Waarom de ene kwetsbare buurt steun krijgt voor verbetering van de leefbaarheid en de andere niet

Utrecht telt zestien buurten die veel gemeen hebben: kinderen groeien er op in armoede, bewoners voelen zich onveilig en de woningen zijn verouderd. Maar tegelijkertijd verschillen ze erg van elkaar. De ene helft van deze kwetsbare buurten, die in de wijk Overvecht, krijgt geld van het Rijk om de leefbaarheid en veiligheid langdurig te vergroten. De andere helft van de buurten, waaronder Kanaleneiland-Zuid en -Noord, krijgt dit geld niet.

Twintig grootstedelijke gebieden, waaronder dus Overvecht, krijgen vijftien tot twintig jaar lang honderden miljoenen euro om de leefbaarheid en veiligheid van de 1,3 miljoen inwoners te verbeteren. Bijvoorbeeld door te voorkomen dat kinderen niet met een taalachterstand aan de basisschool beginnen. Jongeren die dreigen af te glijden naar de criminaliteit worden begeleid naar werk of onderwijs. Ook worden woningen met redelijke huren gebouwd, zodat sociale stijgers in de wijk kunnen blijven wonen.

Leefbaarometer

In totaal profiteren ongeveer tweehonderd van de meest kwetsbare buurten van dit Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), blijkt uit een analyse van NRC. Dat is ongeveer 40 procent van de bijna vijfhonderd buurten die langdurig slecht scoren in de zogeheten Leefbaarometer van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De Leefbaarometer geeft op basis van verschillende cijfers een indicatie van de leefbaarheid van een wijk of buurt. Dit betekent ook dat 287 kwetsbare buurten, goed voor 60 procent van de structureel kwetsbare buurten, géén extra geld krijgen om het leven van hun 850.000 inwoners te verbeteren.

NRC schreef eerder over Schiebroek-Zuid in Rotterdam, een kwetsbaar gebied dat ondanks grote problemen geen extra geld krijgt. Schiebroek-Zuid staat niet als probleembuurt in de statistieken doordat het in een groter gebied ligt dat wel voldoende scoort op leefbaarheid. NRC is op zoek gegaan naar andere kwetsbare buurten die buiten de boot vallen bij de verdeling van geld. Hiervoor zijn langdurig kwetsbare wijken’ vergeleken met de gebieden uit het landelijke steunprogramma.

Het onderzoek leert dat een kwart van de bijna vijfhonderd kwetsbaarste buurten te vinden is in de vier grote steden. Van deze 122 buurten krijgt 40 procent geen extra geld van het Rijk, blijkt uit de berekeningen. In Rotterdam geldt dat voor ruim een derde van de 22 kwetsbare buurten in de stad, in Amsterdam voor een kwart van de 58 buurten, in Utrecht voor de helft van de 16 buurten en in Den Haag voor 60 procent van de 26.

Het Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid is een project van de lange adem

Matthijs Uyterlinde
onderzoeker Verwey-Jonker Instituut

Deze ongelijke behandeling komt vooral doordat de subsidiepotten niet oneindig groot zijn. „Het Nationale Programma Leefbaarheid en Veiligheid is een project van de lange adem”, zegt Matthijs Uyterlinde, onderzoeker naar leefbaarheid van wijken bij het Verwey-Jonker Instituut. „Dat betekent ook dat je niet in tachtig steden tegelijk extra kunt investeren in de fysieke leefomgeving, in scholing en handhaving. Zou je dat wel doen, dan kost dat heel veel extra geld.”

De buurten die afvallen hebben vooral pech gehad. Nogal wat van deze buurten worden moeten concurreren met buurten in de stad of regio, waar het nog slechter gaat. Dan zijn er buurten die te versnipperd liggen binnen de gemeente en simpelweg verdwijnen in de statistieken. Ten slotte ligt een deel van de buurten in steden die te klein zijn voor omvangrijke steunprogramma’s. Een concentratie van kwetsbare buurten in grote steden valt op, kleine gebieden met vergelijkbare problemen niet. Hieronder de afvallers in drie categorieën, die elkaar deels overlappen.

1. Verliezers van de concurrentieslag met andere gebieden

Dat Kanaleneiland-Zuid en -Noord het afleggen tegen Overvecht, is een voorbeeld van een verloren concurrentieslag met nabijgelegen gebieden. Op dezelfde manier verliest de Haagse Schilderwijk het van het nabijgelegen Den Haag Zuidwest. De kwetsbare buurten in Delfshaven in het westen van Rotterdam leggen het niet alleen af tegen Rotterdam-Zuid, maar ook tegen het aangrenzende Schiedam-Oost. In Zuid-Limburg staan verschillende zeer kwetsbare buurten in Kerkrade en Sittard-Geleen in de schaduw van Heerlen-Noord.

Wat bovenstaande ‘winnaars’ gemeen hebben is dat het gaat om grote aaneengesloten, veelal grootstedelijke gebieden met veel inwoners. Die hebben bij het landelijk steunprogramma de voorkeur gekregen boven de kleinere gebieden. Bij de selectie van gebieden voor de landelijke regeling is ook rekening gehouden met regionale spreiding. Meer dan een kwart van de structureel kwetsbare buurten is geconcentreerd in Zuid-Holland.

Daarnaast speelt er bij de concurrentie tussen de steden een zekere willekeur, vindt burgemeester Michel Bezuijen van Zoetermeer, een middelgrote stad van bijna 130.000 inwoners: „Dat Den Haag Zuidwest en Rotterdam-Zuid op de lijst staan, begrijpt iedereen. Maar op de lijst staan ook steden die echt vergelijkbaar zijn met Zoetermeer, zoals Vlaardingen, Nieuwegein en Zaanstad.”

2. Door versnippering onzichtbaar geworden wijken

In Zoetermeer speelt nog iets anders. Kwetsbare buurten gaan op in wijken, waar het in het ene deel goed gaat en in een ander deel niet. Deze wijken komen in hun geheel niet als kwetsbaar bovendrijven in de statistieken. „Wij noemen dit met een chique term statistische camouflage”, zegt burgemeester Bezuijen over deze gemiddelde wijken met kwetsbare buurten. „Over de hele linie gaat het hier niet slecht genoeg om in aanmerking te komen voor steun.”

Zoetermeer worstelde bijvoorbeeld met rivaliserende jeugdbendes, maar had grote moeite om geld los te peuteren voor de aanpak hiervan. „Ik heb me echt de blaren op de tong moeten praten bij het ministerie van Justitie en Veiligheid”, verzucht Bezuijen. Dat kwam doordat de wijken in Zoetermeer gemiddeld niet bijzonder slecht scoren op leefbaarheid. Zouden de grenzen tussen de wijken net wat anders lopen, dan zouden sommige wijken wel in beeld komen. „We hebben er in Zoetermeer zelfs over gedacht om de wijkgrenzen aan te passen, maar zo makkelijk is dat niet”, aldus Bezuijen.

Die gemiddelde wijkscores hebben te maken met de manier waarop voormalige groeikernen rond de grote steden als Zoetermeer, Spijkenisse, Almere en Helmond, ooit zijn ontworpen. Veel wijken zijn bewust gemengd opgezet met verschillende types woningen, voor verschillende inkomensgroepen. Deze zelfverklaarde ‘New Towns’ zijn in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw heel snel gegroeid en kampen nu met verouderde woningen. Kansrijke bewoners trekken weg en de wijken gaan steeds verder achteruit op het gebied van leefbaarheid en veiligheid.

De new towns hebben zestig jaar geleden geholpen de woningnood op te lossen, juist voor de grote steden. Nu vragen we: help ons alsjeblieft ook

Michel Bezuijen
burgemeester Zoetermeer

„Als je nu niks doet, wordt het alleen maar erger”, zegt burgemeester Bezuijen, tevens voorzitter van de New Town Alliantie waarin zeven voormalige groeikernen samenwerken. „De new towns hebben zestig jaar geleden geholpen om de woningnood op te lossen, juist ook die van de grote steden. Nu vragen we: help ons alsjeblieft ook.”

3. Wijken in middelgrote steden buiten de Randstad

Middelgrote steden als Emmen en Almelo hebben ook wijken en buurten met serieuze problemen. „In die buurten krijgen bijvoorbeeld kwetsbare doelgroepen een woning toegewezen. Deze mensen komen terecht in het buurtje met de allergoedkoopste woningen. Dat draagt bij aan een stapeling van problemen”, ziet onderzoeker Uyterlinde van het Verwey-Jonker Instituut. Die problemen vallen alleen minder op, doordat ze veel minder inwoners raken. „Deze steden zie je ook niet oplichten in de Leefbaarometer.”

Voor de Leefbaarometer is voor heel Nederland een inschatting gemaakt gegeven van de leefbaarheid op gemeente-, wijk- en buurtniveau. De gebieden krijgen een score van uitstekend tot zeer onvoldoende. In kaarten wordt dit weergegeven in een kleurschaal van donkergroen naar oranje. „Het is vooral een stedelijk instrument”, zegt Uyterlinde. „Grotere gebieden met een opeenstapeling van problemen springen het meest in het oog.”

Dat betekent dat vooral de grote steden opvallen. De vier grote steden springer er echt uit. De meeste gebieden die geld hebben gekregen, vallen dan ook op door de lage score in de Leefbaarometer. Dat is overigens niet altijd zo. Drie gebieden die extra steun krijgen, springen er juist niet uit in de Leefbaarometer: Lelystad Oost, Nieuwegein Centrale-As en Eindhoven Woensel-Zuid. Tegelijkertijd heeft het opvallende cluster van kwetsbare gebieden in Helmond juist geen geld gekregen, in tegenstelling tot Woensel-Zuid in het naburige Eindhoven.

Hulpmiddel, geen kompas

„Ik zou willen dat er minder naar statistische indelingen gekeken werd en meer naar wat er écht speelt”, zegt de Zoetermeerse burgemeester. Ook onderzoeker Uyterlinde waarschuwt tegen het blindstaren op statistieken. „Gebruik ze niet als kompas, maar als een hulpmiddel. Praat met de bewoners en professionals in de wijk om grip te krijgen op het verhaal achter de cijfers.”

Er is van alles aan te merken op de Leefbaarometer en hoe die wordt gebruikt. De selectie voor de gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid is niet helemaal transparant geweest, vindt ook Matthijs Uyterlinde. Toch vindt hij de huidige aanpak stukken beter dan vergelijkbare programma’s in het verleden.

Er is tien jaar lang geen rijksbeleid geweest voor kwetsbare gebieden. De aanpak van de zogeheten Vogelaar-wijken tussen 2007 en 2012 bestond volgens Uyterlinde uit een „carrousel van kleine projecten”. Dankzij het huidige programma, begonnen door het kabinet-Rutte IV, moet er langdurig geld beschikbaar komen voor een aantal kerndoelen. „Er wordt nu ook geïnvesteerd in een volgende generatie.”


Lees ook

De overheid kán het grootste deel van de Nederlanders boven de armoedegrens trekken. Waarom gebeurt het dan niet?

Kledingbank in Schiedam.