Vonnis scheepsbouwer IHC zet meer druk op geldschieters om bedrijven in nood te helpen

WHOA-wet De rechter stelt dat Rabobank de scheepsbouwer IHC moet blijven steunen – of ze dat nu willen of niet. Dat vonnis heeft grote impact.

. Bij de Rabobank zagen ze nóg een reddingsoperatie niet zitten. Drie jaar geleden hadden ze de kwakkelende scheepsbouwer IHC uit Kinderdijk ook al eens uit de brand geholpen, samen met een aantal andere geldschieters. Voor de bank resulteerde dat uiteindelijk in een miljoenenstrop.

Maar nu het scheepsbouwbedrijf de afgelopen maanden wéér in de financiële problemen was gekomen, dachten ze in Utrecht: laat de zaak dan maar op de fles gaan. Dan blijft de schade voor ons waarschijnlijk beperkter. Zijn laatste vorderingen zou Rabobank nog wel terugkrijgen. Daarvoor had het zekerheden genoeg geëist.

Helaas rekende de bank – en twee andere grote geldschieters die het plan niet zagen zitten – buiten de rechter om. Want die oordeelde recentelijk, in een voor Rabobank ongunstig vonnis, dat de bank toch moest meewerken aan een volgend reddingsplan. Onder dat plan verkoopt IHC een zeer winstgevende dochter, IQIP uit Sliedrecht. Dat bedrijf bouwt onder meer materieel om fundamenten voor windmolens op zee te bouwen. Met de opbrengst daarvan worden schulden afgebouwd, zodat het bedrijf weer verder kan. De Rabobank moet onder die constructie gewoon doorgaan met financieren.

Dat de Rabobank vreest dat het hierna toch weer verder bergafwaarts zal gaan, omdat bijvoorbeeld nieuwe orders uitblijven en het zonder die winstgevende dochter juist nóg problematischer zal worden om geld te verdienen – dus dat de reddingsactie in feite alleen maar uitstel van executie zou zijn – zag de rechtbank als onterechte zorgen. IHC was met het plan wel degelijk levensvatbaar, vond de rechter. En dus was reorganiseren beter dan failleren – vanuit het oogpunt van alle betrokkenen dan.

Homologatie Onderhands Akkoord

De uitspraak van de rechter werd begin vorige maand al gedaan, maar het vonnis, waarover het Financieele Dagblad als eerste berichtte, werd pas deze week gepubliceerd. Een hoger beroep is niet mogelijk, waarmee de Rabobank definitief tegen zijn zin door moet met IHC. Zo’n situatie komt zelden voor in de financiële wereld.

Het vonnis is ook een van de eerste, grote uitspraken op basis van een nieuwe, bijzondere wet binnen het faillissementsrecht: de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Deze wet werd in januari 2021 van kracht en is in de kern bedoeld om het bedrijven in financiële moeilijkheden gemakkelijker te maken toch door te kunnen gaan, en zo een faillissement te voorkomen. In feite ging het om een ingrijpende wijziging van de overkoepelende Faillissementswet, die al meer dan honderddertig jaar oud is.

De gedachte erachter is dat een faillissement voorkomen beter is dan genezen. Het scheelt banenverlies en vernietiging van economische waarde. In het verleden wilde het nog wel eens voorkomen dat een bedrijf dat in principe wel levensvatbaar was, toch bankroet ging omdat één of een paar schuldeisers dwars lagen bij een ‘herstructurering’. Die zagen dan meer voordeel voor zichzelf in een faillissement dan in een redding, ook al zou iedereen daarmee beter af zijn.

Met een reddingsplan moesten vroeger alle schuldeisers instemmen, waarmee in feite iedereen tegelijkertijd een veto had. Nu is instemming van slechts een aantal schuldeisers al genoeg, waarna de rechter het plan vervolgens aan iedereen kan opleggen.

Dat uitgangspunt biedt bedrijven die het moeilijk hebben meer perspectief. Of, zoals hoogleraar Privaatrecht Frank Verstijlen van de Rijksuniversiteit Groningen zegt: „De kaarten werden hiermee fundamenteel anders gelegd. Er is meer evenwicht tussen alle betrokken partijen als een bedrijf in financiële problemen zit. Schuldeisers – maar ook aandeelhouders trouwens – kunnen hiermee in het gareel gedwongen worden. Niemand kan meer voordringen.”

Volgens Verstijlen zijn er sinds de invoering van de wet al zo’n veertig WHOA-herstructureringsplannen aan de rechter voorgelegd, waarvan het „overgrote merendeel” uitmondde in een opgelegde reddingsactie.

De meeste zaken betroffen tot nu echter middelgrote en kleinere bedrijven. „Zo groot als de IHC-zaak zijn er nog niet veel geweest.” Een andere grote zaak die eerder de aandacht trok, was die tussen voetbalclub ADO en financiers in 2022, die voor de club eindigde in een redding van de ondergang.

Onaantastbaarheid voorkomen

Volgens Robert van Moorsel, advocaat bij het kantoor Corporate & Recovery.legal in Den Haag, doet de wet „waarvoor hij bedoeld is”: voorkomen dat één partij „onaantastbaar” is en zijn eigen belangen veilig stelt ten koste van die andere betrokkenen.

Van Moorsel heeft ruim 25 jaar ervaring in het insolventierecht en heeft zich, toen de wet een aantal jaar geleden nog in de maak was, sterk gemaakt voor een evenwichtigere balans tussen de belangen van verschillende partijen in dit soort situaties. Die was er onder de oude wetgeving onvoldoende, vonden critici.

Van Moorsel: „De Rabobank had liever één vogel in de hand, dan tien in de lucht. Maar de rechter zegt daar nee tegen, in lijn met een amendement op de wet van de ChristenUnie in 2020, het zogeheten ‘no cash exit-amendement’. Dat amendement stuitte op verzet van banken, omdat het zou leiden tot een doorfinancieringsplicht. Hoe dan ook: de meeste banken zien bij IHC licht aan het eind van de tunnel op basis van deskundigenrapporten, dus daar mag de rechtbank gewicht aan toekennen.”

Volgens Van Moorsel laat de nieuwe wetgeving ook op andere manieren zijn sporen na. „Sommige zaken bereiken momenteel niet eens de rechter, omdat schuldeisers onder dreiging van een mogelijke WHOA-procedure hun verzet al staken. Er gaat een preventieve werking vanuit.”

Maar volgens hem is ook met de amendementen tegelijk nog niet alles in evenwicht. Banken zouden nog steeds een vrij sterke positie hebben ten opzichte van andere, vooral kleinere schuldeisers. Die kritiek uitte hij eerder ook al, toen de wet nog in de maak was.

Kritiek van UvA-juristen

Andere deskundigen deden dat toen ook. Een groepje juridische specialisten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) sprak in een opiniestuk over „bedenkelijke uitzonderingen” die „misbruikt” konden worden door onder andere banken om kleinere schuldeisers te benadelen. De aanpassingen hebben de balans wel beter gemaakt, volgens Van Moorsel.

Het aanvankelijke voorstel zelf was overigens mede vormgegeven door een van de meest prestigieuze advocatenkantoren van Nederland, de Brauw Blackstone Westbroek, en niet geheel vrij van controverse.

Een toenmalige advocaat van het Zuidas-kantoor, Ruud Hermans, schreef in 2013 samen met een collega een wijziging van de Faillissementswet, die de basis vormde voor de zeven jaar lange voorbereiding van de WHOA, reconstrueerde NRC eerder. Toen na 2020 de coronacrisis uitbrak en er zorgen rezen dat het ene na het andere bedrijf failliet zou gaan, lobbyden grote advocatenkantoren nog feller om de wet zo snel mogelijk aangenomen te krijgen. Dat zou ‘nuttig en noodzakelijk’ zijn.

Soepele regels

Voor de sector was het vooral interessant als Nederland zich kon presenteren als een nieuwe Europese ‘hub’ voor internationale bedrijfsreorganisaties: als dé plek waar voor buitenlandse bedrijven soepele regels en dienstverleners voorhanden zijn om van hun schuldeisers af te komen. Daar konden de advocatenkantoren dan weer bij adviseren.

Kenners van de juridische wereld weten al langer: ook (dreigende) faillissementen zijn handel. De advocaten keken de wet grotendeels af van vergelijkbare faillissementsregels in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk.

Maar in deze zaak krijgt ‘de bank’ dus nul op het rekest. Voor de Rabobank blijven er op dit moment verder niet zo heel veel mogelijkheden meer over. Een hoger beroep is in WHOA-procedures niet mogelijk. In strijd overigens met de Europese richtlijn hiervoor, zegt Van Moorsel.

Een consequentie die Rabo wel mogelijk aan de zaak verbindt, is dat het in de toekomst nog weer wat voorzichtiger wordt met het verstrekken van grote bedrijfskredieten. Want met dit vonnis lijken daar, in de ogen van de bank zeker, toch weer nieuwe risico’s aan te kleven.