Een tuindoek is de meeste efficiënte manier om het uitzicht in de achtertuin naar je hand te zetten. Het reguliere perspectief is vaak een saaie schutting of een monotone bakstenen muur. Praktisch om de erfgrens te manifesteren, maar op esthetisch vlak heeft het zijn tekortkomingen. De laatste decennia zijn daarom sfeermakers in opkomst die je kant-en-klaar op kan hangen. Mensen gaan voor een nieuw uitzicht naar het tuincentrum, maar online is er nog veel meer mogelijk. Voor een paar tientjes heb je een geheel nieuw en onderhoudsvrij panorama.
Vaak zijn het vergezichten die spelen met de trompe-l’oeil-beleving, de zinsbegoocheling dat je denkt er een raam in de schutting zit met een oogverblindend uitzicht. Zo zag ik in de Rotterdamse wijk Schiebroek prachtig openslaande luiken die de kijker een doorkijkje naar een prachtig schelpenstrand geven. Maar dat letterlijk oogverblindende, dat je bijna niets meer ziet, dát is de laatste jaren steeds meer dominant. Want de garantie ‘weersbestendig’ wordt bij de fabrikant wel vaak gegeven, maar de realiteit laat iets anders zien. Zo ontstaat een nieuw te observeren fenomeen: zonnige uitzichten die zelf te veel zon hebben gezien. Het extreemste geval zag ik bij Walter en Daniëlle Faas in Heerhugowaard. Die hadden een foto van hun drie kinderen op het strand in Denemarken aan de muur. Maar dat doek is nu na een jaar of dertien trouwe dienst op het zuiden weer terug bij af. Een blanco canvas. Heeft ook wel wat, het is een nieuw begin.
Een tuindoek is de meeste efficiënte manier om het uitzicht in de achtertuin naar je hand te zetten. Het reguliere perspectief is vaak een saaie schutting of een monotone bakstenen muur. Praktisch om de erfgrens te manifesteren, maar op esthetisch vlak heeft het zijn tekortkomingen. De laatste decennia zijn daarom sfeermakers in opkomst die je kant-en-klaar op kan hangen. Mensen gaan voor een nieuw uitzicht naar het tuincentrum, maar online is er nog veel meer mogelijk. Voor een paar tientjes heb je een geheel nieuw en onderhoudsvrij panorama.
Vaak zijn het vergezichten die spelen met de trompe-l’oeil-beleving, de zinsbegoocheling dat je denkt er een raam in de schutting zit met een oogverblindend uitzicht. Zo zag ik in de Rotterdamse wijk Schiebroek prachtig openslaande luiken die de kijker een doorkijkje naar een prachtig schelpenstrand geven. Maar dat letterlijk oogverblindende, dat je bijna niets meer ziet, dát is de laatste jaren steeds meer dominant. Want de garantie ‘weersbestendig’ wordt bij de fabrikant wel vaak gegeven, maar de realiteit laat iets anders zien. Zo ontstaat een nieuw te observeren fenomeen: zonnige uitzichten die zelf te veel zon hebben gezien. Het extreemste geval zag ik bij Walter en Daniëlle Faas in Heerhugowaard. Die hadden een foto van hun drie kinderen op het strand in Denemarken aan de muur. Maar dat doek is nu na een jaar of dertien trouwe dienst op het zuiden weer terug bij af. Een blanco canvas. Heeft ook wel wat, het is een nieuw begin.
Vorige week schreef ik over seksisme, en wat je daar als vrouw tegen kan doen, en ja hoor. Daarna ontstond er in mijn mailbox een mooi onderscheid tussen de vrouwen en de mannen die reageerden.
Want de vrouwen kwamen met voorbeelden van seksisme die ze om de oren hadden gekregen: „We geven jouw baan liever aan een kostwinner”, „de vrouwen moeten in gala, de mannen zijn goed zoals ze zijn”, „ik ben altijd geïntimideerd door lange vrouwen”, „wat werk je veel uren, voor een moeder”, „we zijn hier een voorstander van vrouwen, want dan heb je wat leuks om tegenaan te kijken”, „je kan beter verpleegster worden, want voor dokter studeren is heel erg moeilijk”, etc.
En de mannen gingen in discussie. Dat ze nooit goed snappen wat seksisme is, dat ze zich afvragen of seksisme een probleem is (haha), dat ze denken dat seksisme alleen in mijn hoofd bestaat. Er mailde ook een man die „als oudere, witte man, seksisme een moeilijk verhaal” vindt, mannen die „seksisme een heel vervelend woord” vinden – „ik prefereer ‘discriminatie’”; en er was zelfs eentje die seksisme aan me ging uitleggen: „Snap het nou Japke, seksisme is, samen met de bouwmarkt. het laatste bolwerk van de man dat nog over is.” Kostelijk.
En die ene man! Die na een discussie over wat nou seksisme is, een, hou je vast, DATE met me probeerde af te spreken! OMG! Ik heb hem geantwoord dat ik alleen date met mannen boven de 1.98 meter – anders kan ik wel aan de gang blijven. Maar ik dacht ook: wat heerlijk als je zoveel zelfvertrouwen hebt! Dat je dát durft! Daar zouden heel veel vrouwen een hoop van kunnen leren.
Want vrouwen hebben dat vaak niet hè, dat misplaatste zelfvertrouwen. Dat leren we niet, op school, op de sportclub, en niet thuis. Daar moeten we vooral aardig zijn, en leuk doen. We oefenen amper met debatteren, onderhandelen, tegenspreken of iemand een knal voor z’n kop geven. En ja hoor, dan staan we weer eens met onze mond vol tanden als een man een lullige opmerking maakt.
De oudere vrouwen in mijn mailbox (66 en ouder) hebben daar genoeg van. Weg met die onzekerheid en de beuk erin! Zij vinden dat de tijd van aardig zijn en vriendelijk lachen voorbij is. En dat wij vrouwen onze mond eens moeten leren opentrekken om seksisme de wereld uit te krijgen. Waarom? Omdat het vrouwen marginaliseert, en beperkt.
Zij vinden dat vrouwen op debattraining moeten, in rollenspellen moeten gaan oefenen. „Dan klinkt het in het begin misschien bibberig of onzeker, maar elke keer dat je het doet, word je er beter in!”, schreef er een. „Doe je het niet voor jezelf, doe het dan in ieder geval voor de nieuwe generatie”, een ander. „En gezeik krijg je toch”, schreef een bevriende columniste. Wát je ook zegt, en ook als je niks zegt. Dan kan je toch beter íets zeggen, dan niets?
Maar wát zeg je dan, wilden een aantal vrouwen weten. „Kan je niet een paar opmerkingen voor ons verzinnen die we dan paraat hebben”, vroegen er een paar. Tuurlijk kan ik dat. Heb ik even voor jullie op een rijtje gezet. Kijk maar welke je wil gebruiken. Misschien helpt het! En anders komen er, helaas, nog genoeg andere kansen om je te revancheren. Moedig voorwaarts!
1 „Het was maar een grapje!” Probeer eens wat nieuw materiaal.
2 „Vrouwen kunnen niet inparkeren.” Wat een seksistische kutopmerking, Paul. Je stinkt trouwens enorm uit je bek.
3 „Hee vrouwtje, wil je even koffie halen?” Nee. Eikels moet je geen koffie geven. Dan gaan ze dood.
4 „Ik zou jou weleens serieus willen némen.” Wat bedoel je? Wil je met me naar bed? Ik snap de grap niet. Leg eens uit.
5 „Val ons mannen niet lastig met je verhalen over seksisme en los je eigen problemen op.” Ik val lastig wie ik wil. En seksisme is ook jouw probleem. Samenlevingen waarin vrouwen gelijkwaardiger worden behandeld zijn namelijk gelukkiger, stabieler, groeien sneller en duurzamer, en zijn vreedzamer.
6 „Het probleem met seksisme is, dat het niet altijd duidelijk is wat het is.” Nee. Het probleem met seksisme is dat het vrouwen in de hoek zet, en klein houdt.
7 „Vrouwen zijn ook seksistisch tegen mannen!” O echt? Vertel! Zorgt dat voor een loonkloof met vrouwen? En minder mannelijke ceo’s?
8 „Vrouwen kunnen gewoon niet onderhandelen.” Aha. Jij hebt dus alleen maar een hoger salaris omdat je een grote bek hebt.
9 „Ik zie nergens seksisme.” Wat fijn voor je. Maar helaas blijkt uit onderzoek het tegendeel.
10 „Trek je er toch niks van aan, sta erboven.” Dat zou ik graag doen, maar het heeft invloed op mijn kansen op de arbeidsmarkt, en op mijn salaris.
11 „Ik weet nooit zo goed wat seksisme is.” Wat vervelend! Terwijl het zo eenvoudig is: het zijn denigrerende dingen die alleen tegen vrouwen gezegd worden, en niet tegen mannen. Maar als je twijfelt of iets seksisme is: vraag het ons! Blijf niet met je onzekerheid zitten!
12 „Stop eens met dat wijvengezeik.” Ik vind je een tikkeltje hysterisch overkomen, onzeker ook! Probeer daar aan te werken. Als je lacht, ben je trouwens veel mooier.
13 „Kunnen we niet gewoon gezellig met elkaar omgaan?” Gezellig voor wie?
14 „Wat reageer je emotioneel, drammerig, bazig en agressief.” Je bedoelt gepassioneerd, vasthoudend, zelfverzekerd en assertief?
15 „Ben je ongesteld? Wat kijk je boos.” Zo kijk ik altijd als ik jou zie.
16 „Kun je ook lachen?” Zeker, maar niet om jou.
17 „Stop met janken.” Heb jij nou zo’n klein pikkie, of is dit gewoon een rotopmerking?
18 „Jij maakt overal een probleem van.” Ik maak er geen probleem van, dat ís het al.
19 „Je mag ook niks meer zeggen, als man.” Maar. Waaróm zou je het doen?
En o ja, als een collega of je baas tijdens een overleg naar je borsten zit te staren, rol dan je stoel achteruit, en ga je onder tafel naar zijn kruis zitten kijken. „Tot nu toe is er weinig te zien maar ik dacht: ik probeer het eens.” Dan is het zo voorbij. En altijd blijven lachen hè? Heel belangrijk.
De familie van Polly Toynbee (1946) was beroemd. Zo wilde iedereen altijd weten wat Arnold Toynbee van haar was. Hij was haar opa en in het midden van de twintigste eeuw een wereldvermaard historicus. Niet alleen door zijn boeken, ook door zijn vele lezingen en mediaoptredens. In 1936 mocht hij Hitler interviewen, in 1947 stond hij een keer op de cover van Time. De roem van haar opa maakte haar als kind trots, vertelt ze, maar leidde er op latere leeftijd ook toe dat mensen dachten dat zij net als hij ook alles wist van de geschiedenis van allerlei beschavingen.
Ook haar vader Philip Toynbee, journalist en schrijver, was bekend, zij het alleen in eigen land, en ook haar overgrootvader Gilbert Murray, classicus in Oxford, was een vooraanstaand intellectueel.
Over haar voorouders schreef de Britse journaliste twee jaar geleden een fascinerende memoir: An Uneasy Inheritance. My Family and Other Radicals. Om de roem van haar familie was het haar niet te doen. „Arnold Toynbee is tegenwoordig nauwelijks nog bekend bij geschiedenisstudenten”, stelt ze, misschien alleen bij degenen die iets obscuurs als historiografie doen. „Oudere mensen hebben nog weleens van hem gehoord, terwijl hij tijdens zijn leven zo beroemd was. Dat laat zien hoe snel roem vergaat.”
Maar wat haar voorouders ook delen, en wat er voor Toynbee wél toe doet: ze waren politiek gezien allemaal progressief, links of liberaal, en gekant tegen het conservatieve Britse establishment. Die politieke overtuigingen werden telkens door nieuwe generaties overgenomen, door haarzelf, haar broers en zussen, haar kinderen. Lachend: „Ik kan met vreugde vaststellen: geen Conservatieven! Alhoewel mijn jongste kleinkind pas 1 is, dus dat is nog wat lastig zeggen.”
Polly Toynbee laat haar progressieve geluid al ruim twintig jaar twee keer per week klinken in haar politieke column voor The Guardian. Zodra het gesprek daarover gaat, geeft ze langere antwoorden. Dan zet ze gedreven uiteen wat ze in haar afgelopen columns heeft opgeschreven. Dat, bijvoorbeeld, de door haar betreurde Brexit moet worden teruggedraaid als je, zoals de huidige Labourregering, naarstig op zoek bent naar economische groei.
U schrijft nog altijd twee columns per week. Ik wil niet aan ‘ageism’ doen, maar hoe doet u dat? U bent 78.
„Ik weet het! Het is lastig, maar dat heeft niets met leeftijd te maken. De moeilijkheid van het columns schrijven is dat je altijd het juiste onderwerp voor de juiste dag moet bedenken. Materiaal heb ik genoeg, maar je moet altijd iets nieuws toevoegen.
Foto Justin Griffiths-Williams
„Elke columnist zal je vertellen: ik slaap vandaag slecht, want morgen is de deadline, en ik heb niets te zeggen. Waarover deze week in godsnaam? Maar uiteindelijk komt er altijd iets.
„Nu heb ik een goed gevoel, omdat ik weet wat ik over drie dagen ga schrijven. Normaal maak ik me op maandag of dinsdag, als mijn column in de krant staat, zorgen over donderdag. En op donderdag maak ik me alweer zorgen over de maandag. Je moet goed plannen, zeker met het oog op het weekend. Maandagochtend moet het af zijn, dus zondagen zijn doorgaans werkdagen. Het is een soort hamsterrad dat nooit stilstaat.”
En u wil niet uit dat hamsterrad, u wil doorgaan?
„Absoluut. Ik vind het heerlijk, ik hou van onderzoek doen, mensen vinden om te spreken, dingen bij elkaar brengen, een onderwerp in een nieuw licht plaatsen. En een column heeft altijd dezelfde lengte, er zit een zeker ritme in… ik hou ervan. Hoewel ik niet kan zeggen dat het een relaxte manier van leven is. Het zijn niet van die columns over ‘wat me nu toch weer overkwam vandaag’ – ze moeten wel inhoud hebben.”
„Voor mijn zelfbegrip is mijn werk een erg belangrijk deel van wie ik ben. Daarom ga ik niet met pensioen. Ik zou niet weten wat ik moest doen als ik niet meer zou schrijven. Ik kijk toch naar de wereld zoals journalisten voortdurend doen, op een roofdierachtige manier: is dit interessant, kan ik daar iets mee? Dat zou dan doorgaan, zonder dat ik het kwijt kon!”
‘Ik zou niet weten wat ik moest doen als ik niet meer zou schrijven’
Ze hoopt dat ze lezers kan overtuigen. Over Brexit bijvoorbeeld. Of over de Labourregering, die ze kritisch volgt maar ook welwillend benadert. „We hebben veertien jaar verschrikkelijk conservatief bezuinigingsbeleid gehad. We hebben zó lang gewacht op een Labourregering. Het grootste gedeelte van mijn leven is onder Tory-bewind geweest, hè. Dus probeer ik ze het voordeel van de twijfel te geven, en ook te kijken naar de dingen die ze goed doen, zoals de nieuwe werknemersrechten. Best radicaal, echt goed.” Labour mag „misschien een of twee dingen doen die je helemaal niet goed vindt, op vele andere vlakken kunnen ze ook best goed zijn. Guardian-lezers zijn erg snel teleurgesteld, geen Labourregering is ooit goed genoeg voor ze.”
Foto Justin Griffiths-Williams
Toynbee houdt een wat langere geschiedenis in het achterhoofd. Waarin na een stap vooruit soms ook een stap terug volgde. Dat deelt ze met haar familie, zegt ze. In al hun politiek activisme ziet ze „regelmatig een enorme woede gecombineerd met langetermijnoptimisme: dat je moet doorgaan en volhouden, en je er dan wel komt. Mijn overgrootvader streed tegen kolonialisme. Hij kwam uit Australië, zijn familie was met afschuw vervuld over de behandeling van de inheemse bevolking daar. Toen hij naar het Verenigd Koninkrijk kwam, was hij hartstochtelijk antikoloniaal. Dat was in die tijd een extreme positie om in te nemen.”
Ze las erover in de biografie die over haar overgrootvader, Gilbert Murray, is geschreven, maar zulke opvattingen werden ook in de familie overgedragen. „Dit was hoe de familie dacht. Mijn vader beleefde de tijd van dekolonisatie. Hij werkte voor The Observer, de grote dekolonisatiekrant: Afrikaanse leiders liepen de deur van de redactie plat. Rebellenleiders, die in de landen waar ze vandaan kwamen in de oppositie zaten. Ze werden later president, vaak voor het leven, en vaak waren ze niet heel goed in wat ze deden. Maar hoe dan ook: dit was deel van ons leven, het na denken over de koloniën en de impact daarvan.”
Toynbee heeft zelf één keer geprobeerd politicus te worden. In 1981 was ze verkiesbaar voor het Lagerhuis, voor een afsplitsing van Labour, maar ze haalde het net niet. Ze denkt dat ze als journalist een beter leven heeft geleid dan wanneer ze een politieke carrière zou hebben gehad, zegt ze lachend. „Het leven van politici is erg zwaar. En het duurt maar kort, dat ze in een positie zijn om iets te kunnen beïnvloeden. En als ze daar eenmaal zijn, klagen ze: het ministerie van Financiën maakt alles onmogelijk, we kunnen maar weinig doen.”
Ze is als journalist eerst tientallen jaren verslaggever geweest. Toen ze daarmee begon, kreeg ze snel door dat ze eigenlijk „niets wist”. Ze had haar studie afgebroken, ze had literaire ambities – haar eerste roman was gepubliceerd. Maar op reportage voor The Observer naar een staking realiseerde ze dat er een deel van de samenleving was dat haar totaal onbekend was: dat van de arbeidersklasse.
Foto Justin Griffiths-Williams
Toynbee komt nog uit een tijd waarin het grootste deel van de bevolking tot de working class werd gerekend, waarin niemand het breed had en de meesten weinig scholing hadden gehad. De middenklasse, een kleiner deel van de bevolking, was beter af – was het niet in inkomen dan wel in baanzekerheid of sociale status. Daarbinnen bestonden allerlei gradaties: de middenklasse bestond uit rijke ondernemers en goed verdienende artsen en advocaten, maar ook uit eenvoudigere onderwijzers en winkeliers. Academici en journalisten, de beroepen van haar voorouders, zaten daar ergens tussenin. Dat was haar wereld.
Klasse en arbeid zijn thema’s die haar altijd bezig hebben gehouden. Toynbee was daarbij nogal beïnvloed door George Orwell, denkt ze. Die begaf zich als beginnend schrijver en journalist onder de arbeiders, om over ze te kunnen schrijven.
Dat ging zij ook doen. Maanden lang ging ze werken in fabrieken. Ze verpakte suiker en zeep, maakte taarten en bracht tijd door in een hoogoven en een kolenmijn. „Ik had best mensen alleen maar vragen kunnen stellen over hun werk. Maar als je het zelf doet, levert dat niet alleen een beter verhaal op dat mensen veel eerder gaan lezen, het leert je ook dingen die je anders niet te weten zou zijn gekomen. Als je het werk niet zelf doet, weet je niet hoe zwaar het is, hoezeer een pauze ertoe kan doen. Of hoe belangrijk de snelheid van een machine of lopende band is.”
Toen ze verslag ging doen van de industriesector, en vaker bij stakingen kwam, kon ze door haar ervaring begrijpen waarom iets wat voor sommigen triviaal leek, voor arbeiders van groot belang was.
”Als ik mijn column niet schrijf, gaat er niemand dood. Maar als iemand een kapotte waterleiding niet repareert, dat is andere koek’
In 2003, 33 jaar later, ging ze opnieuw allerlei ‘handwerk’ doen. Banen met een minimumloon, vooral in de zorg en de dienstensector. Ze was portier, schoonmaker in een ziekenhuis, telemarketeer in een callcenter, overblijfjuf, verzorger in een verpleeghuis. Om te zien wat voor leven er met zulk werk mogelijk was. Zonder de illusie dat ze dat echt kon weten, als lid van de middenklasse. „Je hebt nooit meegemaakt hoe het is om je zorgen te maken of je wel genoeg eten op tafel krijgt voor je kinderen. Of dat je geen nieuwe jas voor ze kunt betalen als die gestolen wordt. Je kunt wel nagaan hoe het is om van een bepaald budget rond te komen, je kunt de berekeningen maken en dan zeggen hoe zwaar het is. Maar je zult nooit dat gevoel van onzekerheid over je leven hebben.”
In zekere zin is het werk dat de arbeidersklasse uitvoert het echte werk, suggereert ze, in tegenstelling tot de banen van haar middenklassefamilie aan universiteiten en in de journalistiek. „Tijdens Covid hebben we dat als samenleving ervaren. Plotseling zaten we allemaal thuis te werken. Maar zij waren de mensen die voor voedsel zorgden, voor medicijnen, en de elektriciteit en het water werkend hielden. We respecteren de mensen van wie we volledig afhankelijk zijn uiteindelijk te weinig. Als ik mijn column niet schrijf, gaat er niemand dood. Maar als iemand een kapotte waterleiding niet repareert, dat is andere koek.”
Haar links-liberale familie vol activisten streefde gelijkheid na, maar behoorde zelf tot een gegoede, geprivilegieerde middenklasse en dat leidde tot worstelingen en ongemak. Verhalen over klasse, zegt Toynbee, gaan vaak over een pad van armoede naar rijkdom, van een lagere naar een hogere klasse. „Maar mensen durven doorgaans niet te schrijven dat ze tot de hogere middenklasse behoren, omdat dat te genant is. Het kostte mij ook tien jaar. Ik ging het telkens weer uit de weg: uitleggen wat privileges werkelijk zijn, aan mensen die ook geprivilegieerd zijn. Want de meeste boekenlezers zijn dat, maar die herkennen het niet altijd bij zichzelf. Hoe groot het voordeel is van geprivilegieerd zijn, hoe subtiel, hoe het in alles zit. Niet alleen maar in je accent, maar in je manier van denken, in je kennis, en bovenal in je zelfvertrouwen, je aanname dat alles mogelijk is.”
Foto Justin Griffiths-Williams
Waarom is het zo genant?
„Ze hebben in een onderzoek weleens gevraagd aan hogeropgeleiden tot welke klasse ze behoorden. En bijna de helft zei: arbeidersklasse. Omdat ze het gevoel wilden hebben dat ze hun plaats zelf verdiend hadden. Maar wat bleek: veel van hen hadden hoger opgeleide ouders. En we miskennen hoeveel je dan in de schoot geworpen krijgt.”
Toynbee is zich bewust van wat ze heeft meegekregen. Zij weet dat wat ze bereikt heeft niet alleen maar haar eigen verdienste is. Al was het maar omdat zij vele kansen kreeg die anderen niet kregen. De ongelijkheid op dat vlak is in haar leven weer toegenomen. Ze zou er uren over door kunnen gaan.