Waarom is de nieuwe, thrillerachtige Herman Koch zo grandioos onbevredigend?

Bij Derek blijft het tenminste niet bij fantaseren. ‘Iedereen heeft wel een buurman of een neef die hij liever kwijt dan rijk is. We fantaseren allemaal weleens over een moord of een al dan niet in scène gezet ongeluk. Het verschil tussen mij en de gemiddelde landgenoot is dat ik het ook echt doe’, zegt hij tijdens een interview. ‘Dat is misschien niet goed te keuren, maar het is wel iets machtigs.’

Luchtplaats is de titel van de verhalenbundel waarmee hij, topcrimineel Derek L., als schrijver debuteert. Dankzij de bemiddeling van Simon, gevierd thrillerauteur, is die publicatie er gekomen, en hij ritselde ook Dereks weekendverlof voor de boekpresentatie – nota bene onder het zorgvuldige toezicht van zijn vrouw Hanna, die een zeer gerespecteerd rechercheur bij de politie is. Kan toch niet misgaan.

Lome leeuw

‘Het leek zo’n goed idee’, is de beginzin. Met die premisse schiet Herman Koch in zijn nieuwe roman Luchtplaats dus uit de startblokken: dit kan alleen maar misgaan. En er is meer nattigheid te voelen. Derek schreef een beladen verhaal over een leeuw die zogenaamd loom ligt te soezen, bijvoorbeeld. En hij las in Simons werk al meteen een ‘bepaalde sympathie voor de misdadiger, voor diens leven, de spanning en het avontuur’, vertelt hij, dus ja, daar kon hij wel wat mee. Simon zit zelf met een writer’s block, maar: ‘Was er een beter medicijn denkbaar om hem uit zijn impasse te trekken dan een moordenaar van vlees en bloed?’ Zou hij dan genoegen nemen met wat inzicht in ‘de motieven en beweegredenen’ van de crimineel, of opteert hij voor wat meer actie? En rechercheur Hanna: wanneer zij aan het woord komt, zet ze zich neer als soevereine schoonheid die snoeft over haar empathisch vermogen en de moeiteloosheid waarmee ze bekentenissen lospeutert. Dat klinkt ook niet helemaal rechtgeaard. En ze blijft verdacht lang staren naar de naam van de gevangene met het boekcontract.


Lees ook

Nu Herman Koch ongeneeslijk ziek is, is kwetsbaarheid geen vies woord meer

Schrijver Herman Koch in 2020. Foto Merlijn Doomernik

Het is dit jaar het tweede nieuwe boek van Herman Koch (1951), na de ontroerende memoir Ga je erover schrijven? die in januari verscheen – en nu krijgen we iets anders voorgeschoteld: een roman die tussen een misdaadthriller en een comedy of errors in hangt. Je voelt meteen: ga hier goed voor zitten, om te zien hoe het allemaal schitterend in de soep loopt. Suggestie na suggestie plant Koch in het hoofd van de lezer, over wat er mis is of nog mis kan gaan, complicatie na complicatie. Er wordt onhoorbaar gesmiespeld en misschien wel een dealtje gesloten, er verdwijnen dienstwapens, er wordt van alles verzwegen en niemand lijkt meer veilig, zelfs de aardrijkskundeleraar niet met wie examenleerling Niek, de oudste zoon van Simon en Hanna, een akkefietje heeft.

Koch laat het verhaal afwisselend door Simon én Hanna én Derek vertellen, en bij allemaal is duidelijk dat ze iets proberen goed te praten. Een beproefd recept voor Koch, wiens grootste literaire troef de onbetrouwbare verteller is (net als voor Simon trouwens, die als thrillerschrijver de ‘sympathieke crimineel’ introduceerde). De verteller beging misschien een misstap, maar ach, een kleine misstap dan, of misstap, het was in elk geval een stap, en hoe dat dus kwám… De verteller weet, in Kochs verraderlijk schoongeboende zinnen, het immer te doen voorkomen alsof hij de redelijkheid zelve is, waarmee hij toch weer sympathie wekt, de regie terugneemt, de macht.

Die kracht van vertellingen, daar was Simon ook van op de hoogte: de motor van zijn schrijven is ‘afrekenen’. Wraak nemen zoals hij in het echte leven niet aandurft. Hij mag bloedirritante kennissen graag net-niet-net-wel herkenbaar opvoeren in zijn boeken en dan gruwelijk aan hun einde laten komen. Zijn alter ego’s leven zijn duisterste fantasieën uit, maar, pijnlijk zinnetje: ‘De schrijver Simon Hanson zou altijd thuisblijven.’ Het punt is: zo blijft het surrogaatwraak. Die machteloosheid gaat knagen. En dat zou je, als je Luchtplaats op een psychologische, literaire manier betekenis toekent, als het onderliggende thema kunnen aanwijzen: de vraag wie de macht heeft, en hoe ver die reikt. Surrogaatwraak is niet genoeg, zoals een wandelingetje op de luchtplaats van een gevangenis ook geen vrijheid is.

Nietsontziende crimineel

Dat besef wekt misschien wel de grootste verwachting in Luchtplaats: dat de opwachting van een heuse, nietsontziende crimineel echt iets zal kunnen doorbreken in het leven van de schrijver. Dat wordt gevoed door alle plotlijntjes die Koch er gaandeweg bij weeft, over een (halve?) plagiaatkwestie, over een voorgeschiedenis op een middelbare school. Het verhaal compliceert zich steeds verder, wordt steeds thrillerachtiger – in de zin dat er steeds meer nadruk op de plot komt te liggen. Met zo’n steeds ingewikkelder kluwen aan plotlijnen lijkt de belofte almaar te groeien van een explosieve, hoogst intelligente en daarmee intens bevredigende ontknoping.

Maar waarom blijft die bevrediging dan zo grandioos uit? Het ligt er niet zozeer aan dat de lijntjes uiteindelijk niet samengeknoopt worden, want dat doet Koch wel, min of meer, alleen doet hij dat eerder door het deksel weer voorzichtig op de pan te drukken dan door de boel eens lekker te laten overkoken.

Er zijn twee actiescènes tegen het einde van de roman, die hollywoodiaans proberen te zijn maar vooral krakkemikkig aandoen – alsof Fargo in het amateurtheater is beland. In de eerste van die twee scènes is dat dankzij kwartjes die precies op het juiste moment vallen en vergezeld gaan van ‘bulderend gelach’, en dankzij stroperige zinnen als: ‘Met een van pijn vertrokken gezicht omklemde de man met het bebloede hoofd de hand waarmee hij daarnet nog het pistool had vastgehouden’, en dankzij heldenmoed die klinkt als: ‘Vertrouw op mij […] Ik haal je hieruit.’ De tweede actiescène, zeg maar de grote finale, is helemaal van zo’n sullige simpelheid dat de twee doden die erbij vallen je volkomen koud laten.

Neemt Koch ons (weer eens) in de maling, omdat we inmiddels klaar zaten voor misdaadspektakel, maar het toch een literaire roman blijkt te zijn over hoe praktische bezwaren tussen droom en daad in de weg staan? Over de banaliteit van alledaagse onmacht – het was immers een zwartgallige comedy of errors?

Dat is de enige verklaring die ik kan bedenken, al is die niet bevredigend en neemt die niet alle bezwaren weg. Want sommige lijnen, vooral die met de meeste diepte en potentie (die van schrijver Simon en zijn impasse), blijven wel erg rafelig hangen, ten gunste van een wel heel schetsmatig, banaal voorgeschiedenisje van de middelbare school. Daarin introduceert Koch in het laatste hoofdstuk nota bene nog een extra lijn, een extra verbinding, om alles rond te krijgen. Dat staat bepaald niet machtig.

Of is dat dan de ‘grap’, dat de schrijver machteloos is ten opzichte van de onontkoombaar banale werkelijkheid? Dat zijn schrijverij niet meer is dan een luchtplaats, een tijdelijke, illusoire ontsnapping uit de kluisters van het noodlot, waarover we niets te zeggen hebben? De cynische toonaard waarin Luchtplaats eindigt, sterkt die interpretatie, al is dat ook moeilijk een excuus voor een boek dat niet meer in zichzelf lijkt te geloven.

Geeft niets, zei Simon eens, toen Hanna een ontknoping van hem ‘te makkelijk’ vond. ‘Alsof hij alle plotlijntjes aan elkaar had geknoopt, het geheel als een vuilniszak had dichtgesnoerd en met een plofje in de vuilcontainer had laten vallen. “Volgende keer beter.”’