Vraagt een koloniale roman vol racistische stereotypen om een voorwoord?

Recensie

Boeken

Kolonialisme Moet literatuur die getuigt van een koloniaal wereldbeeld in nieuwe uitgaven worden voorzien worden van context en duiding? Tropenwee uit 1903 kijkt opmerkelijk eenvoudig langs het lijden van de Congolezen.

Een oversteek in Congo rond 1930. Een tijd ‘met andere gevoeligheden’ zegt Congo-literatuur-kenner Luc Renders.
Een oversteek in Congo rond 1930. Een tijd ‘met andere gevoeligheden’ zegt Congo-literatuur-kenner Luc Renders.

Foto Marka/Universal Images Group via Getty

Stereotiepe en racistische beelden van Afrikanen sierden het gigantische museum dat de Belgische koning Leopold II oprichtte over Congo-Vrijstaat, destijds zijn persoonlijk eigendom. In het inmiddels gemoderniseerde Africamuseum in Tervuren zijn die beelden alleen nog te zien met een sluier ervoor. Twee kunstenaars, een Congolees en een Belg, bedrukten de doeken met nieuwe, symbolische figuren die de verwerking van het verleden voorstellen en hingen ze voor de problematische standbeelden.

Ook literatuur uit de koloniale tijd wordt wel zo ‘gesluierd’ voorgesteld aan het publiek. Joseph Conrads Congo-roman Heart of Darkness bijvoorbeeld, gaat in nieuwe edities vergezeld van essays over het racisme en eurocentrisme dat het verhaal vertoont naast kritiek op het koloniale systeem. In Nederland en Vlaanderen zijn uitgevers daar minder wakker in. Couperus’ De stille kracht of Fabricius’ De scheepsjongens van Bontekoe worden gewoon uitgegeven zonder zulke disclaimers. Is dat nog houdbaar, nu iedereen kan weten hoe beledigend racistische stereotypen zijn, en hoe gewelddadig het kolonialisme was? Of moet je lezers de ruimte laten om hun eigen oordeel te vormen over ideologieën uit het verleden? En zijn bijvoorbeeld jonge lezers in staat tot zo’n kritische blik, zeker nu lang niet iedereen meer geschiedeniseindexamen doet?

Die vragen worden op scherp gesteld door een nieuwe editie van een Nederlandse Congo-roman, Henri van Boovens Tropenwee uit 1903. Ongesluierd nemen we daarin kennis van de avonturen van de jonge Jules die naar het binnenland van Congo reist, daar doodziek wordt en na een hel van een terugtocht uiteindelijk op een boot terug naar Europa belandt.

De roman heeft veel gemeen met het veel beroemdere Heart of Darkness: de koloniale handel wordt ook hier niet bepaald rooskleurig voorgesteld. Tegelijk is de tekst ook zo racistisch als de tijd waarin hij werd geschreven. Afrikanen in Tropenwee maken alleen ‘keelgeluiden’: het woord ‘praten’ heeft nooit op hen betrekking. Als ze overleggen over het oversteken van een gevaarlijke brug, klinkt het zo: ‘Weer sisten en gorgelden de stemmen der andere zwarten, zij stompten met de vuisten in de lucht, terwijl zij hun woorden woedender door elkander smeten, hun ogen rolden, hun pezige lijven schokten en glommen en hun armen schudden zij telkens.’

Wrede uitwassen

Is het anachronistisch om zo te lezen, doen we een roman van 120 jaar oud onrecht met een kritische, postkoloniale blik? Vast. Aan de andere kant: waarom zou je vandaag een roman uitbrengen waarin witte mensen zich volstrekt vanzelfsprekend door zwarten laten dragen, bedienen, hun hutkoffers laten sjouwen, waarin alle zwarten naakt zijn en ‘glimmen’? Waarin alle witte mensen ‘mannen’ heten, en zwarten meestal aangeduid worden met het n-woord? De roman stamt uit een tijd ‘met andere gevoeligheden’ zegt Congo-literatuur-kenner Luc Renders in zijn uitvoerige nawoord, en daar moet de lezer rekening mee houden. Het had dan ook geen kwaad gekund om van dat nawoord een voorwoord te maken. Niet betuttelend, wel contextualiserend, zodat de lezer haar eigen afwegingen kan maken over de vraag waarom we Tropenwee nu zouden lezen, ondanks het racisme van de tekst.

Voor de huidige lezer is het bijvoorbeeld heel leerzaam dat niet alleen Belgen, maar ook Hollanders meededen aan de wrede uitwassen van de rubberhandel. Tijdens de reis van Jules onderneemt komt hij langs veel Hollandse ‘factorijen’ met handelaren die zich schuldig maakten aan roven en verkopen van rubber en ivoor en aan het uitbuiten en mishandelen van arbeiders en dragers.

Alleen al daarom is Tropenwee van Henri van Booven een aanvulling op de koloniale romans die we beter kennen, van De stille kracht tot Oeroeg. De nachtmerrie-achtige belevenissen van Jules, die in dienst gaat van een van de handelsmaatschappijen in Congo-Vrijstaat, verschillen bovendien wezenlijk van wat Couperus of Haasse beschrijven over Hollanders in Nederlands-Indië. Ook bij hen kan het tropische landschap een dreigende, vijandige sfeer hebben, maar die is niet te vergelijken met het apocalyptische van Tropenwee.

Al op de boot naar Afrika voelt Jules de dreiging van het vreemde continent. Als hij eenmaal aankomt en doorreist naar het binnenland, blijken de bergen grijs en dor, de zonsondergangen giftig rood en vooral de hitte boosaardig. De vijandige natuur doet hier nog het meeste denken aan De stille plantage (1935) van Albert Helman. Ook die beschrijft het oerwoud als een dampende en gevaarlijke hel voor witte mensen. Maar de Surinaamse Helman roemde ook de schoonheid en kracht van de natuur, die hij goed kende.

Wrede tropen

Voor de vergeten Hollandse schrijver Henri van Booven en zijn autobiografische personage Jules is er weinig moois aan het tropenwoud te ontdekken: ‘Alle gerucht werd duizendvoudig herhaald en weergevonden naar zijn zonnedolle, rustschuwende aard […] het monsterachtige gewapper van de helkleurige, reuzige vlinders, de vernietiging van de moorddadige tornado, het nooit ophoudende gekwel van mieren en muggen, van zovele gevaarlijke insecten’.

De landschapsbeschrijvingen zijn stilistisch indrukwekkend, en doen koortsig aan, al lang voordat de koorts begint. Jules reist door ‘zongemartelde grijsrode ruimten’, ‘ellendiger van wrede eenzaamheid’ en ervaart ‘hulpeloze radeloosheid’ in de hitte en het licht. Is Heart of Darkness te lezen als een kritiek op het koloniale systeem, in Tropenwee worden de dreigend bedoelde natuurbeschrijvingen op den duur bijna gezeur: ‘En weer tuurde hij over dit wrede tropenland dat zich daar strekte onder de hete, witte hemel’. Tropenwee begint veelbelovend, maar nadat Jules malaria krijgt, ontspoort de roman in een wonderlijk wijdlopig verhaal over zijn terugtocht naar de kust. Ook Jules’ lang uitgesponnen ziekbed maakt de lezer op een gegeven moment wat murw.

Wie Tropenwee nu leest, is daardoor meer geïnteresseerd in de politieke aspecten van de roman dan in het lot van de witte held, die ook betekenisvol ‘de witte’ wordt genoemd. Was het nu een anti-koloniaal boek of niet? De roman is geen aanklacht tegen het dodelijke regime van Leopold II, wiens privé-eigendom het land was tot 1908. Het gaat nergens over de handen die werden afgehakt als de onteigende inwoners van Congo-Vrijstaat niet genoeg rubber leverden. Als iemand pocht over de winsten die hij maakt voor ‘het Huis’ door zijn harde werk, dan is er geen tegenstem die erop wijst dat het eerder de zwarte rubbertappers zijn over wiens bloedende ruggen de winst gemaakt is. De aandacht ligt vooral bij het lot van de kolonisten. Niet alleen ziektes, maar ook morele degeneratie bedreigde de avonturiers die naar Congo gingen. De Nederlandse handelsmaatschappij wilde dat je een ‘beul’ werd tegen ‘het zwarte vee’, realiseert Jules zich.

‘Beschavingsmissie’

Met dat soort uitspraken is de roman toch uitzonderlijk in het licht van andere Congo-verhalen in het Nederlands. Luc Renders beschrijft in zijn tweedelige studie van in Congo gesitueerde literatuur, Koloniseren om te beschaven en De mislukking van de beschavingsmissie dat die teksten lang functioneerden als louter bevestiging van de ‘beschavingsmissie’. Of het nu de vele missionarissen waren die schreven, handelaren of ‘ontdekkingsreizigers’ als Livingstone en Stanley, ze klonken tamelijk eensluidend in de overtuiging dat zwart Afrika slechts wacht op de verlichting die de Europeanen zullen brengen. Reizigers ‘exploreren alleen maar hun eigen vooroordelen’, stelt Renders vast. Juist hun teksten speelden een cruciale rol in het legitimeren van koloniale uitbuiting. Een vertekende, racistische en eurocentrische voorstelling van zaken was nodig om het volk in het moederland mee te krijgen en verzet te smoren: ‘Bid liever een rozenhoedje’, voor de dappere missionarissen, schrijft een van hen aan de lezer die zich kritische vragen zou kunnen stellen.

In die context vindt Renders Tropenwee wel degelijk anti-koloniaal, omdat er ‘geen ruimte is voor koloniaal triomfalisme’ en omdat het alibi voor de koloniale inmenging onderuit wordt gehaald: er wordt hier geen ‘beschaving’ gebracht. Ook in het licht van de vele juichende en Belgisch-nationalistische herdenkingen, monumenten en Congo-teksten die er waren tot ver in de twintigste eeuw (Renders noemt zelfs een voorbeeld uit 1996, en er is vandaag nog altijd een Leopold II-plein in Brussel), is te begrijpen dat hij Tropenwee uit 1903 een ‘aanklacht’ noemt en ‘erg kritisch’.

Inderdaad neemt Van Booven het hier en daar op voor de Congolezen, bijvoorbeeld waar Jules getuige is van een gruwelijke martelscène met een zweep van nijlpaardenleer. ‘Allen die in het centrum van Afrika binnendringen moeten vroeg of laat hun schuld eraan betalen’, zegt een ander personage. Zo rekent de roman af met het koloniaal idealisme dat nog springlevend was. Maar voor de huidige lezer blijft het verbijsterend dat iemand door deze apocalyps kon reizen en toch vooral bezig zijn met zijn eigen ziekte of het lot van andere zieke witte mensen. Dat de enige echt kritische passage over de uitbuiting en moord van de Congolezen aan het eind van het boek voelt als een afterthought, blijkt dan ook te kloppen: Van Booven voegde dat hoofdstuk vijftien jaar later pas toe.

Oude standbeelden

Tropenwee (dat overigens ook gratis online te vinden is in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren) biedt een fascinerende inkijk in een niet zo heel ver verleden. Heel geschikt ook om kritisch lezen mee te oefenen in de Nederlandse les. Alfred Birney pleitte in De nieuwe koloniale leeslijst uit 2021 voor terughoudendheid in het opnieuw omhelzen van koloniale werken in het onderwijs. Als je het dan doet, meent hij, ‘stel dan ook een andere manier van lezen voor’. In dezelfde bundel stelde Stephan Sanders min of meer het tegenovergestelde: ‘Anders dan bij oude standbeelden, die je kunt voorzien van bijschriften, tegenbeelden en correcties, blijf je van oude boeken af. Want alles wat daarin staat, of niet staat, alles wat volkomen te goeder of kwader trouw wordt verteld, verhaalt van een verleden dat het onze niet meer is. En een boek kun je ook dichtslaan’. De redenering is nogal wonderlijk, want oude standbeelden verhalen ook van een verleden, en zoals we gezien hebben kun je ze ook verwijderen. En waarom zou je bij een roman nu eigenlijk geen ‘bijschrift’ plaatsen? Sterker nog, dat zou voor Tropenwee een uitstekend idee zijn geweest. ‘RE/STORE’ heet het project met de sluiers voor de beelden in het Africamuseum door de Congolese kunstenaar Aimé Mpane en de Belg Jean-Pierre Müller. Het zou prachtig zijn geweest om een Vlaams-Congolese auteur te vragen om ook deze uitgave van het problematische Tropenwee op die manier te ‘her-archiveren’: een inleiding te schrijven die had kunnen kan werken als een bril, zodat we niet alleen met een Europese, maar ook met een Congolese blik naar de tekst kunnen kijken.