan bij een corporatie ingediend om het maatschappelijk welzijn in een buurt met veel woningen van die club te vergroten. Mooi, zou je zeggen. Maar de directeur van die corporatie zei terloops in het gesprek: ‘Jullie komen hier dus om te acquireren’. Alsof ze hem iets kwamen verkopen. Terwijl, ze brachten een cadeautje!”
Wat raakt u daarin zo?
„Dat je verschillende logica’s hier ziet botsen. De logica van de bestuurder die alleen maar kan denken in termen van markt en dienstverlening tegenover de logica van bewoners die, soms voor het eerst, met hun buren iets goeds tot stand proberen te brengen. Vanuit een gemeenschapslogica, zeg maar. Dat zie ik helaas veel te vaak gebeuren. En daar lopen mensen op leeg.”
Voor bestuurders lijkt burgerparticipatie vaak juist een toverwoord. Als het zo in hun belang is om de samenleving aan het werk te zetten, waarom lukt dat dan vaak niet?
„Bestuurders zien burgers soms als uitvoerders van hun beleid. Terwijl, het moet andersom zijn! Wat ik te vaak zie gebeuren, is dat burgers bij elkaar komen vanuit een soort bekommernis. Bijvoorbeeld dat ook minder bemiddelde buurtgenoten moeten kunnen profiteren van het aardgasvrij maken van een buurt. Te vaak is verduurzaming nu nog alleen weggelegd voor wie de weg weet in het woud der subsidies. Het project ‘Energiefixers’ probeert daar iets aan te doen. Dat zijn mensen die langs de deuren gaan en heel praktisch kijken wat er aan energiearmoede kan worden gedaan. Soms zie je dat ineens lukken. Wat me dan zo steekt, is dat er niet van wordt geleerd, om te kijken of dat een buurt verder óók zou kunnen werken. Dat er dan toch weer een soort uitrolactie komt met vierkante meters, radiatorfolie of aantallen die je bij de subsidieverlener zelf moet bestellen. De aanpak wordt ineens toch weer vanuit de beleidsbubbel bepaald. En dan wordt het toch weer ingewikkeld en ontoegankelijk.”
Wie zich zo kritisch opstelt, roept automatisch de vraag op: hoe moet het wel?
„Ik pleit ervoor om te beginnen bij de gemeenschap. Bij het bewijs, zeg maar, in plaats van bij het principe. Wat werkt? Waar gaat iets goed? En dat je dan met elkaar gaat uitknobbelen waarom dat precies werkt. En of het misschien ook ergens anders zou kunnen werken. Nu is het vaak andersom. Ik haal vaak een uitspraak aan van Stafford Beer, die sprak over POSIWID: The Purpose Of A System Is What It Does. Als de uitkomsten van ons beleid neerkomen op, bijvoorbeeld, het toeslagenschandaal of het gasdrama in Groningen, dan moet je eerlijk vaststellen: dan is dat kennelijk de bedoeling. En als je vindt dat die uitkomsten niet de bedoeling konden zijn, dan moet je daarmee aan de slag.”
U roept op niet cynisch te worden. Hoe krijgen we dat voor elkaar als we zien hoe stroperig besluitvorming gaat?
„Als ik daarvoor pleit, heb ik het in de eerste plaats tegen mezelf. Want het lukt mij ook niet altijd. Er zijn heel veel mensen die de eerste keer een burendag organiseren. Er zijn er maar weinig die het een tweede keer doen. Die enkelingen, ik noem ze de ‘bierkaaivechters’, daar richt ik me op. Dat zijn bijvoorbeeld opbouwwerkers in de wijken, die proberen burgers te mobiliseren voor de samenleving. Maar het zijn net zo goed ambtenaren en bestuurders binnen die instituties, die zoeken naar manieren om het systeem ten goede te laten komen van de samenleving. De beleidsbubbel is juist ook voor hen een probleem, omdat het ze in de weg zit bij het oplossen van problemen van burgers. Dat zijn mensen die volhouden, soms tegen beter weten in. Die mensen moeten we beter aanmoedigen. En voor wie het niet lukt zullen we compassie moeten hebben, op zijn minst nieuwsgierigheid.”
Wat kan de politiek voor die ‘bierkaaivechters’ betekenen?
„De volksvertegenwoordiging zit vaak te dicht op de beleidsbubbel en te weinig aan de kant van gemeenschappen. Dat zie je zeker op lokaal niveau. Ook wethouders zoeken voortdurend het comfort van samenwerking met collega’s in de regio, waardoor je als gemeenteraad algauw het zicht verliest op waar de besluiten worden genomen. Om daar toch grip op te krijgen, moet je als raadslid of burger mee in die taal en die logica. Het idee van ombudspolitiek staat natuurlijk sinds de rechtszaak tegen Richard de Mos in Den Haag onder grote druk. Maar dat je als volksvertegenwoordiger je onderdeel weet van een gemeenschap en dingen die daar goed gaan en niet goed gaan op een of andere manier adresseert… dat is precies waar die hele volksvertegenwoordiging voor bedoeld is. Je moet het goede van ombudspolitiek juist behouden.”
Vrijdagochtend, een week geleden, zette Job Cohen thuis de radio aan bij het wakker worden. Zo hoorde hij dat Israëlische supporters waren aangevallen door Amsterdamse jongens. Dat de Israëlische regering van plan was vliegtuigen te sturen om die supporters te repatriëren. En toen had Wilders al op X geschreven dat het om een ‘Jodenjacht’ en een ‘pogrom’ ging. „Hij had meteen de toon gezet. Alles stond in die sleutel.”
Als burgemeester van Amsterdam (2001-2010) kreeg Cohen in 2004 te maken met een eruptie van spanning toen een geradicaliseerde moslim Theo van Gogh doodde. Moest hij daaraan terugdenken toen hij het nieuws vrijdag hoorde? „Nee, eigenlijk niet zo.” Alleen al het vrijwel ontbreken van sociale media, zegt hij. „Toen ik aantrad als burgemeester, vertelde ik dat ik een e-mailaccount had, [email protected], en dat de Amsterdammers mij daarop konden bereiken. Dat was destijds reuze progressief.”
Cohen roert in zijn koffie in een bistro in zijn woonplaats Maarssen. Hij is nog net zo bedachtzaam als toen hij burgemeester was. Hij waarschuwt dat hij zich alles niet meer zo scherp kan herinneren. „Ik heb vorig jaar een bypass-operatie ondergaan, en dat heeft mijn geheugen geen goed gedaan.”
Zijn er nog mensen in bestuurlijk of politiek Nederland die u belt op zo’n moment?
„Nee, ik ben er al te lang uit. Ik heb ook voor mezelf besloten om de huidige burgemeester Femke Halsema op geen enkele manier in de wielen te rijden. Alleen als ik op een gegeven moment zie dat ze het goed doet, dan stuur ik een appje en zeg ik: ‘goed gedaan’.”
Is dat appje gestuurd deze week?
„Jazeker. Ik was heel tevreden. Ze gaf de indruk dat ze er samen met de driehoek bovenop zat. Ik vind dat ze het verdomd goed doet.”
Na de moord op Van Gogh heeft koningin Beatrix…
„Mij opgebeld.”
U heeft helemaal geen slecht geheugen!
„Dit zijn dingen die je niet vergeet. Ze vroeg: kan ik iets voor u betekenen?”
En toen heeft u voorgesteld dat ze naar een islamitisch jongerencentrum zou gaan.
„Het was belangrijk dat de koningin na zo’n heftige gebeurtenis tegen de islamitische gemeenschap zou zeggen: jullie zijn het niet die Van Gogh hebben vermoord, hij is het, de dader. En dat is precies hetzelfde wat op dit ogenblik speelt. Diegenen die het doen, moet je aanpakken. Maar maak er niet iets algemeens van.”
Of een integratieprobleem helemaal onjuist is? Nee, niet helemaal. Er gaan altijd een paar generaties overheen voordat mensen zich onderdeel van de samenleving voelen
En dan maakt premier Schoof maandag op zijn persconferentie er iets algemeens van: dit is een integratieprobleem. Is dat helemaal onjuist?
„Nee, niet helemaal. Er gaan altijd een paar generaties overheen voordat mensen zich onderdeel van de samenleving voelen. Tegelijkertijd, als je veel van die mensen spreekt, die vinden het heerlijk hier in Nederland. Een integratieprobleem? Ik vind het moeilijk om dat te beoordelen.”
Stel dat u nu burgemeester was geweest. Waar was u het eerst naartoe gegaan? Naar een synagoge of naar de moskee?
„Ik denk naar een synagoge. Maar ik zou onmiddellijk daarna naar een moskee zijn gegaan. In het begin hadden we niet in de gaten wat een vreselijk tuig er onder die Maccabi-jongens zat. De nadruk lag op het feit dat Amsterdamse taxichauffeurs Joden achterna gingen.”
Wat ze ook hebben gedaan.
„Maar wat mede een reactie was op wat die Maccabi-jongens hadden gedaan. Dat hebben we pas later ontdekt. Maar dat evenwicht was er in het begin helemaal niet.”
Burgemeester Halsema legde in haar persconferentie vrijdag ook de nadruk op het opjagen: ‘Ik begrijp heel goed dat dit de herinnering aan pogroms terugbrengt’
„Later in de gemeenteraad heeft ze die uitspraak wat meer ingekaderd. Dan zie je dat woorden ertoe doen. Door dat ‘Jodenjacht’ en ‘pogrom’, denk je, jezus wat is hier aan de hand? Daardoor is de omvang van het probleem ook groter geworden.”
Echt waar?
„Het zou kunnen. Je ziet hoeveel Joodse bewoners in Amsterdam zich nu echt bang voelen. Nee, ik zou het woord ‘pogrom’ niet hebben gebruikt.”
U is verweten dat u altijd maar de dialoog bleef zoeken…
„Theedrinken. Ja. En ik huldig nog steeds hetzelfde standpunt als toen: theedrinken, de boel bij elkaar houden. En repressie als dat nodig is.
„Al voor de moord op Van Gogh had ik een keer een Joods-Marokkaans overleg georganiseerd. Dat was nadat rond 4 mei een aantal Marokkaans-Amsterdamse jongens met kransen voor de Dodenherdenking hadden gevoetbald. Dat was voor mij reden om te zeggen, ik ga om de tafel met moslimorganisaties. Zo deden we het na de moord op Van Gogh ook. Toen hebben we een ‘draaiboek vrede’ ingesteld: aan stadsdeelbestuurders gevraagd om goed te kijken en te luisteren wat er speelde en spanningen te dempen. Praten met islamitische organisaties.”
Heeft het gewerkt?
„Ja, maar niet definitief.”
En zou het recept van vrede sluiten nu nog werken?
„Het leidt niet tot vrede. Maar ik zie geen andere manier om mensen bij elkaar te brengen. Een van de sterkste vragen die tot twee keer toe aan Wilders gesteld werden in het debat, kwam van SP-leider Jimmy Dijk. ‘Zou u ook in gesprek gaan met die groep waar u zo tegen bent? En twee keer was het antwoord van Wilders: nee. Dat laat precies zien wat ik daar zo tegen heb. Het kan me niet verrekken, denkt Wilders, ik sta alleen voor de mensen die het met mij eens zijn, de rest kan oprotten. Geen gesprek. Dat vind ik onbegrijpelijk. Ga in godsnaam met elkaar praten. Ik denk aan Itay Garmy en Sheher Khan, een Joods en een islamitisch raadslid uit Amsterdam. Ze zijn na de aanval van Hamas op 7 oktober demonstratief met elkaar gaan praten. Zijn ze het eens? Nee. Maar ze praten met elkaar.”
De tijd van dialoog is voorbij – dat zegt niet alleen Wilders, dat zegt ook de leider van de VVD. Dat linkse politici nog tot een dialoog oproepen, betekent dat ze wegkijken van het echte probleem.
„Daders van dit soort geweld moet je aanpakken.”
Wilders en Yesilgöz zeggen: je moet de voedingsbodem bekijken. Leerkrachten die niet meer over de Holocaust durven praten, omdat islamitische leerlingen dan boos worden.
„Dat is ongetwijfeld zo. Leraren die daar moeite mee hebben, moet je helpen. Ik ga via de organisatie Na de oorlog langs bij scholen om het persoonlijke verhaal te vertellen over wat mijn familie in de oorlog heeft meegemaakt. Ongelooflijk nuttig.”
En u ontmoet geen agressie?
„Tot nu toe niet. Ik moet er bij zeggen, ik heb alleen havo- en vwo-scholen gedaan. De leerlingen waren muisstil en zo te zien onder de indruk. Een keer kwamen een paar meisjes op me af en vroegen wat ik van Palestina vond? Ik zei dat ik begrip heb voor de onmacht en boosheid van de Palestijnen. Maar goed, dit was vóór 7 oktober.
Het kan me niet verrekken, denkt Wilders, ik sta alleen voor de mensen die het met mij eens zijn, de rest kan oprotten. Geen gesprek. Dat vind ik onbegrijpelijk
„De vlam is in het kruitvat gegaan op 7 oktober. Het begint al veel langer geleden, in 1948 bij de Nakba, toen Palestijnen werden verdreven om plaats te maken voor de Joden. Maar ik snap natuurlijk óók dat Israël is ontstaan, en daar ben ik blij om. Het heeft wel een enorm litteken gemaakt bij de Palestijnen. Dat is ook een gevolg van het feit dat ook het Palestijnse gezag niet heeft meegewerkt aan het vinden van een definitieve oplossing.
„Wat vervolgens op 7 oktober gebeurt, is verschrikkelijk. Hoe Israël daarop reageert is ook weer verschrikkelijk. Het conflict duikt dan op in Amsterdam bij een voetbalwedstrijd. Dan zie je dus dat het een wereldconflict is. Wat hier in Amsterdam is gebeurd, is daar een direct gevolg van. Als 7 oktober niet was geweest, dan had Maccabi hier gespeeld en was er niks gebeurd.”
„Alle reden om te zeggen – vergelijkbaar met de moord op Van Gogh, maar op een andere manier – we gaan naast de repressie ook aan de gang met het draaiboek vrede.”
Henri Bontenbal van het CDA zei in het Kamerdebat: het is onacceptabel dat je in Amsterdam wel rustig met een hoofddoek over straat kunt, maar niet met een keppeltje.
„Dat hoor ik ook. En dat moeten we aanpakken, natuurlijk. Ik zou als burgemeester de politie instrueren om mensen aan te pakken die Joden met een keppeltje lastigvallen. Een norm stellen. Maar daarnaast moet je in gesprek gaan. Je moet dit soort problemen op twee manieren aanpakken, niet op één manier. Preventief én repressief.”
De oppositie had het lastig in het Kamerdebat.
„Wilders is de anderen tot nu toe de baas. Ook in mijn tijd als PvdA-leider kon ik niet tegen hem op. En nu gaat hij een bezoek brengen aan de Westelijke Jordaanoever. Ik ben benieuwd hoe de NSC daarop reageert.”
Later op dezelfde vrijdag, na dit gesprek, stapte één NSC-bestuurder uit het kabinet, staatssecretaris Nora Achahbar, naar verluidt uit onvrede over uitingen van collega-bewindslieden over moslims.
De andere partijen in de coalitie lijken te denken dat een groot deel van het probleem ligt in de onverdraagzaamheid van moslims.
„Ik weet het niet, ik durf daar geen antwoord op te geven. Het omgekeerde kan ook waar zijn, dat in die gemeenschap helemaal niet op zo’n manier wordt gedacht. Zij leven hun eigen leven, doen dat met een godsdienst die we hier niet kenden, waar enige afstand toe is. Maar om die dingen te combineren, ik durf daar echt geen antwoord op te geven.”
De rechtse partijen in de regering wijzen onbekommerd naar de moslimgemeenschap. Hun redenering is: elke goede remedie begint met een heldere diagnose.
„Zeker. Maar wanneer weet je dat je een heldere diagnose hebt?”
Is het niet ironisch dat radicaal- rechts, vroeger de erkende bron van antisemitisme…
„Nu Israël en de Joden omarmen? Ja, dat is het. Ik zag een tv-programma waarin al die vriendjes van Wilders uit andere landen werden getoond: de Hongaarse premier Orbán, die de Joodse activistische miljardair George Soros verdacht maakt. Al dat soort mensen met wie Wilders op de foto gaat, zijn gepatenteerde antisemieten.”
De beelden die rondgaan op sociale media „zien er ernstig uit”, schrijft de Amsterdamse burgemeester Femke Halsema afgelopen donderdag aan de gemeenteraad. Ze doelt op filmpjes die tonen hoe gehelmde politieagenten vloekend en stevig meppend met de wapenstok afgelopen woensdag in het donker pro Palestina-demonstranten opjagen in het Westelijk Havengebied van Amsterdam. In een brief kondigt Halsema aan dat het Openbaar Ministerie (OM) en de politie „met hoge prioriteit” de precieze toedracht van de wanordelijkheden onderzoeken. Er moet worden vastgesteld „of het ingezette geweld overeenkomstig de ambtsinstructie was”, schrijft zij.
Als blijkt dat politieagenten strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, wacht mogelijk dagvaarding door het OM. Sinds juli 2022 is er één rechtbank in Nederland die deze strafzaken tegen politieagenten behandelt: de zogeheten Blauwe Kamer van de rechtbank Midden-Nederland. Die toetst de zaken aan de hand van nieuwe wettelijke regels voor de beoordeling van geweldsaanwending door opsporingsambtenaren. De regels zijn sinds twee jaar van kracht.
Volgende week behandelt de Blauwe Kamer een opmerkelijke zaak rond politiemensen en demonstranten. Twee Haagse agenten zouden bij een demonstratie tegen coronamaatregelen op 14 maart 2021 een demonstrant hebben mishandeld op het Malieveld. Een hondengeleider van de politie wilde een man aanhouden met inzet van zijn diensthond. Terwijl de hond in een been van de demonstrant beet, gebruikte de agent ook zijn wapenstok. Een naderbij gekomen ME’er sloeg eveneens met zijn wapenstok op de demonstrant in, die gevallen was en de politiehond bij de oren had gegrepen. De man liep verschillende verwondingen op waarvoor hij zich in het ziekenhuis heeft laten behandelen.
Volgens het OM was het geweld dat deze twee agenten toepasten niet proportioneel. Voor de strafzaak tegen hen zijn twee dagen uitgetrokken.
Stroomstootwapen
Strafzaken tegen agenten worden bij de rechtbank Midden-Nederland behandeld door een tiental strafrechters en twee rechters-commissarissen. Tot nu toe handelde de Blauwe kamer zeven strafzaken af. „Dat is een stuk minder dan de vijftien à twintig zaken die we op jaarbasis hadden verwacht”, zegt rechercheofficier van justitie bij het parket Midden-Nederland, Hans Mos. Een echte uitleg voor het lagere aantal heeft hij niet. Een mogelijke verklaring is, stelt hij, dat agenten sinds 2022 over het stroomstootwapen kunnen beschikken en minder snel hun vuurwapen gebruiken. „Dat het relatief weinig strafzaken zijn, is positief nieuws.”
De nieuwe wettelijke regels uit 2022 hadden tot doel een meer deskundige berechting van politiemensen mogelijk te maken. „In de oude situatie kwam het bijvoorbeeld voor dat een agent werd vervolgd voor een poging tot moord omdat hij bij de uitoefening van zijn functie door gebruikmaking van zijn dienstwapen niet de regels van de geweldsinstructie zou hebben gevolgd. Dat stak agenten”, zegt aanklager Mos. „Agenten handelen immers niet voor hun lol maar omdat een situatie in de samenleving vraagt om optreden. Het voelt dan slecht als je als agent wordt gelijkgesteld met een verdachte schurk omdat je in de hitte van de strijd, in de frontlinie misschien iets niet goed deed.”
Sinds 2022 wordt de opsporingsambtenaar niet meer meteen als verdachte aangemerkt. Eerst doet de rijksrecherche of een aparte politieafdeling een feitenonderzoek om te zien of de voorschriften zijn nageleefd. „Dat is veel zuiverder”, zegt Mos. Sindsdien staat ook een apart delict voor opsporingsambtenaren in het Wetboek van Strafrecht (art 372) dat „verwijtbare schending van de geweldsinstructie” strafbaar stelt. Heeft de agent ten onrechte „enig lichamelijk letsel” toegebracht, dan geldt een maximale straf van één jaar, bij zwaar lichamelijk letsel twee jaar, drie jaar als iemand is overleden.
De zwaarste sanctie legde de Blauwe Kamer tot nu toe op aan een agent uit Noord-Nederland, in december 2023. De ervaren politieman, 45 dienstjaren, schoot tijdens een boerenprotest bij Heerenveen in juli 2022 op een rijdende tractor om het voertuig tot stoppen te dwingen. Volgens de rechtbank handelde de agent strafbaar, omdat hij bij het schieten op de cabine van de tractor op de koop toenam dat de zestienjarige bestuurder van de tractor dodelijk zou kunnen worden geraakt. De jongen werd ternauwernood gemist. De rechtbank legde de agent een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand op en een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur.
Op de schietbaan
De rechters van de Blauwe Kamer hebben op de Politieacademie te horen gekregen hoe agenten worden opgeleid voor de toepassing van geweldsmiddelen, zoals pepperspray en de wapenstok. De magistraten hebben zelfs met een vuurwapen in handen op de schietbaan gestaan.
Tot nu toe blijken zij in de meeste vonnissen de eis van de officier van justitie niet te volgen. Slechts in twee van de zeven afgehandelde strafzaken kreeg de verdachte agent een sanctie opgelegd. Of de berechting deskundiger is dan voorheen, zoals beoogd, is volgens officier van justitie Mos „lastig te zeggen, gelet op het beperkte aantal vonnissen tot nu toe”. Het is volgens hem wel zo dat door de concentratie van alle zaken bij een rechtbank wordt voorkomen dat er uiteenlopende uitspraken komen in vergelijkbare zaken. „En er ontstaat een uniforme werkwijze, wat voor alle partijen erg prettig is.’’
Jaap Haeck, twintig jaar rechter, is een van de magistraten die ‘Blauwe Kamer-zaken’ behandelt. Hij vonniste in drie strafzaken. „Bijzonder en speciaal” noemt Haeck deze rechtszaken. „Agenten en andere opsporingsambtenaren mogen onder bepaalde omstandigheden geweld toepassen en soms moeten ze dat zelfs. Dat leidt tot bepaalde spanningen op de zitting en dat voel je ook. Agenten ervaren het als: ‘ik doe mijn werk, dat wordt van mij zelfs verwacht, en dan ga je me vervolgen en berechten. Ik mag niet wegduiken als er wordt geknokt, ik moet erop af.’ Als rechter heb je oog voor die kant: hoe dat voelt voor een agent.”
Het voelt slecht als je als agent wordt gelijkgesteld met een verdachte schurk omdat je in de hitte van de strijd misschien iets niet goed deed
Aan de andere kant, vertelt Haeck, mag de samenleving ook verwachten dat een agent verantwoordelijk handelt en zijn geweldsmonopolie niet misbruikt. „Bij het maken van verwijtbare fouten moet er gestraft worden. We willen als maatschappij niet dat agenten ten onrechte geweld gebruiken of dat ze wapens zonder reden gaan gebruiken. Daar moet je ook streng tegen optreden. Je wilt niet dat er wildwest-situaties ontstaan.”
Het toetsen van het handelen van opsporingsambtenaren moet volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens terughoudend gebeuren. „Je moet niet je oordeel stellen in de plaats van de agent die in de hitte van de strijd en in een split second een beslissing heeft genomen. Je moet letten op alle objectieve feiten en omstandigheden – alles wat we kunnen zien zoals camerabeelden en getuigenverklaringen – en tegelijkertijd ook de subjectieve beleving van de agent meewegen. Luisteren naar zijn verhaal over waarom hij het geweld heeft toegepast. Dat moet aannemelijk zijn: hij hoeft dat niet te bewijzen”, zegt rechter Haeck. „Als een verwijtbare overschrijding van de geweldsbevoegdheid aan de orde is dan volgt veroordeling. Waarmee ook een signaal wordt gegeven dat bepaald handelen niet kan.”
Het zijn strafzaken waar rechters tijdens het beraad in de raadkamer vaak meer tijd mee kwijt zijn dan met ‘normale’ strafzaken, vertelt Haeck. „De strafmaat vind ik vaak heel ingewikkeld en zeker in dit soort zaken, hoe ervaren je ook bent. De persoonlijke omstandigheden spelen een rol, wat doet het met iemands carrière, met iemands gezin? Wat zijn de gevolgen geweest voor het slachtoffer of de nabestaanden? Ziet de verdachte het laakbare van zijn handelen in en heeft de werkgever al een sanctie opgelegd? Hoe reëel is het dat een agent weer opnieuw een strafbaar feit begaat? Dat zal bij de politie minder vaak spelen dan bij een draaideurcrimineel.”
Vuistslag in de nek
De meest recente zaak waarin de Blauwe kamer uitspraak deed, betrof de 42-jarige hoofdagent Mirza C. uit Amersfoort. Volgens het OM had hij op 17 december 2022 in het uitgaansgebied van Amersfoort ’s nachts „niet redelijk, niet gematigd en niet proportioneel” geslagen met zijn wapenstok. Dat gebeurde bij de aanhouding van een weerspannige, benevelde man die, volgens de agent, hem eerder voor „kankerhond” uitschold en een vuistslag in zijn nek zou hebben gegeven. Agent C. sloeg hem daarop drie keer met de metalen, uitschuifbare wapenstok. Dit veroorzaakte hersenletsel en een bloedende hoofdwond. De agent werd beschuldigd van het schenden van de geweldsinstructie.
Eind september stond C. voor de rechter. In de hal voor de zittingszaal van de rechtbank in Utrecht verzamelden zich vooraf een vijftiental politiemensen van het Basisteam Amersfoort, allemaal in uniform, om de zaak als toeschouwer bij te wonen. „We zijn hier om solidariteit te tonen met onze collega. Dat is het minste wat we kunnen doen”, aldus een agent. Op de publieke tribune toonden ze weinig begrip voor de berechting van hun collega. Ze wierpen boze blikken naar de rechters, en één agent protesteerde luidkeels toen de voorzitter van de rechtbank, Eric Druijf, volgens hem onzin vertelde over hoe de wapenstok gehanteerd dient te worden. „Als je weet wat wij elk weekeinde meemaken met doorgesnoven en ladderzatte kroegtijgers, dan is het wel heel wrang dat een politieman die zijn werk doet in de verdachtenbank eindigt”, zei een agent tijdens een schorsing bij de koffieautomaat.
Officier van justitie Ronald de Kruijk vond dat agent Mirza C. „fors te ver is gegaan” bij het gebruik van de wapenstok. „Het in enkele seconden drie keer bovenhands slaan op het lichaam van het slachtoffer” is volgens de aanklager buitenproportioneel gewelddadig. „Van een politieagent mag worden verwacht dat hij in precaire situaties meer dan een gewone burger zelfbeheersing en tactisch inzicht heeft. „De officier van justitie vorderde een werkstraf van zestig uur.
Het vonnis werd uitgesproken op 28 oktober. Mirza C. werd vrijgesproken van het schenden van de geweldsinstructie voor opsporingsambtenaren. De manier waarop hij zijn wapenstok gebruikte, was volgens de rechtbank conform de geweldsinstructie. „Verdachte was op het moment van slaan net hard op zijn achterhoofd geraakt, zag dubbel en was bang dat hij knock-out zou worden geslagen als hij [de aan te houden man] niet snel onder controle zou krijgen. Verdachte moest in een fractie van een seconde beslissen en onder die omstandigheden kon niet van hem worden verwacht dat hij het effect van de eerste klap met de wapenstok zou afwachten”.
Het OM heeft beroep aangetekend tegen de vrijspraak.
Zijn snor is weg. En Aysim Türkmenilli heeft haar vader nog nooit zonder gezien.
„Papa! Wát is er met je gebeurd?” Ze staat in de deuropening van zijn kamer in het verpleeghuis, ze roept Turks en Nederlands door elkaar. „Ben je naar de kapper geweest?” Haar vader klapt in zijn handen. „Nee”, zegt hij.
„Wie heeft dat gedaan dan?”
Hij lacht. „Afgebrand!”
Aysims vader heeft frontotemporale dementie, een hersenziekte die vaak zorgt voor een verandering van het gedrag. Sinds eind vorig jaar verblijft hij op de afdeling MOG: voor ouderen met Moeilijk en Onbegrepen Gedrag. Dat is een gesloten afdeling, waar plek is voor nog vier anderen.
In het woonkamertje verderop zitten twee zorgmedewerkers en een beveiliger, ze zijn in de weer met een telefoon. Aysim zwaait vanuit de deuropening om hun aandacht te trekken. „Gaat er iemand met hem naar buiten?”, vraagt ze. En meteen daarna: „Mijn vader heeft geen snor meer.” De zorgmedewerker knikt. „Ja, ze hebben hem van de week geschoren.” Aysim, vrolijk verbaasd: „Maar waarom?” De medewerker: „Hij was een beetje vies. Een beetje geel.”
Om bij haar vader te komen moet Aysim Türkmenilli een toegangspas ophalen bij de ontvangstbalie en daarna de lift nemen naar de vijfde etage. Daar zijn twee grote massieve deuren. Met de pas gaat ze de deuren door, over een afdeling met bewoners. Helemaal achterin zijn nog twee deuren, daarachter woont haar 79-jarige vader.
Hij ligt in zijn eigen kamer op bed, draagt sloffen en een geruite pyjamabroek. De muren zijn zeegroen. Er is een bijzettafel, een bed, geen stoelen. Op planken aan de muur staan fotolijstjes. Op de foto van zijn zoon heeft hij een snorretje getekend. „Dat ben ik”, zegt hij tegen zijn dochter. „Nee”, zegt Aysim. „Dat is Özden.”
Aysim wil niet dat haar vader hier woont. Ze heeft dat nooit gewild en ze heeft zich ertegen verzet. Maar het is toch gebeurd. Vorig jaar stapte het verpleeghuis naar de rechter en werd een curator aangewezen. De praktijk BewindvoeringZorg is sindsdien de officiële vertegenwoordiger van haar vader. Zijn kinderen mogen nog wel langskomen, maar hebben niets meer te zeggen over de medische keuzes die voor en over hem worden gemaakt, en ook niet over zijn dagelijkse verzorging en de besteding van zijn geld. De curator besliste ook dat de vader van Aysim in dit artikel niet bij naam mag worden genoemd. „Ter bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer vinden wij publicatie van zijn naam ongewenst.”
Botsingen
Een mentor, bewindvoerder en curator zijn bedoeld voor mensen die niet meer zelf voor hun geldzaken, bezit en persoonlijke zaken kunnen zorgen. Omdat iemand dement is bijvoorbeeld, of verslaafd. Voorheen konden alleen familieleden naar de rechter om te vragen om de aanstelling of het ontslag van zo’n vertegenwoordiger. Sinds een wetswijziging in 2014 kunnen ook zorginstellingen dat doen. Mensen die bijvoorbeeld zorg mijden maar geen betrokken familie hebben, kunnen zo toch bescherming krijgen.
In de praktijk komt het óók voor, zoals bij de vader van Aysim, dat een instelling vindt dat de familie niet in het belang van een oudere handelt, en om die reden naar de rechter stapt. Bijvoorbeeld omdat er onenigheid is over de vraag wat de beste zorg voor een oudere is. Hoe vaak dat al is gebeurd, weet niemand precies. Instellingen houden geen cijfers bij, blijkt uit een rondgang.
Sinds 2020 hebben patiënten en hun naasten meer te zeggen over de zorg. Was vroeger het advies van medisch hulpverleners leidend, door een aanpassing van de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) ligt de nadruk nu op ‘samen beslissen’, met de patiënt of de vertegenwoordiger van de patiënt. Hun wensen tellen altijd mee: zijn er andere behandelopties? Wil je afzien van behandeling?
Volgens Mirjam Sombroek-Van Doorm, hoogleraar recht en gezondheid aan de Universiteit Leiden, kan dit leiden tot botsingen tussen medisch professionals en familieleden, omdat hun belevingswereld sterk verschilt. „De vraag: ‘wat is in het belang van de patiënt’, is niet altijd eenduidig te beantwoorden. Artsen zien het soms anders dan de patiënt of familieleden die de patiënt vertegenwoordigen. Soms is het lastig die twee werelden bij elkaar te brengen.”
Altijd aan het werk
Als de vader van Aysim in 2017 de diagnose dementie krijgt, woont zij in Dubai, waar ze een baan heeft als sportinstructeur. Ze besluit direct naar Nederland terug te keren. Ze wil bij haar vader in de buurt zijn, en verhuist naar Apeldoorn.
Aysim herinnert zich haar vader als een man die nooit thuis was. Altijd aan het werk. Hij groeide op in Turkije in een welgesteld gezin en kwam als twintiger naar Nederland. Hij studeerde scheikunde en ging aan het werk bij Philips als computerprogrammeur. In de jaren erna runde hij een verzekeringskantoor. Aysim heeft twee broers en een zus.
Na haar terugkomst in Nederland heeft Aysim niet meteen een baan, en ziet ze haar vader ineens dagelijks. Ze gaat met hem wandelen of fietsen, ze eten bijna elke dag samen en Aysim gaat mee naar alle doktersafspraken. Op dagen dat ze er niet is, wordt haar vader onrustig. Dan belt hij haar wel 25 keer per dag. „Waar is Aysim”, vraagt hij voortdurend. Iemand van de thuiszorg komt hem wassen.
Al snel krijgt hij een casemanager toegewezen, net als andere mensen met dementie die nog thuis wonen. Zo iemand geeft advies en informatie, en bemiddelt tussen de familie en zorgverleners.
De casemanager vindt het na ruim twee jaar tijd dat Aysims vader wordt opgenomen. Ze concludeert dat hij zich steeds ongeremder is gaan gedragen. Hij kijkt mee als andere mensen hun pincode intoetsen. In restaurants wil hij de menukaart niet teruggeven aan de ober. Hij knoopt de veters van Aysim aan elkaar, verstopt haar telefoon. En hij kan dwingend zijn. Als Aysim een boodschap wil doen, verspert hij haar de weg. Bovendien ziet de casemanager dat de zorg veel van Aysim vraagt.
Aysim stemt in met een opname, met tegenzin. Ze is maandenlang zo dicht bij haar vader geweest, kan ze de zorg wel aan andere, onbekende mensen overlaten? Zijn opname betekent ook dat ze de hulp van de casemanager verliest: die is er voor ouderen die nog thuis wonen. Dat klankbord, zal Aysim later concluderen, had ze in de maanden die volgden graag gehad.
Tafeltennisbatje
Aysims vader krijgt een plek bij ouderenzorgorganisatie Laurens, op een locatie in Rotterdam, dicht bij zijn andere kinderen. Een huis waar 140 mensen wonen, die allemaal dementie hebben.
De opname valt Aysim zwaar. Haar vader kleedde zich altijd netjes aan en zij probeerde dat in stand te houden. Maar nu gaat hij er verfomfaaid uitzien, vindt ze. Hij is incontinent, soms ziet ze resten van ontlasting op zijn kleren. Hij draagt een luier. „Altijd als ik er ben, was ik hem”, vertelt Aysim. Het zit haar ook dwars dat haar vader geen eigen badkamer heeft – zoals in de meeste nieuwe verpleeghuizen – maar er een moet delen met andere bewoners op de gang. En ook dat hij – in haar ogen – veel medicatie krijgt.
„Conflicten kunnen ontstaan door emoties van familieleden en overbelasting van het medisch personeel”
Ook binnen zorginstelling Laurens zijn er bedenkingen over de plaatsing van deze cliënt, zij het om andere redenen. Er ontstaan conflicten tussen hem en andere bewoners. Iemand die veel schreeuwt krijgt een klap van hem. Hij laat bewoners struikelen. Te veel prikkels zorgen voor onrust bij Aysims vader, stellen zij vast. Na een jaar verhuist hij naar een andere locatie in het plaatsje Bergschenhoek, net boven Rotterdam. ‘Oranjehoeck’ is een kleiner huis, met 56 bewoners.
Aanvankelijk is Aysim verheugd, haar vader heeft zijn eigen badkamer. Ook ziet ze dat er medewerkers zijn die goed met hem overweg kunnen. Maar al snel ontstaan er weer problemen. Haar vader gaat er soms vandoor, op eigen houtje naar buiten. De teamleider van Oranjehoeck belt haar steeds vaker op met de boodschap dat hij over de schreef is gegaan. Hij gedraagt zich „pesterig”. Hij trekt aan haren. Hij zwaait met een biljartkeu, bedreigt bewoners met een tafeltennisbatje, probeert ze te schoppen of te slaan. Hij spuit een verpleegkundige slagroom in het gezicht.
Dat zijn gedrag irritant is, snapt Aysim. Zíj ziet er ook haar vader in terug. Zijn humor, vertelt ze, is al zijn hele leven „op het randje”. Ook toen hij gezond was, trok hij wel eens te hard aan iemands sjaal. Nu hij ziek is, wordt zijn gedrag extremer, ziet ze.
Oxazepam
Tot zover komen de observaties van de zorgverleners en de familie overeen. Maar als het gaat over de aanpak, verschillen ze van mening.
Aysims vader krijgt geregeld 10 milligram oxazepam, een pil die in zijn dossier een ‘zo nodig’ heet. Voor het verpleeghuis is de afweging: als de situatie onhoudbaar of onveilig wordt, kan dat hem rustiger maken.
Aysim snapt dat niet. Ga met hem naar buiten, zegt ze tegen de medewerkers. Hij verveelt zich, doe dáár wat aan. De dementie mag dan in zijn hoofd voor veel verandering zorgen, fysiek is hij nog tot veel in staat. Terwijl de meeste mensen op de afdeling knikkebollend in een stoel zitten, heeft deze man beweging nodig, vindt Aysim. Wandelen, voetballen. Medicatie, zegt zij, is niet de oplossing voor gedrag dat wordt versterkt door beslissingen van het verpleeghuis.
Bij Laurens denken ze: waarom begrijpt de familie niet dat het gedrag van hun vader voortkomt uit zijn ziekte? En niet wordt aangewakkerd door de aanpak van het zorgpersoneel?
Hoogleraar Sombroek-Van Doorm, ook werkzaam als tuchtrechter, ziet vaker dat medisch hulpverleners en familieleden elkaar niet begrijpen. Zeker als het gaat over dementie. Terwijl zorgprofessionals weten dat een keurige man ineens een slons kan worden, of een binnenvetter plots extravert, houden familieleden zich soms vast aan hun herinneringen, legt ze uit. Aan het beeld van hun geliefde van toen die nog niet ziek was. Zo begrijpen familieleden medische beslissingen niet altijd. En dokters stappen soms te makkelijk over de gevoelens van familieleden heen.
Het is belangrijk, zegt Sombroek-Van Doorm, dat medisch hulpverleners zich realiseren dat familieleden in een rouwproces zitten, waarin ze hun geliefde langzaam kwijtraken. „Conflicten kunnen ontstaan door emoties van familieleden en overbelasting van het medisch personeel. Die vertroebelen het gesprek en leiden soms tot wederzijds onbegrip, met escalatie tot gevolg.”
Zorgbeveiligers
In het voorjaar van 2023 zijn de zorgverleners zo bang geworden voor de 78-jarige bewoner, dat er hulp van buitenaf wordt ingeschakeld. Vanaf april 2023 zit er iedere dag een beveiliger naast Aysims vader in het verpleeghuis, twaalf uur lang. Volgens zorgorganisatie Laurens moet die „dagelijks ingrijpen”.
Laurens maakt „in uiterste gevallen” gebruik van ‘zorgbeveiligers’, leggen locatiemanager Ellen Hansen en directeur Fred Ter Meer uit. Die zijn speciaal opgeleid om de veiligheid te bewaken op bijvoorbeeld een afdeling spoedeisende hulp of in een verpleeghuis. Door dementie raken sommige mensen alle remmingen kwijt, en kunnen ze agressief worden. Zorgbeveiligers, zegt Laurens, doen ook spelletjes met bewoners of gaan met hen wandelen. Afgelopen jaar werden zo vaak zorgbeveiligers ingezet, dat het budget voor die post bij de instelling is verdubbeld.
Aysim kent haar vader als ontremd, maar gevaarlijk? Ze snapt deze beslissing niet. „Waarom is er wel budget voor iemand die de hele dag naast mijn vader zit, maar was er geen geld om buiten een rondje te lopen met hem?”
Op de lange termijn is een beveiliger niet te betalen. Laurens wil dat Aysims vader tijdelijk naar een speciaal expertisecentrum verhuist, de D-zep, voor mensen met dementie en zeer ernstig probleemgedrag. Daar kan onderzocht worden wat de beste zorg en woonplek voor hem is.
Aysim heeft het gevoel dat de instelling van haar vader af wil, en ziet er tegenop om haar vader wéér te verhuizen. Ze neemt in mei 2023 contact op met de klachtenfunctionaris van Laurens. Die wijst haar op weer een ander centrum dat kan helpen als zorgverleners niet goed meer weten wat de beste aanpak voor een oudere is: Centrum voor Consultatie en Expertise. Medewerkers van CCE lopen soms meerdere weken mee op een afdeling, en zoeken met de betrokkenen naar mogelijkheden om de situatie te verbeteren.
Laurens ziet dat niet zitten. Er is te veel gebeurd rondom Aysims vader, vindt de instelling. En kun je zijn gedrag wel beoordelen, nu er twaalf uur per dag een zorgbeveiliger naast hem zit?
Op een donderdagmiddag in juni 2023 krijgt Aysim een telefoontje van locatiemanager Ellen Hansen, dat een dag later wordt samengevat in een mail. Haar vader zal de maandag erop naar de D-zep gaan, is de boodschap. „We begrijpen dat dit veel sneller is dan verwacht en hoe abrupt dit moet voelen.” Maar medebewoners zijn bang, mailt Hansen, en Laurens moet werknemers een veilige werkplek garanderen. Ze kunnen haar vader niet de zorg geven die hij nodig heeft. „Ik betreur dat, maar de situatie is helaas zoals hij is.”
Aysim voelt zich overvallen en voor het blok gezet. Zij is haar vaders vertegenwoordiger, en moet toestemming geven voor medische beslissingen. Hoe kan het dan, denkt ze, dat de overplaatsing nu ineens een voldongen feit is?
Noodmededeling
Op de valreep regelt Aysim dat ze de volgende ochtend de D-zep-locatie mag bekijken, waar haar vader twee dagen later zal worden opgenomen. En dan schrikt ze. Ze ziet een witte hal, een woonkamer met alleen een tafel en wat stoelen. Er hangt niets aan de muren. Aysim vreest dat deze leegte, het gebrek aan prikkels, bij haar vader zal leiden tot nog meer ongeremd gedrag. „Toen ik die plek zag ben ik ingestort. Hier wordt hij knettergek, dacht ik.”
Ze mailt op zondag de D-zep en Laurens met als onderwerp „NOODMEDEDELING”. Ze schrijft: „Via deze weg willen wij u laten weten dat wij NIET AKKOORD gaan met de plaatsing van onze vader.”
Het antwoord van locatiemanager Ellen Hansen volgt de volgende ochtend. De verhuizing is van de baan, schrijft ze. „Wij waren en zijn er nog steeds van overtuigd dat observatie aldaar voor uw vader de beste oplossing zou zijn. Helaas bent u het niet met deze beslissing eens.”
De specialist Ouderengeneeskunde ziet zich genoodzaakt de medicatie nog verder op te voeren en mailt: „Om de onrust te voorkomen, gaan we om 17 uur standaard 10mg oxazepam geven.”
Dat wil Aysim ook niet.
Eind juni 2023 stapt ze naar de rechter. Ze wil samen met haar broer mentor en bewindvoerder van haar vader worden – laat ze ook aan Laurens weten. Ze hoopt dat ze door een officiële benoeming van de rechter meer te zeggen krijgt. Dat de zorgverleners beter naar haar wensen luisteren – ze wil pal staan voor haar vader.
Laurens besluit dan óók juridische stappen te ondernemen. Gezien „het verschil in zienswijze” vinden zij de aanstelling van een „onafhankelijke curator” een beter idee. Aan de rechter stellen ze bedrijf BewindvoeringZorg voor, waarmee Laurens – zo schrijft de instelling – „goede ervaringen” heeft.
‘We worden telkens verrast’
Laurens stapt meerdere keren per jaar naar de rechter om te vragen om de aanstelling van een curator voor een bewoner. Overigens meestal niet omdat er onenigheid is, maar bijvoorbeeld omdat er geen familie is.
Aysim en haar broer maken het voor de eerste keer mee. Als zij eind juli bij de Rotterdamse kantonrechter aanschuiven, zien ze tot hun verrassing dat er ook drie mensen van Laurens zijn. Dat de rechter vandaag niet alleen hun verzoek behandelt, maar ook dat van Laurens, dáár heeft Aysim in de brieven van de rechtbank overheen gelezen.
Tegen de rechter zegt haar broer: „Het is een rode draad in dit verhaal. We worden telkens verrast.” De zorgverleners van Laurens zien dit anders, er zijn al zoveel gesprekken met de familie geweest, en die hebben nooit tot overeenstemming geleid. De situatie met hun vader is onhoudbaar, het personeel en medebewoners zijn angstig. In de ogen van de familie, zeggen ze, kunnen ze het nooit goed doen.
Aysim heeft het idee dat zij de regie verloor omdat ze een „zeikerd” was
Aysim vraagt of het mogelijk is om de zitting uit te stellen; nu Laurens ook juridische stappen zet, wil ze een advocaat zoeken. Zij vindt het ingewikkeld dat Laurens om een curator vraagt, terwijl zij geklaagd heeft over de organisatie. Ze heeft het gevoel dat ze op een zijspoor wordt gezet.
De rechter: „Dat wringt een beetje?” Aysim: „Dat wringt, ja.”
De rechter vindt een snelle oplossing noodzakelijk en doet toch uitspraak. Het vonnis volgt de redenatie van Laurens. Benoeming van Aysim en haar broer tot wettelijke vertegenwoordigers is „niet in belang” van hun vader. De familie, „waarvan niet is bewezen dat zij over relevante medische expertise beschikt” is te veel op de stoel van de behandelaars gaan zitten.
Er wordt een curator aangesteld, de zwaarste vorm van bescherming. Vanaf 4 augustus 2023 beslist BewindvoeringZorg over alle geldzaken en de medische behandeling van de vader van Aysim. Een maand later wordt hij onder begeleiding van een beveiliger naar een D-zep-afdeling in Gouda gebracht. Aysim mag daar niet bij zijn. „Dat was het eerste moment dat ik geen rol meer speelde.”
Luier op het aanrecht
Twee weken lang hoort de familie niets, daarna mag Aysim haar vader weer bezoeken. Hij vliegt haar in de D-zep om de hals: „Hee lieverd”, fluistert hij in het Turks. Aysim, die samen met haar broers langskomt, schrikt van wat ze ziet. „Ik trof een verwilderde man aan”, herinnert ze zich. „Een man die glazig uit zijn ogen keek.” Haar vader heeft vlekken op zijn kleren en een wond op zijn arm. Ze maakt een filmpje van een luier op het aanrecht en van zijn natte matras.
Aysim stelt vragen aan het zorgpersoneel. Ze wil weten hoe haar vader aan de wond op zijn arm komt. Maar ze kunnen haar niets vertellen, omdat Aysim nu eenmaal niet zijn wettelijke vertegenwoordiger is.
Aysim gaat verhaal halen bij de curator. Ze stuurt een afgemeten mail met als onderwerp: ‘Hoe is het met onze vader’. Ze wil weten hoe het onderzoek verloopt, hoe het komt dat hij zo vies is. En: waar komen de verwondingen vandaan?
De curator stuurt een zakelijk verslag terug van wat hij besproken heeft met de instelling. Hun vader drijft vrouwelijke personeelsleden in een hoek, schrijft hij, en wil hen betasten. Hoe de wond is ontstaan is onduidelijk: „Vermoedelijk door een clash met een medebewoonster”, iets wat „in de nacht” zou hebben plaatsgevonden. Hun vader is nog niet naar buiten geweest.
Aysim antwoordt getergd: „Ik krijg eigenlijk alleen maar medische feedback terug”, schrijft ze. „Ik mis hierin feedback op hoe het met mijn vader gaat.”
Terwijl Aysim moeite heeft de regie los te laten en de afstand te accepteren – hoe gaat het nu echt met haar vader? – is de curator beknopt en zakelijk. Alle communicatie gaat per mail – een bewuste keuze, zo laat hij in een reactie aan NRC weten, om „discussie” te voorkomen. Het contact gaat vooral over praktische zaken: wie schaft de benodigde iPad aan? Of: waar is de verdwenen kleding gebleven? En als het wel over haar vader gaat, zegt Aysim, worden vooral de incidenten genoemd, de narigheid die hij veroorzaakt.
Ze heeft één kennismakingsgesprek gehad met de curator, vlak na de zitting, waarvoor de curator óók de zorgverleners van Laurens had uitgenodigd. Sindsdien heeft Aysim het gevoel dat de instelling en de curator aan dezelfde kant staan.
Voetballen in de gang
Tien weken na de opname op de D-zep ligt er een behandeladvies. De curator mailt aan de familie dat er gezocht wordt naar een kleinschalige afdeling met voor de bewoners een eigen douche en wc, weinig prikkels, en beperkte bewegingsvrijheid. Het staat de familie vrij, schrijft hij, om zelf met voorstellen voor een woonplek te komen. Oké, denkt Aysim, hoe pak ik dat aan?
Een kleine maand later, op 8 december, laat de curator de familie weten dat er een plek is gevonden. De vader van Aysim verhuist naar Stadzicht in Rotterdam, waar hij tot op de dag van vandaag woont, op de vijfde verdieping. Hij heeft er weinig te doen, hij puzzelt, maakt sommetjes en gaat zo nu en dan met een begeleider naar buiten. Of hij voetbalt in de gang.
Contact met de curator heeft Aysim nagenoeg niet meer. Eind 2023 meldde ze de curator dat ze de nieuwe woonplek van haar vader „schrijnend” vond. Het is er kaal en kil, wederom niet schoon, en ondanks het advies van de D-zep heeft hij geen eigen douche en toilet. Ze vond het vreemd dat ze in al die maanden geen persoonlijk overleg meer had gehad met de curator. En waarom is hij nooit bereikbaar per telefoon? „Ik hoor graag”, schreef ze, „of dit een warme plek is waar u zelf, of uw dierbare met een gerust en blij hart zou verblijven?”
Twee dagen later, vlak voor kerst, volgt de reactie van BewindvoeringZorg. Niet de vaste curator maar een onbekende collega mailt terug. „Wij hebben kennis genomen van uw mail, maar gaan er verder niet op in”, schrijft de medewerker. „Het is duidelijk dat uw visie en onze visie niet overeenkomen. U kunt erop vertrouwen dat we erop toezien dat uw vader de goede en nodige zorg ontvangt. Wij hoeven en zullen daar verder geen verantwoording over bij u af [te] leggen (en we zullen uw mails daarom niet blijven beantwoorden).” Bij twijfels, staat er, „kunt u zich wenden tot de rechtbank”.
Curatoren hebben niet de plicht om de familie bij de zorg van een cliënt te betrekken – ze zijn er voor de cliënt. „Maar je mag wel verwachten dat de curator handelt in samenspraak met de familie”, vindt hoogleraar Sombroek-Van Doorm. „Officieel is hij degene die de besluiten neemt, maar ik vind dat gezamenlijk optrekken altijd het doel moet zijn. Je wil dat het gesprek met de familie weer op gang komt.”
In een reactie aan NRC laat de curator weten dat hij „relevante informatie” altijd gedeeld heeft met de familie en dat zal blijven doen. Er zijn dit jaar drie e-mails aan de familie gestuurd. Bij BewindvoeringZorg leeft het idee dat de familie nooit een curator heeft gewild, en zich niet over dat besluit heen kon zetten. Curator Raymond Fokkens: „We stonden meteen één-nul achter.”
‘Doeg pappie. Love you’
Aysim rijdt nog iedere week naar Stadzicht, en ook haar dochter gaat zo vaak mogelijk langs. Maar hoe het echt gaat met hun vader, vertelt niemand. Ze hebben geen toegang meer tot zijn patiëntendossier.
Aysim wil het gezag over haar vader terug, en stapte opnieuw naar de rechter. Vorige week diende het hoger beroep. De uitspraak wordt in januari verwacht.
Of ze daarin een uitweg ziet? Ze is even stil. „Soms hoop ik dat hij rustig in zijn slaap mag gaan”, zegt ze, in tranen. „Waarom moet hij nog leven?”
Terugkijkend op de afgelopen jaren overheerst frustratie en verdriet, al voelt ze zich ook schuldig, zegt ze. Aysim heeft het idee dat zij de regie verloor omdat ze een „zeikerd” was. „Dat hij er nu zo bij zit, omdat ik tegengas gaf.”
Zij vindt dat de zorg te pragmatisch is ingericht. Het draait vaak om diagnoses en veiligheid en te weinig om personen, zegt ze. De douchedeur die uitkomt op de gang moet wagenwijd openblijven, voor de veiligheid, vertelt Aysim. Terwijl zij haar vader ook wat privacy gunt. „En als zijn snor vies is”, zegt Aysim, „dan scheren ze die af.”
Als Aysim opstaat om naar huis te gaan, en in het Turks afscheid neemt van haar vader, wordt hij kwaad. Hij wil mee. „Néé!! Nu!!” roept hij. Ze schudt haar hoofd. „Nee, pap, ik heb het druk, ik heb afgesproken.” Een kus. „Doeg pappie. Love you!” Tegen het personeel: „Fijn weekend.”
Als ze wegloopt zucht ze diep. „Wanneer haal je me op, vroeg hij”, mompelt ze. „Wat moet ik daarop zeggen?” Er zijn dagen dat ze beneden op de parkeerplaats besluit om niet naar binnen te gaan. Dan keert ze om en rijdt ze naar huis terug. „Dan zit ik jankend in de auto.”
Reacties
Curator Raymond Fokkens van BewindvoeringZorg zegt dat hij alleen in „algemene termen” vragen kan beantwoorden, vanwege „de privacy van onze cliënt”. Hij benadrukt dat hij als curator door de rechtbank is aangesteld, en dat BewindvoeringZorg onafhankelijk is, hun enig belang is de cliënt, voor wie „wij ons uiterste best doen.”
Fokkens zegt dat hij het „belangrijk” vindt „om samen te kunnen optrekken met de naasten van onze cliënt, maar soms is dat praktisch niet mogelijk of juist de reden om een volledig onafhankelijke derde partij, zoals onze praktijk, in te schakelen. Voor ons staat het belang van onze cliënt altijd voorop.”
Zorgorganisatie Laurens laat eveneens weten in verband met de privacy van hun cliënten niet te kunnen ingaan op persoonlijke casussen. De instelling schrijft:
„Laurens maakt altijd duidelijke afspraken met ‘de wettelijk vertegenwoordiger’ (bijna altijd is dat de familie), over de begeleiding en de risico’s die zowel voor cliënt, familie en medewerkers acceptabel en hanteerbaar zijn. In de regel gaat dit in goed overleg en nauwe afstemming. Dit zijn vaak moeilijke en pijnlijke gesprekken, omdat cliënten door hun dementie soms erg kunnen veranderen. En het accepteren dat het leven er anders uitziet is dan voor zowel de cliënt als de familie confronterend en pijnlijk. Wij spannen ons als organisatie in om bij elke cliënt dit proces zo zorgvuldig mogelijk te begeleiden.”