N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Weduwen In veel culturen golden vrouwen als verloren na de dood van hun man, blijkt uit een pas verschenen boek. Voor deze slachtoffers van geloof en traditie volgde het echte lijden vaak pas na de uitvaart.
De uitvaart van een dode vorst gaat zelden in stilte voorbij. Neem het volgende uitzinnige ritueel, omstreeks 1800, ergens in West-Afrika. De koning van Dahomey (nu Benin) is gestorven. „Een menigte vrouwen van de dode koning [gaat] met elkaar de strijd aan om met hem begraven te mogen worden.” Allemaal willen zij hem dienen in de andere wereld. „Niet meer dan vierentwintig van hen worden uitgekozen.”
Mineke Schipper (84), emeritus hoogleraar interculturele literatuurwetenschap aan de Universiteit Leiden, beschrijft de ceremonie in haar onlangs verschenen boek Weduwen. Zij citeert een Franse koloniale ambtenaar, die in 1805 verslag deed van de „barbaarse gewoonte” van deze weduwenstrijd: „Hun benen worden gebroken met een knots. (..) Zodra ze beneden zijn, wordt het graf gedicht en met aarde bedekt.” Levend begraven. Creperend van de pijn. Stikkend op weg naar de eeuwigheid.
Weduwen – preciezer dan dit ene woord kan de titel van een boek niet zijn. Wat je leest, is wat je krijgt: verhalen over vrouwen van wie de echtgenoot gestorven is, door alle eeuwen en culturen heen.
De ondertitel maakt een belofte waar: Een nooit vertelde geschiedenis. Een periode van rouw volgt als regel op de dood van een levenspartner. Dat is op zichzelf niet bijzonder. Maar zoveel heftiger en veel minder bekend is het éxtra leed dat weduwen kon en kan overkomen, en weduwnaars zelden of nooit.
Schipper komt direct ter zake. In de eerste alinea van haar proloog schrijft ze: „Volgens een schatting uit 2021 telt onze planeet ruim 258,5 miljoen weduwen. Één op de tien leeft in extreme armoede.” Hun leed wordt onvoldoende gezien, „zelfs door de vrouwenbeweging”.
Tot de weinige geschriften die hierover de noodklok luiden, behoort een themanummer, Widows, life after death, van het tijdschrift Index on Censorship (1998). Het beschrijft hoe en waar weduwen het slachtoffer zijn van traditionele gewoontes en praktijken. Schipper vat samen: „In armere regio’s betekent weduwe zijn vrijwel zonder uitzondering een leven van verwaarlozing, discriminatie, intimidatie, eenzaamheid, verstoting en armoede.”
Vrouwen als bezit
Het leven en lijden van weduwen zou een apart boek waard zijn, dacht Schipper nadat in 2004 haar boek Trouw nooit een vrouw met grote voeten was verschenen. Voor dit boek analyseerde zij de beeldvorming, wereldwijd, over vrouwen in spreekwoorden. Tien van de bijna zeshonderd pagina’s gingen over weduwen. Met mannenpraat als: ‘Geloofd zij de deur waardoor de dode vrouw vertrekt’ (uit Brazilië). En: ‘De dood van de vrouw vernieuwt het huwelijk’ (in het Arabisch). Of deze Franse waarschuwing: ‘Een vrouw die haar man begraaft, zal er nog een begraven.’ Intrigerende uitspraken, die Schipper motiveerden apart onderzoek te doen naar de verborgen wereld van weduwschap.
De treurige maatschappelijke positie van weduwen houdt rechtstreeks verband met de tradities rondom het huwelijk. Vooral meisjes verlaten hun families, om in te trekken bij hun schoonfamilies. Wie haar echtgenoot verliest, kan dan diep in de problemen raken. Schipper volgt in haar boek hoe het deze weduwen vergaat na de dood van hun man.
In de kern gaat het steeds om de overtuiging van mannen dat vrouwen geen individuen zijn met rechten. Ze zijn inwisselbare voorwerpen, werktuigen, bezit. Zo staat het al geschreven in het Oude Testament van de Bijbel. Sterft een gehuwde man, dan is een broer of andere man uit diens stam, automatisch óók getrouwd met diens weduwe. Dit ‘zwagerhuwelijk’ (leviraat) is ook te vinden in India en Afrika. Verwekt de nieuwe man kinderen bij deze weduwe, dan geldt de overleden echtgenoot doorgaans als hun vader.
Verdriet uitschreeuwen
Verschillende westerse antropologen hebben de rituelen rond dode mannen en rouwende vrouwen gedetailleerd beschreven in de koloniale decennia rond 1900. In afgelegen gebieden, vooral in Afrika, India en Zuidoost-Azië, leven deze tradities her en der nog voort.
Schipper geeft voorbeelden uit verschillende culturen, waaronder een verslag van veldwerk op de Trobriand-eilanden (oostelijk van Nieuw-Guinea), circa honderd jaar geleden. Vrouwen moesten er hun verdriet dagenlang uitschreeuwen, onder leiding van de weduwe als hoofdklaagster. ‘Tranen stromen uit ieders ogen en snot uit ieders neus. Al dit vocht van verdriet wordt over hun lichaam uitgesmeerd.’
Het echte lijden volgde vaak pas ná de uitvaart. Tot in de eerste helft van de vorige eeuw moest een weduwe in Papoea drie maanden lang, dag en nacht, naast het graf van haar overleden man zitten, bedekt met een mat, onder een dak van bladeren. Arunta-weduwen (een Aboriginal-stam in Australië) smeerden hun haren, gezichten en borsten in met klei, zodat ze herkenbaar waren voor de hele gemeenschap. Maandenlang, tot soms een jaar, moesten zij zwijgen. Alleen met hand- en armgebaren mochten ze communiceren.
En erger nog. In veel culturen volgde angst voor de geest van de dode man op zijn dood: hij kon ontevreden terugkomen. De weduwe moest zorgen voor zijn zielenrust en welbevinden in het hiernamaals. Zij werd met wantrouwen bejegend. Was het niet gewoon háár schuld dat haar echtgenoot het leven liet? Dus was het haar lot op aarde hiervoor alvast boete te doen. Door ingetogen te leven, isolement of een reinigingsritueel moest zij zorgen dat haar gestorven man goed terechtkwam.
Voor weduwen in strenge hindoe-kasten betekende dit: nóóit meer seks. Of omgekeerd, in het oosten en zuiden van Afrika: gedwongen seks. Een weduwe diende haar lichaam tijdelijk ter beschikking te stellen aan een mannelijk familielid van haar overleden echtgenoot, of aan een beroepsreiniger. Alleen dit ritueel kon de verbintenis tussen de levende en de dode definitief verbreken. Trof deze ‘heilige’ plicht ook weduwnaars? Nee. De geest van een dode vrouw speelde geen enkele rol meer.
Dat een vrouw na de dood van haar man als lege huls achterblijft, ligt ook in verschillende talen besloten. Het Sanskriet kent voor deze vrouw het woord ‘vidhua’, de berooide. Het vertoont verwantschap met het Latijnse ‘viduata’, de beroofde, de leeggemaakte, waarvan Westerse woorden als ‘widow’, ‘weduwe’, ‘veuve’ en ‘Witwe’ afstammen.
En het kan nóg cynischer. Het Japanse woord voor weduwe, ‘mibojin’, betekent letterlijk vertaald: ‘zij die nog niet gestorven is’.
Zwarte kleding
Voor moderne, Nederlandse ogen kunnen historische voorbeelden lang geleden en ver weg lijken. Die indruk klopt maar ten dele. In streng-protestantse kring doen vooral weduwen er nog steeds goed aan te beschikken over een garderobe vol donkere (zwarte) kleding. Een tweede huwelijk dient geruime tijd op zich te laten wachten. Het leven van een weduwe ligt sowieso onder een vergrootglas van sociale controle – en niet alleen in calvinistische regio’s. Weduwenkuisheid geldt er als eerbied voor de overleden man.
Getuigenissen uit Nederland, tot circa een eeuw geleden, zijn er volop van dorps- of buurtgenoten die met een grote boog om een weduwe heen liepen. Aan haar kleefde de dood. Zij kon maar beter niet in de buurt komen van een barende vrouw. Het risico dat zij kwade geesten binnenbracht, moest tot een minimum beperkt blijven.
Enkele eeuwen verder terug in de Nederlandse geschiedenis voert Schipper de weduwe Mechteld ten Ham op. Veroordeeld voor hekserij was zij hier, in 1605, een van de laatste vrouwen die ter dood werden gebracht op de brandstapel. Na de dood van haar man zou zij bezeten zijn geraakt door een duivels ‘boos oog’. Sterfte onder mensen en vee, misoogsten en andere rampspoed werden aan haar dodelijke blik toegeschreven.
In de westerse cultuur is de weduwe als heks inmiddels weinig meer dan een booswicht uit sprookjes. In arme plattelandsgebieden in Azië en Afrika is deze onschuld nog niet volledig ingedaald. In oktober 2021 werden vier weduwen in het zuidwesten van Kenia slachtoffer van een volksgericht. De vrouwen zouden een student hebben behekst, waardoor hij opeens niet meer kon praten. Zij werden in brand gestoken. Daarna werd hun land geconfisqueerd.
Schipper citeert een Keniaanse commissie voor mensenrechten, die een verband ziet met de bar slechte leefomstandigheden in dit land: „Er zijn veel meldingen van familieleden (ook vrouwen), die samenspannen om weduwen lastig te vallen, te intimideren, te verminken en zelfs te vermoorden door hen in stukken te hakken en/of levend te verbranden.”
Diepe armoede, vooral in Afrika en India, bepaalt ook het lot van kindweduwen: meisjes die op jonge leeftijd als bruid zijn weggegeven. En eens gegeven, blijft gegeven – ook wanneer de man overlijdt voordat het meisje volwassen is. Doorgaans is het leven van deze kindweduwe dan verder kansloos. Haar wacht een bestaan als huisslavin of bedelares. Volgens een schatting uit 2018 telt de wereld bijna anderhalf miljoen kinderen in deze benarde positie.
Met haar boek ordende Schipper getuigenissen van oude rituelen in een nieuwe samenhang. In de afsluitende woorden van Schipper: „De geschiedenis kunnen we niet veranderen, maar we kunnen wel met nieuwe kennis naar het verleden kijken en met nieuwe ogen naar de toekomst. Tegen beter weten in is veel te veel weduwen aangepraat dat na de dood van hun man geen toekomst [meer] bestond. Waarom zou ‘zij die nog niet gestorven is’ de rest van haar dagen perspectiefloos moeten uitzitten?”