Het stof op auto’s en tuinmeubels heeft vaak kleuren die je goed kunt traceren: geel in de tijd van het uitbundige stuifmeel, roodbruin na stofstormen uit de Sahara, soms zwart in industriële gebieden. Maar het stof ín onze huizen is veelal grijs, van het dunne laagje op fotolijstjes tot de luchtige stofmuizen onder je bed. (In het Noors heten die hybelkaniner: studentenhuiskonijnen. De Engelsen noemen ze dust bunnies.) Waaraan dankt al dat stof zijn grijze kleur?
Een microscoop laat zien dat het stof helemaal niet uniform grijs is. Het bestaat uit allerlei soorten deeltjes die elk hun eigen kleur hebben: geel stuifmeel; bruin organisch en anorganisch materiaal van buiten; en vezels van kleding en meubels in alle kleuren van de regenboog. Plus een hoop grijs spul van zeer nabije oorsprong: dode huidschilfers van de menselijke en dierlijke bewoners van het huis. Die schilfers bestaan uit keratine (hoornstof) en zijn asgrauw, net zoals eelt en afgeknipte nagels. Maar is dat wel genoeg grijs om al het stof grijs te laten lijken?
Over het aandeel van dode huidcellen in huisstof lopen de meningen uiteen. Op internet circuleren percentages van wel 80 à 90 procent, maar een eenduidige bron ontbreekt. Ook de onderliggende vraag hoeveel huidcellen we eigenlijk verliezen, zaait verdeeldheid. Dat is dan ook heel moeilijk te meten.
Vlogger Derek Muller, fysicus, zocht het uit in een video op de website Nerdist. Gemiddeld verliezen we dagelijks zo’n 480 miljoen dode huidcellen, concludeerde hij uit boeken en artikelen. Dat zijn er per jaar evenveel als er sterren in de Melkweg zijn – samen zo’n halve kilo. Die belanden natuurlijk niet allemaal in je huis: een deel verlies je buitenshuis, een deel spoelt weg met douche- en wasmachinewater. Maar dan nog komt Muller erop uit dat de helft van het huisstof uit dode huidcellen bestaat.
Maar de andere helft dan? Een betoog op het forum MadSci Network haalt een fysisch verschijnsel erbij: perfecte lichtverstrooiing. De huisstofdeeltjes zijn tot een paar honderd micrometer (duizendste millimeter) groot – precies zo groot als de minuscule zwevende waterdruppeltjes in de atmosfeer die samen wolken vormen. Wolken zijn niet wit: ze zijn doorzichtig, want ze bestaan uit water, maar wij zíén ze als wit, doordat ze al het invallende witte zonlicht verstrooien. Hetzelfde geldt voor melk: een suspensie van piepkleine vet- en eiwitbolletjes die al het witte omgevingslicht verstrooien. Fysici spreken van Mie-verstrooiing, genoemd naar fysicus Gustav Mie (1868-1957).
Doet huisstof ook aan Mie-verstrooiing? We bellen met Willem Vos, hoogleraar toegepaste nanofotonica aan de Universiteit Twente. „De term Mie-verstrooiing gebruiken we alleen voor dat specifieke fenomeen met bolletjes”, zegt hij, „waarbij het verstrooide licht heel kenmerkende verschijnselen vertoont, zoals bepaalde resonanties. Gustav Mie heeft dat briljant beschreven in 1906. Doodzonde dat hij daar geen Nobelprijs voor kreeg.”
Huisstofdeeltjes zijn lang niet bolvorming. Ze verstrooien het licht dus niet zo gestructureerd als wolkendruppeltjes. Een deel absorberen ze. Van alle kleuren, welteverstaan, omdat het stof uit allerlei materialen bestaat, waaronder al die kleurige vezels. En een deel van het licht van álle kleuren wordt teruggestuurd en belandt op ons netvlies. „Iets lijkt wit als het alle kleuren verstrooit”, vat Vos samen, „zwart als het alle kleuren absorbeert, en grijs als het alle kleuren deels verstrooit en deels absorbeert.”
Precies wat je zou verwachten dus, van zo’n kakelbont stoffig mengsel.