N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Psychiatrie Het idee dat de koning van Engeland verliefd op je is, dat een duivelse machine alles manipuleert… Twee nieuwe boeken bieden aangrijpend levensechte portretten van mensen die lijden aan waanvoorstellingen. Altijd is er een verborgen boodschap: liever de waan dan de ondraaglijke werkelijkheid.
Hoe ‘Madame M’ echt heette, zullen we nooit weten, maar ze werd wereldberoemd als de vrouw die zeker wist dat dubbelgangers de plaats van haar echtgenoot hadden ingenomen. Die mannen wonen bij toerbeurt bij haar in, en ook van haarzelf zijn er dubbelgangers, vertelt ze als ze in de zomer van 1918, de nadagen van de Eerste Wereldoorlog, in paniek een Parijs politiebureau binnenstuift. Bovendien, zegt ze, worden er in gangen onder haar huis ontvoerde kinderen gevangen gehouden. Ze kan ze om hulp horen roepen.
Madame M, een voormalige naaister, is dan 48 jaar oud. Ze draagt een flamboyante hoed en bont en veren uit een voorbij tijdperk, dat van haar eigen jeugd. Zo kan iedereen zien dat zij de ware versie van zichzelf is, vertelt ze aan de arts wiens naam sindsdien met haar waan is verbonden – het syndroom van Capgras of dubbelgangerswaan.
Madame M is een van tien patiënten uit de geschiedenis van de psychiatrie, elk met een andere ‘iconische’ waan: dat je Napoleon bent, dat de koning van Engeland verliefd op je is, dat jij de enige bent die weet dat de politiek door een duivelse machine wordt gemanipuleerd, dat je niet gelooft in astrologie maar jezelf van kant maakt op de dag die je in je eigen horoscoop hebt voorspeld.
Samen met hun artsen vormen ze de hoofdpersonen van A History of Delusions. Dat was de titel van een serie uit 2018 op cultuurzender BBC Radio 4, die nog steeds als podcasts is te beluisteren. Victoria Shepherd, radiomaker en een begenadigd auteur, heeft er nu een weergaloos boek van gemaakt.
Het is geen optocht van historische ‘gevallen’, maar het zijn levensechte portretten van mensen die zo getraumatiseerd zijn dat hun geest vernedering, isolement, schaamte of angst heeft ‘herverpakt’ met een nieuwe, unieke logica. Logica die niemand anders deelt, die hun omgeving tot wanhoop drijft en die niemand kan wegredeneren. Het is immers een overlevingsmechanisme. ‘Mensen klampen zich aan hun waan vast als aan een reddingsvlot’, schrijft Shepherd.
‘Wat [wanen] gemeen hebben, is de wanhopige vindingrijkheid waarmee het zelf coherentie en samenhang probeert te bewaren, een innerlijke orde, alsof de rede het allerlaatste is dat een ziel in verwarring wenst prijs te geven’, schrijft Douwe Draaisma in het al even aangrijpende De man die zijn hoofd verloor. Behalve over patiënten en hun wanen schrijft Draaisma, hoogleraar geschiedenis van de psychologie in Groningen, ook over andere, niet-psychiatrische maar evenmin volledig begrepen ‘ervaringen die zich met overweldigende kracht aan je opdringen, terwijl ze geen basis in de realiteit hebben’. Zoals de ‘fantoomsensaties’ van mensen die een lichaamsdeel kwijt zijn, maar het nog steeds voelen. En het omgekeerde: een lichaamsdeel als ‘vreemd’ ondergaan en er vanaf willen.
Beide boeken lijken wonderwel aan te sluiten bij een tijd waarin sociale media en reality-tv de grenzen tussen een echt en een ingebeeld ‘ik’ doen vervagen. En waarin ‘paranoïde wanen in de vorm van complottheorieën een nog sterkere greep hebben gekregen op een deel van de bevolking’, schrijft Shepherd. ‘Sommige mensen zijn nu eenmaal niet uitgerust om gebrek aan eenduidigheid aan te kunnen.’
Sommige patiënten komen vanzelfsprekend in beide boeken voor. Zoals de hoofdloze man uit Draaisma’s titel, die een, tevens naamloze, horlogemaker is in het Parijs van 1789. Hij geloofde dat hij per abuis onder de guillotine was gekomen, waarna het verkeerde hoofd op zijn romp was teruggezet.
Waardigheid
En ‘Mademoiselle X’. Zij geloofde dat haar organen waren verdwenen en dat zij nog slechts bestond uit een hol lichaam. Zij zag zichzelf als verdoemd, eigenlijk al dood, maar omdat zij geen natuurlijke dood meer kon sterven, vond ze dat ze verbrand moest worden om zichzelf uit te wissen. Ze stierf uiteindelijk door niet meer te eten. Zulke ‘wandelende doden’ lijden sinds 1893 aan het ‘syndroom van Cotard’, naar haar arts Jules Cotard. Al staat cotard tegenwoordig voor een waaier aan symptomen van uitzichtloze depressiviteit en paranoïde schizofrenie. Draaisma: ‘Ze hebben niets meer en zijn niets meer.’ Al dat ‘niets’ was te veel om als afzonderlijke categorie in de psychiatriebijbel DSM te worden opgenomen; Mademoiselle X valt daar onder ‘nihilistische wanen’.
Bij Draaisma is het menselijk brein, zoals in zijn eerdere boeken, hoofdpersoon. Individuele patiënten fungeren vooral als voorbeeld bij al het wonderlijks waartoe het brein – al dan niet onder druk – in staat is. Bij Shepherd is het precies andersom. Grootheidswaan, erotomanie, paranoia brengt zij steeds terug tot een mens in het nauw. Een waan is een noodkreet van de geest, en in zijn bonte vindingrijkheid ‘bijna kunst’, schrijft Shepherd. Een ultieme poging om juist niet gek te lijken en waardigheid te behouden. En ‘waardigheid is niet iets wat mensen met wanen traditioneel is gegund’.
Daarover schrijft ook Draaisma, onder meer in een hoofdstuk over de ‘behandeling’ van drie mannen met een Christuswaan in het Ypsilanti State Hospital in Michigan. Patiënten waren daar tot ver in de vorige eeuw vogelvrij bij de verschrikkelijkste experimenten. One Flew over the Cuckoo’s Nest verbleekt erbij.
Wanen zijn van alle tijden. De Romeinen geloofden in een verstoring van de ‘humeuren’, de sappen die lichaam en geest regeren. De Kerk hield het op de duivel. Eeuwenlang eindigden ‘waanzinnigen’ op de brandstapel of werden voor altijd opgesloten. De moderne psychiatrie begon met de gelijkheidsidealen van de Franse Revolutie toen artsen naar hun patiënten begonnen te luisteren.
Hun gespreksverslagen en studies, Shepherds belangrijkste bron, zijn geschreven voor de komst van Freud en de taal van de psychoanalyse of de biologische inzichten en MRI-scanners van de moderne hersenwetenschap. Die laatste bieden trouwens ook geen sluitende verklaring voor het ontstaan van wanen, omdat je zulke methodes – in de woorden van psychiater Oliver Sacks – ‘net zo goed op een rat als een mens kunt toepassen’. Het belangrijkste is daarom nog steeds om te luisteren naar wat de patiënt zelf heeft te zeggen om zo iets van de verborgen boodschap – die er altijd is – te ontdekken.
Madame M, zij van de dubbelgangers, zag als jonge vrouw hoe Parijs aan het eind van de negentiende eeuw ondergronds ging. Tunnels werden gegraven voor de metro. Maar ook de catacomben, waarin de doden uit overbloezende kerkhoven ’s nachts werden gedumpt. Op het oog was ze gelukkig, ze trouwde omhoog, maar verloor vier van haar kinderen kort na de geboorte. Daar kwam de Eerste Wereldoorlog bij. Parijs ‘wordt overweldigd door de doden’, schrijft Shepherd. Het moet Madame M te veel zijn geworden, maar liever de waan dan de ondraaglijke werkelijkheid. Daarom zijn haar kinderen niet dood, maar ontvoerd en roepen vanuit de kelder om hulp. En als ze in haar ellende vervreemd raakt van haar man, is het misschien makkelijker dat hij die man niet meer is, maar iemand die alleen nog op hem lijkt, een dubbelganger.
Versplinteren
Of neem de patiënt die denkt dat hij van glas is. De Franse koning Charles VI (1368-1422) is het eerste beschreven geval; niemand mocht hem aanraken en hij wikkelde zich in dekens uit angst dat hij zou versplinteren. Geen gekke metafoor voor iemand wiens koninkrijk voortdurend hetzelfde gevaar liep, maar die waan is niet uniek. De Leidse psychiater Andy Lameijn (die ook schrijver Maarten Biesheuvel behandelde), beschrijft in Shepherds boek eigentijdse gevallen. Onder wie een patiënt die tegen hem zegt: ‘Het glas in het raam, je kijkt er doorheen, maar het is er wel. Dat ben ik: ik ben er en ik ben er niet.’ Van glas worden is, aldus Lameijn: ‘een strategie die iemand uitvindt om te leven in een onleefbare situatie’.
Met de zogeheten rouwhallucinaties, door Draaisma invoelend beschreven, is ook zoiets aan de hand. ‘Rouw is een tijd van stil tumult’, schrijft hij, waarin je geheugen je onverwachte en tegengestelde ervaringen kan voorschotelen. Enerzijds het moment dat je iemands gezicht niet voor de geest kunt halen en de angst dat je herinneringen zullen vervagen. En anderzijds de ervaring dat je de dierbare dode nog kunt zien of horen, in een droom of in de vorm van een hallucinatie: ‘je man in zijn vertrouwde stoel zien, je hoort je vrouw de trap afkomen’.
De meeste mensen praten niet uit zichzelf over zulke intieme ervaringen, schrijft hij, maar uit onderzoek blijkt steevast dat ze die als steun in hun verdriet beschouwen, ook al is zo’n ervaring van eigen makelij. Zoals de vrouw die in een drukke boekhandel opeens de troostende hand van een overleden lievelings-tante op haar rug voelt en haar hoort zeggen: ‘Het komt wel goed.’ Waarna alle rauwheid en woede van haar af lijkt te vallen. ‘Ik weet niet of ik haar verzonnen heb, dat maakt ook niets uit, zo werkt het.’
Helemaal goed komt het trouwens niet, met de mensen die een ledemaat moeten missen maar het nog steeds voelen, en met de rouwenden, schrijft Draaisma in pijnlijk mooie scènes. Zoals de man bij wie een arm is geamputeerd die toeschiet om een vallend kopje op te vangen en merkt dat zijn arm weg is. Of de reflex om te denken: dat moet ik zo thuis even vertellen. En meteen erna: o, nee. ‘Het is alsof een deel van de ontgoocheling achter is gehouden om later alsnog in porties te worden uitgeserveerd.’