Waarom de dreiging van oorlog nooit verdwijnt

Het pamflet werd destijds ook in het Nederlands vertaald. In Waarom oorlog? (1933) legde de ene grote geest (Albert Einstein) de andere (Sigmund Freud) de moeder van alle grote kwesties voor: ‘Is er een manier om de mensheid te verlossen van dreiging van oorlog?’ Einstein had gehoopt dat Freud het verlossende woord zou spreken, eens en voor altijd zou aangeven wat de weg naar een wereld zonder oorlog zou zijn. Maar hij werd teleurgesteld. Freud antwoordde hem dat geweld overal in het dierenrijk voorkwam, de mensheid inbegrepen, en het zou een onmogelijke opgave zijn de neiging tot geweld en vernietiging de kop in te drukken. Jammer, maar helaas.

Dat had allemaal te maken met wat Freud de doodsdrift noemde, de psychologische aandrang om kapot te maken die in ieder levend wezen aanwezig zou zijn. En trouwens, waarom zou je er wakker van liggen, vroeg Freud zich af: ‘Waarom protesteren wij, u en ik en zoveel anderen, zo heftig tegen de oorlog en waarom aanvaarden wij hem niet als een van de pijnlijke, onaangename kanten van het leven? Oorlog is toch zoiets als een natuurverschijnsel, heeft een biologische functie en is praktisch bijna onvermijdelijk.’

Doodsdrift is niet langer een levend begrip, maar oorlog is er nog altijd – net als de vraag of er ooit een wereld zonder oorlog zal zijn. Op dit moment is die vraag doortrokken van angst en onzekerheid. De eenentwintigste eeuw kende tot dusver talloze gewapende conflicten, maar je kunt stellen dat het de invasie van Oekraïne door Rusland, in 2022, is geweest die bij veel mensen het besef heeft doen indalen dat we misschien toch niet langzaam maar zeker op weg zijn naar de wereldvrede. Nog in 2019 publiceerde de Amerikaanse politiek wetenschapper Michael Mousseau een artikel met de veelbelovende titel: ‘The End of War: How a Robust Marketplace and Liberal Hegemony are Leading to a Perpetual World Peace’, een typisch voorbeeld van het even optimistische als naïeve mensbeeld dat de hoogtijjaren van het neoliberalisme kenmerkte.

Wandel durch Handel?

De stelligheid van deze Mousseau ademde niet alleen de tijdgeest, hij borduurde voort op het oude verlichtingsidee van le doux commerce, dat ervan uitging dat wanneer mensen handel met elkaar drijven, ze niet langer geneigd zijn elkaar de hersens in te slaan. In onze tijd leefde die overtuiging voort in de zelfgenoegzame frase Wandel durch Handel, waarvan de gasleidingen Nordstream 1 en 2 het symbool waren. Door handel zou Poetin zijn autocratische en agressieve aanvechtingen wel in toom houden. In werkelijkheid gaven de westerse handelsbelangen Poetin het idee dat hij kon doen wat hij wilde.

Dat we opnieuw moeten wennen aan het idee dat oorlog geen achterhaald begrip is, heeft de vooraanstaande Britse historicus Richard Overy ertoe gebracht ver buiten zijn gebruikelijke terrein te treden – de geschiedenis van de twintigste-eeuwse gewelddadige conflicten – en een poging te wagen om alsnog een antwoord te vinden op de vraag van Einstein aan Freud. Waar komt het fenomeen oorlog vandaan en is er een reële kans dat we ooit zullen leven in een wereld zonder oorlog?

In Why War? is Overy vooral de historicus die de discussies over het onderwerp tot dusver samenvat. Niet alleen de oorlog heeft een lange geschiedenis, ook de verklaringen voor onze oorlogszucht. Hij onderzoekt met veel kennis van zaken de beweringen en theorieën over wat mensen tot oorlogsvoering drijft en plaatst er zijn eigen droog-ironische kanttekeningen bij.

In het eerste deel houdt hij biologische, psychologische, antropologische en ecologische verklaringen tegen het licht. Daar draait het vooral om hete hangijzers als de vraag of oorlog voeren in onze genen zit, of juist veel meer cultureel is bepaald, zodat we er ook weer van af kunnen komen, zoals de beroemde antropoloog Margaret Mead bijvoorbeeld dacht.

Dat is zeer twijfelachtig. Met veel huiveringwekkende archeologische voorbeelden (massaslachtingen, onthoofdingen, ingeslagen schedels, verminkte vrouwen- en kinderlichamen) laat Overy zien dat uitbarstingen van groepsgeweld al voorkwamen voordat de mens zich blijvend in gemeenschappen ging organiseren. Hij rekent af met het ‘positieve mensbeeld’, dat de mens een in beginsel vredelievend wezen zou zijn, dat louter door externe factoren of door aangeleerd gedrag tot agressief groepsgedrag vervalt. We zouden het graag willen, maar de feiten, in zover ze zijn te achterhalen, geven er bar weinig aanleiding toe. Hoewel bewijzen van het tegenovergestelde op basis van archeologische vondsten vaak speculatief zijn en op vele manieren te interpreteren, is er volgens Overy genoeg aanleiding om te aanvaarden – zoals Freud deed – dat oorlog en de mens al vanaf het vroegste begin ter tijden een innige relatie onderhielden.

Gemutileerde skeletten

Het is een fel omstreden terrein waarop Overy zich begeeft, dat bovendien buiten zijn erkende expertise ligt. Vandaar wellicht dat hij met een overdaad aan feiten aankomt om zijn afwegingen van context te voorzien. De lezer krijgt de ene na de andere archeologische opgraving met gemutileerde skeletten te verstouwen. Het komt de leesbaarheid niet ten goede.

In het tweede deel van zijn boek lijkt hij zich als historicus meer thuis te voelen. Daarin onderzoekt hij de motieven van de mens om ten strijde te trekken. Dat kan zijn vanwege schaarste, vanwege religieuze motieven, uit machtsbelustheid (denk aan Napoleon) of om af te rekenen met dreigingen van buitenaf. Die categorieën, zegt Overy, zijn niet keurig van elkaar te scheiden. Je kunt oorlog voeren uit naam van God en tegelijkertijd uit zijn op grondstoffen. Maar het idee dat het ene (religie) altijd een voorwendsel voor het andere (bezitsdrang) is, wordt door Overy verworpen. Dat iedere religieuze of ideologische impuls achter collectieve agressie kan worden teruggebracht tot zuiver materialistische motieven, getuigt volgens hem van een al te rationele ‘moderne’ blik. Mensen trekken wel degelijk ten strijde vanwege hun geloof of ideologie, ook in de moderne tijd. We zijn er niet meer aan gewend, dus zoeken we naar de ‘echte’ motieven.

De veelheid van wetenschappelijke verklaringen voor het fenomeen oorlog, zegt Overy aan het einde van zijn uitputtende tour d’ horizon, leidt gemakkelijk tot de conclusie dat eruit deze ‘messy cocktails of ideas’ geen coherente verklaring voor het fenomeen oorlog te destilleren valt. Daar is hij het niet mee eens. Dat er geen eenduidig antwoord op de vraag van Einstein te geven is, is volgens hem juist onthullend. Het wil alleen maar zeggen dat alle elementen die Overy afgaat in zijn onderzoek een rol spelen, per geval wisselend in de mate waarin.

De ene oorlog is de andere niet, je kunt niet een enkele verklaring voor alle vormen van collectief geweld vinden. Dat wil niet zeggen dat de oorzaken van elk gewapend conflict niet te analyseren zijn. ‘In de meeste gevallen van oorlogen in de oudheid en in de moderne tijd is het mogelijk het overheersende motief aan te wijzen.’

Bovendien geeft dat samenspel van factoren eens te meer aan dat oorlog in de geschiedenis der mensheid geen aberratie is, ‘maar integraal deel uitmaakt van het lange verhaal van de mens’. De aard van de oorlog zal veranderen, zegt Overy – kijk bijvoorbeeld naar de huidige cyberwar van Rusland tegen het Westen. Maar dat oorlog in de toekomst zal verdwijnen is wensdenken.


Lees ook

Panische diplomatie leidde tot uitbreken van WO II