Waarom het Chinese leger al veel machtiger is dan je dacht

De VS geven van alle landen veruit het meest uit aan defensie. Maar China koopt voor eenzelfde dollar veel meer ‘leger’ dan de VS. Als je daarvoor corrigeert, slinkt de Amerikaanse voorsprong enorm, schrijft


Illustratie Anne van Wieren

Hoeveel kost een Chinese kolonel? Twee- tot viermaal zo weinig als een Amerikaanse. En dat prijsverschil maakt nogal uit, zeker nu het opvoeren van de defensie-uitgaven bijna wereldwijd hoog op de agenda staat.

Eerst die defensie-uitgaven zoals ze gewoonlijk worden gepubliceerd. Deze week kwam de jaarlijkse telling van militaire bestedingen uit, gemaakt door het Swedish International Peace Research Institute (Sipri), dat al jaren een autoriteit is op dit gebied. Sipri schetst een bekend beeld van de situatie. De Verenigde Staten geven verreweg het meeste aan defensie uit van iedereen: 877 miljard dollar in 2022. Daarna komt er een hele tijd niets tot de nummer twee, China. Dat geeft 292 miljard dollar uit.

Zo groot is de Amerikaanse voorsprong dat het land in zijn eentje meer spendeert dan de volgende negen landen in de mondiale defensie-top-10. Inclusief China, Rusland, India, de grote Europese landen en Japan en Zuid-Korea.

Ook relatief zijn de Amerikaanse bestedingen groot: 3,5 procent van het bruto binnenlands product. De NAVO heeft een streefgetal van 2 procent van dat bbp. Het Verenigd Koninkrijk overtreft dat percentage licht, Frankrijk haalt het nipt, maar Italië, Spanje, Duitsland en Nederland bereiken dat nog niet. Wel zijn de defensie-uitgaven ook daar, als gevolg van de schok van de oorlog in Oekraïne, al toegenomen. De grootste relatieve uitgaven worden gedaan in het Midden-Oosten, vooral in Saoedi-Arabië, Qatar en Israël.

Amerika’s grote geopolitieke rivalen geven intussen gestaag meer uit. Dat geldt vooral voor China. Maar als je Rusland, China en India bij elkaar optelt, komen hun bestedingen samen nog steeds niet uit op net iets meer dan de helft van de Amerikaanse.

Kunnen we in Europa dus voorlopig gerieflijk schuilen onder de Amerikaanse paraplu? En kunnen de Aziatische bondgenoten van de VS dat ook? Hier wordt het toch iets ingewikkelder. Want defensie-uitgaven worden wel gemeten in dollars, maar met die dollars kun je in het ene land veel meer dan in het andere.

Met name de grootmachten zijn omvangrijk genoeg om niet alleen hun militairen lokaal te rekruteren, maar ook het meeste defensiematerieel zelf te maken: tanks, vliegtuigen, schepen, munitie. En om bases en andere infrastructuur zelf aan te leggen. Dat betekent dat hun militaire uitgaven eigenlijk worden gecorrigeerd voor het lokale prijspeil. En dat ligt in China, Rusland en zeker India een stuk lager dan in de VS. Zij krijgen veel meer leger voor een dollar dan de Amerikanen.

Een manier om dat weer te geven is met zogenoemde koopkrachtpariteiten (purchasing power parities, of ppp’s). Die zijn oorspronkelijk ontwikkeld om relatieve welvaart mee weer te geven. Stel je uurloon is 20 euro, een brood is 2 euro en de kapper kost je 40 euro. Dan ben je relatief even welvarend als iemand in een land waar het uurloon 5 euro is, een brood 40 cent en een gang naar de kapper 10 euro. Uitgedrukt in deze koopkrachtpariteit is de welvaart dan even groot. Let wel: dit gaat alleen om lokaal geproduceerde goederen en diensten. Voor alles dat geïmporteerd wordt, een laptop bijvoorbeeld, betaal je gewoon de prijs die iedereen in alle landen betaalt op de wereldmarkt.

Er zijn landen met grote defensiebudgetten en een relatief laag binnenlands prijspeil, waar een correctie voor koopkrachtverschillen weinig zin heeft. Saoedi-Arabië bijvoorbeeld heeft een binnenlands prijspeil dat 2,2 maal zo laag is dan het Amerikaanse. Maar dat betekent niet dat het leger daar ook zoveel goedkoper uit is. Vrijwel alle wapentuig wordt ingevoerd.

Maar als een land groot genoeg is om het meeste zelf te maken, kan je wél corrigeren voor koopkrachtsverschillen. De 292 miljard dollar die China in 2022 uitgaf aan defensie komt dan eigenlijk neer op 487 miljard (ppp-)dollar. Het land ‘koopt’ voor elke defensiedollar 1,7 maal zoveel defensie als de VS. Rusland schaft er 2,1 maal zoveel voor aan en India – dat een zeer laag binnenlands prijspeil kent – zelfs 3,5 maal zoveel.

Zo geteld veranderen de zaken, en de verhoudingen, sterk. China en Rusland, laten we ze het Euraziatische blok noemen, geven dan samen geen 43 procent van het jaarlijkse Amerikaanse budget aan defensie uit, maar voor koopkracht gecorrigeerd wel 77 procent. Inclusief India geven de drie grote alternatieve machten in onze multipolaire wereld al een tijdje zelfs méér uit dan de VS. En dat percentage kent een stijgende lijn.

Is deze manier van berekenen zaligmakend? Er zitten allerlei haken en ogen aan. Zoals gezegd: hoe kleiner landen zijn, en hoe minder ze zelf kunnen maken, hoe ingewikkelder het berekenen van een ‘militaire ppp’ wordt. Vast staat wel dat een Amerikaanse soldaat, inclusief al het materieel, munitie, ondersteuning, zorg en zaken als pensionering, veel en veel duurder is dan diens Chinese, Russische of Indiase collega.

De toepassing van koopkracht op militaire uitgaven is nog jong. Sinds 2019 is het pas echt in opmars, met name dankzij de Australische econoom Peter Robertson, die er in 2021 The Economist mee haalde. Van hem komt ook het voorbeeld van de Amerikaanse en de Chinese kolonel uit het begin van dit verhaal. Robertson berekende speciale koopkrachtvergelijkingen voor militaire uitgaven. Voor dit NRC-verhaal zijn de algemene koopkrachtpariteiten gebruikt, want nogmaals: voor grote landen die vrijwel alle militaire goederen zelf maken kan dat vrij goed. Zoals deze krant het trouwens, best vroeg, in 2014 voor het eerst deed.