Waarom een deel van de ‘Global South’ zelf ook wat meer mag doen aan ontwikkelingshulp

Volgens plan bezuinigt het aanstaande kabinet structureel 2,4 miljard op ontwikkelingshulp. Slecht idee, al zijn veel landen in het Mondiale Zuiden inmiddels best in staat zelf ook bij te dragen – onbaatzuchtig dan.
Door


Animatie Anne van Wieren

Het zat erin, en het zal er ook op uitdraaien: het kabinet dat straks op de trappen staat van Huis ten Bosch heeft als opdracht 2,4 miljard euro structureel te bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking. Nu geeft Nederland daar nog 6,8 miljard euro aan uit. Het gaat hier dus om een forse aderlating.

Waar moet die bezuiniging vandaan komen?

Waar geld voor ontwikkelingssamenwerking aan wordt uitgegeven, verschilt van donorland tot donorland sterk. Maar er is een internationale trend. Officiële ontwikkelingshulp (official development aid, ODA) wordt van oudsher goed bijgehouden door de OESO. In zijn laatste opsomming maakt deze club van rijke industrielanden onderscheid tussen hulp die bilateraal wordt verstrekt, multilaterale hulp die via internationale organisaties wordt gegeven, schuldverlichting voor de allerarmste landen, humanitaire hulp (bij rampen bijvoorbeeld) en opvang van vluchtelingen in het land van de donor zelf.

Gegevens van de OESO laten zien dat een langzame verschuiving plaatsvindt van de meer structurele hulp naar acute zorg: humanitaire hulp en opvang. Dat kun je hier zien:

Voor structurele hulp, waar ontwikkelingssamenwerking voor bedoeld is, blijft relatief minder over. Langzamerhand zijn allerlei posten in ontwikkelingssamenwerking geschoven die er vroeger niet of veel minder in thuishoorden. Die opvang van vluchtelingen in het land van de donor bijvoorbeeld. Oekraïners die de oorlog in eigen land zijn ontvlucht, horen er nu ook bij, en daarvóór de Syriërs die hun land ontvluchtten. Daarnaast hebben sommige landen de inzet van militairen in vredesoperaties onder het ontwikkelingsbudget gebracht – Frankrijk bijvoorbeeld.

Die nieuwe interpretaties hebben veel te maken met de veranderende wereld van humanitaire migratiestromen. Ze zijn evenmin los te zien van de belofte, van ruim twintig jaar geleden, om de toen afbladderende hulp nieuw leven in te blazen. De Verenigde Naties organiseerden in 2002 in de Mexicaanse stad Monterrey een grote conferentie die tot doel had de bijdragen aan ontwikkelingshulp structureel te verhogen.

Dat werkte: het gemiddelde van de OESO-landen was destijds gedaald tot nog maar 0,2 procent van het bruto nationaal inkomen, terwijl het internationale streefcijfer 0,7 procent was. Na Monterrey ging dat percentage weer omhoog. Zeker omdat rond die tijd ook werd afgesproken de allerarmste landen van hun meest knellende schulden af te helpen. En dat stuwde de ontwikkelingsbudgetten van donorlanden aanvankelijk flink omhoog.

Nu staat het internationale gemiddelde op 0,37 procent – iets meer dan de helft van de afspraak, maar toch. Nederland is altijd één van de landen geweest die zich probeerden te houden aan de norm – samen met de Scandinavische landen en recent ook Ierland. Dat lukt niet altijd, maar met 0,66 procent in 2023 kwam ons land dichtbij.

Als het nieuwe kabinet de plannen uit het akkoord van PVV, VVD, NSC en BBB uitvoert, gaat dat Nederlandse percentage straks fors dalen. Afhankelijk van hoe de economie het doet, kan het zomaar uitkomen op zo’n 0,37 procent van het bruto nationaal inkomen. En dan is Nederland definitief veranderd van gidsland in meeloper in de ontwikkelingssamenwerking.

Wat gebeurt er dan met de Nederlandse stem in het internationale politieke en economische discours? Die verzwakt, want reputatie telt daar flink. Tot nu toe mocht Nederland vaak als extra land aanschuiven bij de G20 van belangrijkste landen in de wereldeconomie. Maar de uitnodiging door Brazilië, nu voorzitter van de G20, blijft al uit.

Dat is spijtig, net in de tijd dat de Global South, een containerbegrip voor landen die geen deel uitmaken van het Westen, belangrijker en assertiever wordt. Die groep landen, waaronder ook China en India, weegt steeds zwaarder in de wereldeconomie, en ontleent daar nieuwe status en nieuw zelfbewustzijn aan. Kijk maar mee hoe snel dat gaat:

De welvaartsgroei wijst op een nieuw fenomeen. Van de twintig meest welvarende landen in de wereld, gemeten per hoofd van de bevolking en gecorrigeerd voor koopkracht, zijn er volgens het IMF over een paar jaar al negen die tot de Global South behoren (de kleinste dwergstaatjes niet meegerekend). Fun fact, trouwens: het Zuid-Amerikaanse Guyana waar onlangs enorme olie- en gasvoorraden zijn ontdekt, is volgens het IMF in 2029 het rijkste land ter wereld. Tegelijk blijft een groot aantal landen, met name in Afrika, behoorlijk in welvaartsgroei achter.

Van geldstromen binnen de Global South is al lang sprake, maar onbaatzuchtig kunnen die vaak niet worden genoemd – voor zover westerse hulp dat trouwens wél was. Toch blijft het bij ontwikkelingssamenwerking gaan om de bevordering van welvaart en welzijn van de mensen die helemaal onderaan de internationale ladder staan.

De aard van ontwikkelingshulp lijkt mondiaal al te veranderen van ‘ontwikkeling’ naar ‘hulp’. En als Nederland een trend vertegenwoordigt in een wereld waarin het hemd nader is dan de rok, dan kunnen de bijbehorende bedragen gaan afnemen. Iemand moet in dat gat springen. Misschien dat de abstracte Global South daar een concrete missie ziet voor zichzelf.