Waardoor kun je soms niet op bepaalde namen komen?

Durf te vragen Het is heel normaal om soms naar woorden te moeten zoeken.

Bruce Willis redt de wereld in de film Armageddon uit 1998.
Bruce Willis redt de wereld in de film Armageddon uit 1998.

Hoe heet-ie nou ook alweer, die ene acteur. In die ene film, je weet wel… Het ligt op het puntje van je tong, maar toch kom je er niet bij. Je ziet de asteroïde voor je, het ruimteschip, de kale acteur met zijn schalkse lach. Ach ja, natuurlijk: Bruce Willis. Armageddon.

Waarom zeggen we moeiteloos tafel en stoel, honger en dorst, zelfs schoonheid en liefde, maar blijven we maar zoeken naar de naam van die ene acteur, film of politicus?

En is dat eigenlijk wel zo? Verdwijnen eigennamen makkelijker in het spinrag van ons brein? We vragen het aan Roel Jonkers, hoogleraar neurolinguïstiek in Groningen. Neurolinguïstiek combineert taalwetenschap (hoe is de taal opgebouwd en hoe gebruiken mensen die?) met neurologie (hoe werken de hersenen en wat gaat daarin soms mis?).

„Ja, het is absoluut waar”, zegt Jonkers. „Een woord als ‘tafel’ is veel makkelijker op te roepen dan een eigennaam. Het speelt natuurlijk wel mee hoe vaak je die naam gebruikt. De naam van je kind of je moeder weet je meestal meteen, terwijl je voor die acteur echt even moet zoeken.”

Een ding met vier poten

Waarin zoek je dan? „In je mentale woordenboek”, legt Jonkers uit. Dat is de verzameling van woorden die je ooit hebt geleerd. „Als je iets wilt zeggen, begin je bij het concept daarvan. Je maakt een soort mentaal plaatje”, vertelt Jonkers. „Als je ‘tafel’ wilt zeggen, vorm je je dus eerst een beeld van een ding met vier poten. Daarbij activeer je ook andere concepten die daarmee te maken hebben, zoals stoel en bed. Heb je daaruit eenmaal het concept ‘tafel’ gekozen, dan activeer je klanken die erop lijken. Takel, raken, raven. Uiteindelijk zég je dan ‘tafel’. En dat alles in milliseconden.”

Dat weten we allemaal uit een combinatie van EEG- en MRI-onderzoek, vervolgt Jonkers. Met de eerste zie je hersenactiviteit in de tijd, met de tweede de activiteit op plekken die zijn geassocieerd met verschillende aspecten van taal, zoals klank, betekenis en woordvolgorde.

De woordopslag zetelt in de temporaalkwab, boven het oor – bij de meeste mensen in de linker hersenhelft. „Dat weten we ook dankzij beeldvormend onderzoek bij mensen bij wie bepaalde hersenfuncties niet meer goed werken”, vertelt Jonkers, „bijvoorbeeld door een beroerte, een ongeluk of dementie. Afhankelijk van waar de schade zich bevindt, hebben die mensen heel specifieke taalproblemen. Afasie, noemen we dat.”

Een naam is te arbitrair

Maar ook gezonde mensen zoeken af en toe naar woorden. Dat is heel normaal, aldus Jonkers. Het woordenvinden gaat beter met woorden die je vaker gebruikt, en die je al vroeg in je leven hebt geleerd. Op dat vlak winnen ‘tafel’, ‘liefde’ en zelfs ‘politiek’ het duidelijk van ‘Bruce Willis’.

„Het gaat ook beter naarmate je ergens meer context bij kent”, merkt Jonkers op. „Meer haakjes waaraan je het woord kunt ophangen.” En daar gaat het mis bij de acteur: zijn naam is te arbitrair. „Het is toeval dat hij zo heet. Er zijn nog veel meer mensen die Bruce heten. Er zijn ook veel meer mensen die kaal zijn.”

Zelf kan Jonkers ‘Bruce Willis’ gemakkelijk opdiepen sinds hij een artikel las over de vorm van dementie die deze acteur heeft. „Dat interesseerde mij beroepshalve. En dat is voor mij dus nu het haakje.”

En wellicht vergeet u de naam van de acteur niet meer na het lezen van dit stukje.