Mooi uitgekiend, dit pleidooi voor herinvoering van het alcoholslot. Een dag voordat de Tweede Kamer debatteert over verkeersveiligheid verschenen maandag de resultaten van een enquête onder Nederlanders over alcohol in het verkeer. Van de respondenten in het onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Fonds Slachtofferhulp, steunt 84 procent invoering van een alcoholslot voor veelplegers. Dat apparaat meet het alcoholgehalte in de adem van de bestuurder en voorkomt dat de auto gestart kan worden als de toegestane limiet wordt overschreden.
„Met de invoering van een alcoholslot wordt de samenleving beschermd tegen mensen die nu nog keer op keer met te veel alcohol de weg op gaan”, stelt het Fonds. „Daarnaast geeft een alcoholslot de overtreder de mogelijkheid om gebruik te blijven maken van zijn auto.”
Er is minder handhaving. Veel mensen kunnen zich niet herinneren ooit te hebben moeten blazen
Minister Barry Madlener (Infrastructuur, PVV) laat weten „niet onwelwillend tegenover het alcoholslot” te staan, maar wil „niet vooruitlopen” op nader onderzoek.
Het alcoholslot werd van 2011 tot en met 2015 regelmatig opgelegd als bestuurlijke maatregel tegen chauffeurs die te veel hadden gedronken. Het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) voerde de maatregel uit. Overtreders moesten minimaal twee jaar het slot in hun auto inbouwen. De kosten, 5.000 euro, waren voor rekening van de gepakte rijders, jaarlijks ongeveer tweeduizend.
Willekeur
Aan de maatregel kwam een einde toen zowel de Raad van State als Hoge Raad uitsprak dat dronken rijden niet twee keer gestraft mag worden, namelijk bestuursrechtelijk én door de rechter. Ook zouden de kosten te hoog zijn en zou de maatregel leiden tot ongelijkheid en willekeur. Zo konden vrachtwagenchauffeurs hun beroep niet meer uitoefenen, omdat het alcoholslot alléén in personenauto’s werd ingebouwd. En automonteurs konden geen testritten meer maken.
Twee jaar geleden pleitte het CBR al voor de mogelijke herintroductie van de maatregel. „De wereld is anders geworden”, zegt Sjoerd Houwing, teamleider research en development bij het CBR. Volgens hem is de praktische uitvoerbaarheid verbeterd. „De technologie is voortgeschreden. Het alcoholslot is gemakkelijker in te bouwen.” En als een strafrechter zich straks over kwesties met dronken rijden buigt, kan deze bepalen of een alcoholslot de beste maatregel is.
Er is minder handhaving. Veel mensen kunnen zich niet herinneren ooit te hebben moeten blazen
Ook heeft het slot volgens Houwing al gedurende één jaar effect. Uit eerder onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum van het ministerie van Justitie en Veiligheid, bleek de kans op recidive blijvend kleiner bij bestuurders die een alcoholslot hebben gehad: 4 procent tegen 8 procent. „Statistisch significant”, aldus de onderzoekers. Daar komt bij, stelt Houwing, zich baserend op Amerikaans onderzoek, dat een alcoholslot daadwerkelijk leidt tot minder verkeersdoden.
In de jaren 2002-2010 daalde het aantal dronken automobilisten, maar sindsdien is het gestegen, meldt het verkeerskennisinstituut SWOV. Dat heeft te maken met een daling van de „subjectieve pakkans”, zegt Ragnhild Davidse, hoofd van de afdeling gedrag in het verkeer bij de SWOV. „Er is minder handhaving. Veel mensen kunnen zich niet herinneren ooit te hebben moeten blazen.”
Lees ook
Dronken achter het stuur in Japan, om dat af te leren
Veeldrinkers
In 2017 was bij 1,4 procent van alle overtredingen alcohol in het spel, vijf jaar later was dat 2,6 procent. Het aantal bestuurders dat 1,3 promille alcohol of meer in hun bloed had, steeg in deze jaren van 0,1 naar 0,6 procent. „Bij de zware drinkers zitten we inmiddels weer op het niveau van 2002. En als we ook de wat minder zware alcoholgebruikers meerekenen, gaan we óók die richting op”, zegt Davidse. Wie meer dan 0,5 promille alcohol in het bloed heeft, is in overtreding.
Het aantal dodelijke ongevallen waarbij alcohol een rol speelt, bedraagt volgens een ruwe schatting 12 tot 23 procent. De kans op een ongeval stijgt door het gebruik van alcohol sterk; met 0,5 promille is de kans 1,4 keer groter dan zonder alcohol, bij 1 promille alcohol is dat 5 keer en bij 1,5 promille is de kans zelfs 20 keer groter.
Een alcoholslot is volgens Davidse een effectieve maatregel, meer dan gedragscampagnes en zelfs het innemen van het rijbewijs. Wél, zegt ze, wordt het effect versterkt als tegelijk met het alcoholslot een maatregel wordt opgelegd om veeldrinkers van hun verslaving af te helpen. „Dat helpt enorm.”
Lees ook
Hoe herken je een alcoholist? Er zijn signalen waar je op kunt letten
Een middelvinger naar het onderwijs, reageren leraren in maart 2020 op Twitter, tegenwoordig X. Wie dat met de bril van nu leest, zal denken dat ze het hebben over de eerste schoolsluiting vanwege het coronavirus. Maar nee, het gaat over de beslissing van het kabinet op 12 maart 2020 om de basisscholen en middelbare scholen voorlopig open te houden, terwijl toenmalig premier Mark Rutte (VVD) die dag Nederlanders oproept om zo veel mogelijk thuis te werken. Kinderen zijn niet de groep met het meeste risico, zegt hij tijdens de persconferentie. Hogescholen en universiteiten moeten wel dicht.
Al gauw verschijnen allerlei online petities die oproepen om de scholen wél te sluiten, zoals ‘Sluitscholen.nu’ en ‘Sluit scholen en dagverblijven tegen het coronavirus’. Leraren en ouders maken zich zorgen over hun gezondheid en die van de kinderen.
Ik kwam pas nog een foto tegen waarop ik zo’n plastic spatscherm voor mijn gezicht had. Nu denk ik: deden we dat echt?
Ze krijgen vrij snel hun zin. Op 15 maart besluit het kabinet tot een schoolsluiting. De volksgezondheid is beter beschermd, maar al na krap een maand ontstaan zorgen over de gevolgen. Op 14 april schrijft NRC: „Na ruim vier weken thuisonderwijs is de stemming in veel huiskamers omgeslagen: de combinatie thuisonderwijs en werk is zwaar en kinderen missen de structuur van de klas en hun vriendjes. Ook zijn er zorgen over kinderen met wie leraren niet of nauwelijks contact krijgen.”
De zorgen worden gedurende de pandemie alleen maar groter, want uiteindelijk moeten scholen twee keer hun deuren langdurig sluiten. Die eerste keer duurt de sluiting ruim twee maanden voor basisscholen en ruim drie maanden voor middelbare. In december 2020 moeten ze wéér respectievelijk twee en drie maanden dicht. En in het schooljaar 2021-2022 wordt de kerstvakantie een week vervroegd. Buiten de schoolsluitingen wordt het onderwijs ook vaak beperkt, bijvoorbeeld doordat leerlingen soms niet allemaal tegelijk naar school mogen van het kabinet, leraren regelmatig thuiszitten met coronaklachten, en door corona-uitbraken in de school.
Studenten in het hoger onderwijs en het mbo zitten nog veel vaker thuis. Zij hebben het grootste gedeelte van de coronapandemie onderwijs op afstand. Er zijn wel periodes waarin ze volgens het kabinetsbeleid fysiek onderwijs mogen krijgen, maar dan geldt de anderhalvemetermaatregel en die is voor onderwijsinstellingen lastig te handhaven.
Ook over studenten ontstaan steeds meer zorgen. Waar het bij basisschoolleerlingen en scholieren vooral gaat over onderwijsachterstanden, zijn de zorgen bij studenten vooral gericht op hun mentale welzijn.
In mei 2021 roept de toenmalige Kinderombudsvrouw, Margrite Kalverboer, in NRC op om middelbare scholen, mbo en het hoger onderwijs weer volledig te openen. Op dat moment zitten scholieren gemiddeld drie dagen per week thuis en krijgen studenten ongeveer één dag per week fysiek les. Kalverboer: „Er voltrekt zich een stille ramp. Over een jaar, of misschien pas over vijf jaar, zullen we zien wat we aangericht hebben met een coronabeleid dat totaal gefixeerd is op de ontwikkeling van het virus en weinig oog heeft voor kinderen.”
Zijn er vijf jaar later nog brokstukken te zien van die ramp?
1Onderwijsachterstanden
In mei 2020 voorspelde socioloog Thijs Bol in NRC dat de eerste schoolsluiting de toch al groeiende ongelijkheid tussen scholieren zou vergroten. Hij had net een vragenlijstonderzoek gedaan naar de mate waarin ouders hun kinderen hielpen bij hun schoolwerk in de maand april, tijdens de eerste schoolsluiting dus. Er was een groot verschil te zien. „Simpel gezegd: hoe hoger opgeleid de ouder, hoe beter het kind werd begeleid.”
Als het gaat om de effecten van de coronacrisis op de leercurve, zijn die het beste in kaart gebracht voor basisschoolleerlingen. Basisscholen zijn namelijk verplicht om bepaalde toetsen af te nemen voor het leerlingvolgsysteem. Middelbare scholen, mbo en het hoger onderwijs hoeven dat niet. Het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) maakt gebruik van die toetsgegevens van basisscholen voor onderzoek naar de leergroei van leerlingen sinds het begin van de coronacrisis.
De voorspelling van Thijs Bol kwam uit. „In de zomer van 2020, na de eerste lockdown, zagen we echt schrikbarende cijfers”, zegt onderzoeksleider Carla Haelermans, hoogleraar onderwijseconomie aan de Universiteit Maastricht. „Gemiddeld genomen was in de gehele lockdown praktisch niks geleerd door de kinderen. En dat was het ergst bij kinderen van laagopgeleide ouders, in die groep gingen sommigen zelfs áchteruit.”
Bij metingen na een jaar en na anderhalf jaar corona was de vertraging iets ingehaald, maar waren de cijfers nog steeds „schrikbarend”, volgens Haelermans. En de kloof bleef.
Daarna gebeurde er iets opmerkelijks: na twee jaar, dus in het voorjaar van 2022, haalden leerlingen met laagopgeleide ouders hun achterstand sneller in dan leerlingen met hoogopgeleide ouders. Na drie jaar was dat nog steeds het beeld.
In de zomer van 2020, na de eerste lockdown, zagen we echt schrikbarende cijfers
Dat verschil, zegt Haelermans, komt mogelijk door het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) dat in 2021 in het leven werd geroepen om leerlingen en studenten met corona-achterstanden te steunen. In totaal stelde de overheid 8,5 miljard euro beschikbaar. Onderwijsinstellingen mochten zelf weten waar ze het geld aan uitgaven. Ze konden het bijvoorbeeld gebruiken voor bijles. Zo kwam het geld wellicht vooral terecht bij de ‘kwetsbaarste’ leerlingen. De subsidie mag nog worden besteed tot en met juli 2025.
Het laatste NCO-onderzoek uit december 2024 liet zien dat de kwetsbare leerlingen hun achterstand nog steeds sneller aan het inhalen zijn dan de andere leerlingen. Haelermans: „Maar hoe langer het geleden is, hoe moeilijker het is om de achterstanden nog alleen maar aan corona te wijten. Het liefste zou je een leerling daarom heel lang door de tijd volgen, maar dat kan niet omdat die op een gegeven moment naar de middelbare school gaat en dan niet meer op deze manier getoetst worden. Het zorgwekkende is dat uit internationaal onderzoek blijkt dat het in Nederland slechter gaat dan in andere landen, dus het zal niet alleen aan corona te wijten zijn.”
Vanuit het NPO verschijnt om de zoveel tijd een voortgangsrapportage. Uit de laatste, van december 2024, blijkt dat ook in de onderbouw op middelbare scholen nog steeds sprake is van een achterstand. In schooljaar 2023-2024 hadden leerlingen op Nederlands en rekenen-wiskunde een „aanzienlijk” lager vaardigheidsniveau dan in schooljaar 2018-2019.
Het rapport wijst ook op de gedaalde PISA-score. PISA is een internationaal onderzoek waarbij vijftienjarigen uit tientallen landen worden getest op leesvaardigheid en wiskunde. Volgens de voortgangsrapportage is de gedaalde Nederlandse score deels te koppelen aan de pandemie. „In landen waar scholen relatief kort (circa 20 weken deels of volledig) dicht waren, vinden onderzoekers een leerverlies van gemiddeld 4-6 maanden. In landen met een gemiddelde schoolsluiting is dit 7 maanden. Landen met de langste schoolsluiting (circa 110 weken deels of volledig) zien een leerverlies tussen de 9-12 maanden.”
Loes Vissers en Marjolein Lamers – beiden lerares op Daltonschool De Evenaar in Oss van respectievelijk groep acht en groep zeven – merken nog dat sommige kinderen in hun klas wat moeite hebben met „automatiseren” als het gaat om lezen en rekenen. „Dat betekent dat je bijvoorbeeld vlot sommen kunt maken en snel woorden ziet staan”, zegt Vissers. „Deze kinderen zaten tijdens corona in groep drie, maar we kunnen natuurlijk niet met zekerheid zeggen dat het door corona komt.” Ze zeggen dat ze verder niets meer merken van eventuele corona-achterstanden.
Ze zien wel dat kinderen digitaal handiger zijn geworden. „Maar van dat Teams-geluidje krijgen ze nu echt de kriebels”, lacht Lamers. „Laatst moest ik een leerling inbellen in de klas en toen zeiden ze: ‘Oh, juf, we kunnen het niet meer hóren!’” Vissers: „Ze waren destijds ook zó blij en dankbaar om weer naar school te mogen.”
2Mentaal welzijn
Studenten presteerden in het begin van de coronacrisis juist béter dan daarvoor. Ze behaalden meer studiepunten en zowel in het mbo als in het hoger onderwijs waren er minder studenten die voortijdig stopten met hun studie. „De winst van de eenzaamheid”, zo noemde Hans Schilderman, hoogleraar religie en gezondheid aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, dat, november 2020, in NRC.
Door de coronamaatregelen waren studenten aan huis gekluisterd. De vraag of dat ook een blijvend effect heeft gehad op hun mentale welzijn, is lastig te beantwoorden. Onderzoeken wijzen dat niet eenduidig uit. Dat heeft mogelijk te maken met verschillende onderzoeksmethoden en verschillende definities van ‘mentale gezondheid’.
Volgens Jolien Dopmeijer, onderzoeker bij het Trimbos-instituut, hadden studenten het al voor de coronacrisis steeds moeilijker. Dat bleek uit metingen die onderwijsinstellingen vanaf 2012 zelf deden. De lockdowns lijken die problemen te hebben vergroot, zegt ze. Bij onderzoek van het Trimbos-instituut onder dertigduizend hbo- en wo-studenten in 2021 meldde meer dan de helft psychische klachten, zoals angst en somberheid. In een tweede meting, in 2023, leek de mentale gezondheid van studenten iets verbeterd. Die kwam weer meer op het niveau van voor corona.
Het had meer effect op mij toen de crisis was afgelopen
Het RIVM begon in 2021 met grootschalig onderzoek naar de langetermijneffecten van corona. De onderzoekers keken daarbij niet specifiek naar studenten maar naar een brede groep jongeren van 12 tot 25 jaar. Omdat de metingen pas tijdens de pandemie begonnen, is daaruit niet af te leiden of hun mentale gezondheid voor corona beter was dan erna. „Wel was tijdens de laatste lockdown een dip te zien die na de opheffing van de maatregelen niet meer herstelde”, zegt projectleider Elske Marra.
Michel Dückers, bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid en Gezondheid aan de Rijksuniversiteit Groningen, die meewerkte aan het onderzoek, keek ook naar internationale langetermijnstudies. Daarin zag hij net als het Trimbos-instituut dat de mentale gezondheid van jongeren al jaren voor de pandemie verslechterde. De helft van deze internationale onderzoeken stelt dat deze trend tijdens corona doorzette, de andere helft stelt dat het niveau stabiel bleef.
Andere onderzoekers – zoals orthopedagoog Levi van Dam, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam – zien niet dat het vóór de coronacrisis bijzonder slecht ging met jongeren. „Een derde van de jeugd worstelt af en toe met mentale problemen,” zegt Van Dam, „maar dat is al decennialang zo.” Van Dam en promovenda Naomi Koning vonden bovendien geen significant effect in hun onderzoek naar de invloed van de coronamaatregelen op het mentale welzijn van jongeren. „Jongeren die kwetsbaar waren, hadden extra last van de coronatijd, maar het beeld dat een hele generatie depressief was, is veel te zwaar aangezet.”
De coronacrisis heeft jongeren geholpen makkelijker en meer over hun mentale problemen te praten, zegt Van Dam. „De mental health awareness and literacy, zoals dat heet, is toegenomen. Maar we zijn nog wel een beetje zoekende naar het juiste taalgebruik. Als ik nu zeg dat ik depressief ben, wat bedoel ik daar dan eigenlijk mee? Ben ik depressief volgens de criteria van de DSM-5, het handboek voor psychiatrie? Of ben ik gewoon een beetje depressed, zoals mijn dochters dat noemen.”
Ook Ruud Verhagen, studentenpsycholoog aan de Radboud Universiteit, betwijfelt of je kunt zeggen dat corona heeft gezorgd voor een mentale crisis onder jongeren. „Corona was natuurlijk schokkend, maar duurde relatief kort. De prestatiemaatschappij, individualisering en het idee dat het leven maakbaar is, zie ik als veel belangrijkere factoren.” Ook sociale media spelen volgens hem een rol. Studenten worstelen met verwachtingen, ziet hij. „Van de maatschappij, van zichzelf. Misschien heeft corona gezorgd voor een verdere toename van digitalisering en schermtijd en op die manier een extra duit in het zakje gedaan.”
Jongeren die kwetsbaar waren, hadden extra last van de coronatijd, maar het beeld dat een hele generatie depressief was, is veel te zwaar aangezet
Verhagen ziet onder de nieuwe generatie studenten een groep die de middelbare school niet heeft afgesloten met een regulier eindexamen. „Die hebben het gevoel een soort corona-diploma te hebben en daarom twijfelen ze meer aan hun eigen capaciteiten.” Er is ook een groep die al studeerde, maar lang online college heeft gehad. „Die zegt: ik heb niet alles uit mijn studentenleven kunnen halen.”
Een overblijfsel van corona is dat onderwijsinstellingen studenten meer mentale ondersteuning zijn gaan bieden. Op Zuyd Hogeschool, een hbo-instelling met twaalf locaties locaties in Heerlen, Sittard en Maastricht, is de NPO-subsidie onder meer ingezet voor extra studentenpsychologen en groepstrainingen op het gebied van welzijn. „We zagen de behoefte daaraan al voor corona toenemen”, zegt Kim Hulsen, teamleider coaching bij de dienst studentenzaken. Er zijn meer inloopspreekmomenten gekomen en op wc-deuren hangen QR-codes die als je ze scant, leiden naar een webpagina waarop je makkelijk een afspraak kunt maken.
3Gedrag
De coronacrisis veranderde het gedrag van kinderen en jongeren. Dat was vooral te merken vlak na het opheffen van de lockdowns en de schoolsluitingen. Carla Haelermans hoorde daar destijds „zorgelijke geluiden” over vanuit het voortgezet onderwijs, vertelde ze in een interview met NRC eind 2022. „Korte lontjes, meer vechtpartijen, minder doorzettingsvermogen… Ik zou het eerlijk gezegd niet gek vinden als we daar een nog grotere vertraging gaan zien.”
Caroline van Bommel ziet nog steeds een „sociale achterstand” bij basisschoolleerlingen. Ze coacht gepeste kinderen, geeft op scholen trainingen in sociale weerbaarheid en was tot voor kort zzp-lerares in het basisonderwijs. Dat over die sociale achterstand hoort ze ook van andere leraren. Die wordt wel ingelopen; het verschilt per kind hoe snel. „Maar het is echt nog een groot verschil met wat ik vóór corona zag. Ze hebben bijvoorbeeld moeite met het aangaan van vriendschappen en het oplossen van conflicten, doordat hun empathisch vermogen minder is ontwikkeld.”
Ze ziet ook dat kinderen het daardoor lastig vinden om gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal goed te lezen. „Er was bijvoorbeeld een leerling die tegen een andere leerling zei: ‘Kijk niet zo boos naar me!’ Maar die andere leerling was gewoon met een opgave bezig die hij lastig vond.”
Dat ziet Jan-Mattijs Heinemeijer – rector van het Mendelcollege, een school voor vmbo, havo en vwo in Haarlem – ook bij zijn leerlingen. „Kinderen zijn inderdaad minder goed geworden in gezichtsuitdrukkingen, maar daarvoor moet je ook gewoon vlieguren hebben gemaakt.” Hij denkt dus dat ze er wel weer overheen groeien.
Ik heb eigenlijk weinig last gehad van de coronacrisis. Mijn leven was als topsporter al heel geïsoleerd
Vlak na corona zag hij meer „vandalisme” in de school. „De omgangsnorm was niet gezet. Voorheen keek je als brugklasser om je heen en dacht je: ah, dus zo gaat het hier. Tijdens corona kon dat niet. Het gaat inmiddels beter, maar we zijn nog niet helemaal terug op het oude niveau. Of het volledig te koppelen is aan corona weet ik natuurlijk niet.”
In de periode vóór corona zag je al heftigere incidenten op scholen, zegt Van Bommel, dus ze wil niet alles één op één aan corona koppelen. „Maar er is duidelijk meer spanning dan voor de lockdowns. Je zag en ziet bij jongens dat ze eerder gefrustreerd zijn en meer haantjesgedrag vertonen. Bij meisjes is er meer onzekerheid. Ze letten heel erg op elkaar en op elkaars reactie. Er wordt meer geroddeld.”
Jongere kinderen hebben vooral meer moeite met uitgestelde aandacht, volgens Van Bommel. „Als de juf zegt dat ze eerst zelfstandig moeten werken, willen ze gelijk naar de juf toe. Dat wordt wel iets minder, maar is nog niet weg.”
Op middelbare scholen en het mbo was al voor corona een stijging te zien in het spijbelen. Die trend zette verder door. Het langdurig verzuim is eveneens gestegen. Dat merkt ook Lia Veldhuis, verzuimcoördinator bij ROC Da Vinci in Dordrecht, een mbo-school met meerdere vestigingen. „We zien sinds corona meer psychische klachten. Sommige studenten die daar last van hebben vinden het moeilijk om naar school te komen.” Het is de taak van de verzuim- en zorgcoördinatoren op school om deze studenten te ondersteunen en te motiveren. Welke hulp nodig is, verschilt. Veldhuis: „Ik maak altijd een plan op maat. Soms helpt het om tijdelijk een aangepast rooster te geven. Dan zeggen we: kom anders eerst twee uur per dag naar school en bouw het op.”
De stichting ‘Lieve Mark’, die in coronatijd bij toenmalig premier Mark Rutte (VVD) meer aandacht vroeg voor studenten in het coronabeleid, maakte – en maakt – zich zorgen over het drank- en drugsgebruik. Deze stichting, een initiatief van bezorgde studenten, hield enquêtes onder meer dan zevenduizend medestudenten en zag daarin dat 40 procent van de studenten meer alcohol en/of drugs was gaan gebruiken in coronatijd. Groepsdruk speelde daarbij een rol, zegt voorzitter Martijn Janse. Volgens hem is het voor studenten sindsdien normaler geworden om drugs te gebruiken. In cijfers van het Trimbos-instituut is dat niet terug te vinden. Janse heeft wel een verklaring: „In dat onderzoek wordt gekeken naar alle studenten, ook thuiswonenden, maar het toegenomen drugsgebruik speelt vooral in studentenhuizen.”
Vapen is volgens het Trimbos-onderzoek wel populairder geworden onder studenten. En alcohol is „all time high”, zegt projectleider Dopmeijer. „We zagen tijdens corona geen opleving maar ook geen daling.”
Jongeren tijdens Corona 5 jaar geleden
Op de eerste zaterdag van 2018 portretteerde NRC achttien jongeren die dat jaar achttien zouden worden. Hoe ging het eigenlijk met die generatie van millenniumkinderen, op de drempel naar volwassenheid? Aan het begin van de coronacrisis werden vijf van hen opnieuw opgezocht, met de vraag hoe de coronacrisis hun leven beïnvloedde. Nu, vijf jaar verder, vragen we Anne-Ruth, Hanwe en Lisa weer hoe het met ze gaat.
Anne-Ruth Barth, Leerkracht (25)‘Nu denk ik: deden we dat echt?’
„Als ik terugdenk aan corona, voelt het surrealistisch. Ik was begin 2020 bezig met een opleiding tot pedagogisch-educatief begeleider en werkte vier dagen in de week als onderwijsassistent op een basisschool. Toen de school dicht moest, werd ik twee dagen in de week ingezet op de noodopvang voor kinderen. Ik kwam pas nog een foto tegen waarop ik zo’n plastic spatscherm voor mijn gezicht had. Nu denk ik: deden we dat echt?
„Ik ben nu bijna klaar met de pabo en werk vier dagen in de week op een school, groep 8. Niet meer in Gouda of Zoetermeer, waar ik toen woonde, maar in Middelharnis. Ik ben in 2022 getrouwd met mijn verkering van de middelbare school en verhuisd naar Stad aan ’t Haringvliet, een dorpje op Goeree-Overflakkee. We hebben een sociaal leven opgebouwd, onder andere via de kerk, met vrienden die we regelmatig zien. Dat heb ik in coronatijd gemist.
„Ik kan niet zeggen dat ik mentale problemen had, maar ik was wel vaak op mezelf aangewezen. Mijn ouders woonden ver weg, in Zeeland, en ik woonde in het begin in een bijna leeg studentenhuis, tot ik naar een eigen appartement verhuisde. Om de tijd door te komen vermaakte ik me met schilderen, lezen en puzzelen.
„In het begin van de coronacrisis was ik heel voorzichtig. Later ging ik twijfelen. Ik zag dat winkeliers het moeilijk hadden en mensen zich eenzaam voelden. Was dat het allemaal wel waard? Als je me nu vraagt wat mijn oordeel is, heb ik geen antwoord. Ik heb vooral geleerd niet meer zo snel een mening te hebben over alles.”
Hanwe Chang (24), YouTuber en investeerder‘Het gaat nu echt weer goed met me’
„Als ik op corona terugkijk, vind ik dat het mij makkelijk af ging. Ik had houvast, ik kon thuis werken aan mijn video’s. Het aantal volgers op mijn YouTube-kanaal explodeerde. Het had meer effect op mij toen de crisis was afgelopen. Ik bleef in die mindset zitten van werken, werken, werken, tot op het punt dat het niet meer gezond was. Het contact met mijn vrienden was vervaagd. Ik kon ook niet goed meer slapen. Mijn vader zag dat het niet goed met me ging, hij heeft me eruit geholpen.
„Sindsdien zie ik mijn vrienden weer en ben ik gaan focussen op hobby’s als gitaar spelen en boeken lezen. Vroeger uploadde ik drie keer week een video, nu alleen wanneer ik er zin in heb. Ik ben inmiddels investeerder, in aandelen en hotels. Toen ik op de middelbare school zat, was ik van plan hotelschool te doen. Dat is er nooit van gekomen, ik heb niet het idee dat ik dat nog moet doen.
Ik heb net met mijn ouders een nieuw hotel gekocht en mijn vriendin, die meedoet aan een Miss-verkiezing, een huwelijksaanzoek gedaan. Het gaat nu echt weer goed met me.”
Lisa Kruger (24), Topzwemster‘Talentontwikkeling heeft een tik gehad’
„Ik heb eigenlijk weinig last gehad van de coronacrisis. Mijn leven was als topsporter al heel geïsoleerd. Vóór corona zag ik mijn vrienden ook maar eens in de twee maanden.
„Het was natuurlijk wel heel erg schakelen toen de Paralympische Spelen in Tokio in 2020 werden verplaatst naar 2021. En ik moest door de lockdowns een manier vinden om tóch te trainen. Toen ben ik tijdelijk bij mijn opa en oma in Groningen gaan wonen, want daar kon ik mijn trainingsapparatuur kwijt. Dat was eigenlijk heel fijn. Ik krijg geen gevoel van isolatie als ik daaraan terugdenk. Ik kon hardlopen tussen de mooie weilanden van Noord-Groningen.
„Gelukkig mochten wij als topsporters vrij snel weer normaal trainen, maar dat gold niet voor een groep aanstormend talent dat toen nog niet in de top zat. We hebben wel het idee dat die door corona een tik heeft gehad qua talentontwikkeling.
„Ik zwem nog steeds. Bij de Spelen van Parijs vorig jaar heb ik twee bronzen medailles gehaald. Daarnaast ben ik afgelopen zomer begonnen aan een studie geneeskunde. Dat wilde ik al langer, maar omdat vóór corona hoorcolleges niet standaard werden opgenomen, was het niet te combineren met de topsport. In coronatijd werd het gebruikelijk om ze wel allemaal op te nemen, dus nu kan ik ze ‘s avonds na mijn trainingen terugkijken. Dat ik de topsport met mijn studie kan combineren, heb ik dus eigenlijk aan corona te danken!”
„Arbeidsmigranten? Nee hoor, die huisvesten wij hier niet”, had de directeur van het uitzendbureau met droge ogen beweerd. Telkens als Anna Jansen-Gronkowska, senior beleidsmedewerker bij gemeente Westland, hem ernaar vroeg. „Nee, echt niet.” En dat dan twíntig keer, want met elke uitzender in de gemeente houdt ze nauw contact.
Maar toen in een pand in Westland eens brand uitbrak, stonden daarbuiten op de stoep toch echt een achttal arbeidsmigranten. Van diezelfde uitzender. Jansen-Gronkowska, strenge blik: „Dus toen heb ik de volgende dag de directeur bij mij geroepen. ‘Hoeveel migranten huisvest jij nog meer in onze gemeente? Vertel het, anders stuur ik nú handhavers naar jouw kantoor om de administratie op te halen’.”
De directeur had gezwegen. En toen, na een knikje van zijn advocaat: „Honderdtwintig.”
Maak de arbeidsmigrant zichtbaar, is de boodschap van ook wethouder Peter Valstar. „Door ze als gemeente te registeren. Dan kun je erbóvenop zitten. De regie houden. En bij misstanden: handhaven.”
„Registratie is zichtbaarheid”, beaamt Jansen-Gronkowska. In de gemeente Westland zijn uitzendbureaus al sinds 2011 verplicht hun arbeidsmigranten in te schrijven als inwoner in de Basisregistratie Personen; als eerste gemeente in Nederland.
En natúúrlijk, zegt uitzender Jan Willem van der Meer, willen zijn malafide branchegenoten zo’n registratie liever niet. „Dan kunnen ze worden gecontroleerd en dat kost ze geld. Moeten ze zorgen voor goede huisvesting, goede werkomstandigheden.”
Des te frustrerender, zegt het drietal, dat er na al die jaren nog altijd zo weinig gemeenten het Westlandse voorbeeld hebben gevolgd. Want zo houden de malafide uitzendbureaus vrij spel. Die huisvesten hun werknemers dan toch gewoon buiten de gemeentegrens? Tien man in een te kleine woning gepropt. „En dan dagelijks in busjes op en neer naar de Westlandse kas.”
Lees ook
Het Westland is economisch afhankelijk van arbeidsmigranten. Waarom werd Wilders hier toch de grootste?
Papieren werkelijkheid
En zo klinkt onder het drietal in de Zuid-Hollandse kassengemeente wel meer verbazing over de landelijke aanpak van de problemen rond arbeidsmigranten. Zo hoorden ze woensdag de Tweede Kamer debatteren over een nieuwe wet die uitbuiting van arbeidsmigranten moet tegengaan. Maar of het de problemen oplost?
Het is, zeggen ze, alsof de beleidsmakers in Den Haag, amper tien kilometer verderop, leven in een papieren werkelijkheid. En dan wetgeving invoeren die niet strookt met de problemen die zíj dagelijks zien in de praktijk.
Het drietal zit voor de gelegenheid aan de koffie op het hoofdkantoor van uitzendorganisatie House of Work. Bezoekers aan de balie worden in zes talen welkom geheten. Inmiddels hebben de Bulgaren, Roemenen en Moldaviërs de Polen verdrongen. Anna Jansen-Gronkowska: „In Polen verdien je nu meer dan hier.”
Het tekent de ontwikkeling die arbeidsmigratie in Nederland de afgelopen decennia heeft doorgemaakt en waarvan het drietal getuige is geweest, ieder vanuit een eigen perspectief.
Wethouder Peter Valstar groeide op in ’s Gravenzande en leerde de migrant kennen toen hij als jongere lelies en tomaten plukte. „Zij kwamen wél opdagen op zaterdagochtend, terwijl ik met een kater in bed lag.” Zijn overburen waren Pools, zijn achterburen. Valstar is sinds vorig jaar wethouder economische zaken.
Jan Willem van der Meer zag als zoon van een tuinder met eigen ogen hoe schaalvergroting Westland ging domineren. In de jaren zeventig had elke tuinder nog gemiddeld een halve hectare, in de jaren negentig was zijn vader met twee hectare een van de grotere en nu is het gemiddeld glasareaal ruim vier. Van der Meer is operationeel manager van House of Work, een uitzendgigant die dagelijks drieduizend werknemers aan het werk heeft.
Anna Jansen-Gronkowska van gemeente Westland en Jan-Willem van der Meer van House of Work. Foto Merlin Daleman
De Poolse Anna Jansen-Gronkowska vestigde zich in 1989 in Nederland, ontwikkelde in 2011 het registratiesysteem voor buitenlandse werknemers in gemeente Westland en is sindsdien zoals geen enkele andere ambtenaar in Nederland met het dossier verknoopt geraakt. Ze overlegt erover met ministeries, vakbonden, keurmerkorganisaties over arbeidsmigratie en minimaal eens per jaar bezoekt ze alle ruim dertig uitzendbureaus in haar gemeente om toe te zien op de omstandigheden.
„Verschijnt haar naam op het telefoonscherm van een directeur van een uitzendbureau” – Valstar glimlacht – „dan neemt-ie vrijwel zeker direct op”.
Jansen-Gronkowska: „En anders belt-ie gelijk terug.”
Tekort aan ‘handjes’
Slechte huisvesting, erbarmelijke werkomstandigheden. Dat zijn de problemen die arbeidsmigranten ervaren. En die zijn van alle tijden, óók in Westland.
Sla de kranten uit de jaren tachtig er maar eens op na. Toen heette de migrant nog ‘gastarbeider’ en de uitbuiter ‘koppelbaas’. In Westlandse kassen troffen controleurs Turkse en Marokkaanse werknemers aan die illegaal in Nederland verbleven en op matrasjes in de schuur sliepen. „Maar wat moeten we dán”, klonk het. „Niemand anders wil dit werk doen en we laten de tomaten toch niet verrotten aan de struik?”
Een tekort aan „handjes” is er in Westland altijd geweest, net als de trek van migranten die er hoopten geld te verdienen. Al in de jaren tachtig wisten Poolse werknemers de Westlandse kassen te vinden. Jansen-Gronkowska: „Het ging daar economisch slecht en ik kreeg telefoontjes van Poolse vrienden en kennissen die vroegen: ‘weet jij waar ik zou kunnen werken?’. Ik ging daar nooit op in, maar ik wist: Westland…”
Van der Meer: „De deur bij ons thuis werd echt plat gelopen.”
Zoals veel tuinders had zijn vader een bord aan de poort opgehangen met daarop ‘nie ma pracy’ (Pools) en ‘iş yok’ (Turks). Ofwel: ‘geen werk’. Want er was strikte handhaving. Het Westlands Interventie Team deed invallen bij tuinders en als ze illegale werknemers aantroffen, werden die op het vliegtuig terug gezet en kreeg de werkgever een flinke boete. „Simpel en doeltreffend”, klinkt aan tafel.
Een nieuwe golf arbeidsmigranten bereikte de Westlandse kassen toen in 2007 de Europese grenzen verder openden. In Polen was de werkloosheid hoog en ook universitair geschoolden kwamen naar Nederland om tomaten en paprika’s te plukken. Ideale werknemers, zegt Van der Meer, want ze werkten keihard en spraken Engels. In dat jaar opende ook ’s lands eerste ‘Polenhotel’, in Wateringen.
Bij sommige migranten was er vrees, die wilden niet. Anderen waren juist blij. ‘Eindelijk ben ik méér dan mijn sofinummer!’
Huisvesting, zegt Valstar, is in het dichtbebouwde Westland altijd een probleem geweest. En door de schaalvergroting alleen maar meer. Alleen een oneindige hoeveelheid handjes kon alle tomaten tijdig plukken. En ook toen trof het Westlands Interventie Team bij tuinders erbarmelijke leefomstandigheden aan. Dat was het moment, zegt Valstar, dat de gemeente de omstandigheden van arbeidsmigranten beter „in het snotje” wilde krijgen.
Inschrijvingssysteem
Westland vroeg Jansen-Gronkowska – met kennis van registratiesystemen en de Poolse taal – om een inschrijvingssysteem voor migranten te ontwikkelen. Niemand in Nederland had zoiets ooit gedaan. Op 15 juni 2011 was de eerste registratie een feit. Er volgden achttien inschrijfavonden in één jaar waarbij telkens tussen de tachtig en tweehonderd migranten langskwamen op het gemeentehuis. Het klantcontact per inschrijving had Jansen-Gronkowska weten te verkorten van een half uur tot één minuut; alles om de drempel zo laag mogelijk te houden. „Bij sommige migranten was er vrees, die wilden niet. Anderen waren juist blij. ‘Eindelijk ben ik méér dan mijn sofinummer!’”
Werkgevers en uitzendbureaus waren aanvankelijk minder blij. Die hadden ingestemd omdat ze anders voor elke werknemer toeristenbelasting moesten betalen, maar vonden het vooral gedoe. Van der Meer: „Moeten onze werknemers dan ook gemeentelijke belastingen betalen? Hoe zit het met auto’s op Pools kenteken? Wat te doen met werknemers die kort blijven of die we verplaatsen naar onze kassen in Zeeland?”
„Zelfs de vakbonden hebben nog voor het gemeentehuis staan protesteren”, zegt Jansen-Gronkowska. „Die vonden dat wij ons te veel bemoeiden met het privéleven van de migrant.”
Maar al snel zagen alle partijen de voordelen. Van der Meer: „De inschrijving bleek voor ons een goed moment om werknemers breder te informeren over de Nederlandse wet.” En de gemeente kreeg beter zicht op een groep die tot dan toe anoniem was gebleven.
Concurrentie
In Westland staan er momenteel zo’n 5.200 arbeidsmigranten als ingezetene geregistreerd, op een totaal van tussen de 12.000 tot 18.000 jaarlijkse werknemers. Seizoenwerkers, deels, blijkt uit de registratiecijfers. Een spaarpotje opbouwen en weer terug. Hoppers. En ook blijkt dat negenhonderd arbeidsmigranten al veertien jaar of langer in de gemeente wonen.
Arbeidsmigranten kunnen zich inschrijven bij het loket voor niet-ingezetenen van de gemeente Westland. Foto Merlin Daleman
Het effect van registratie? Honderdvijftig controles op huisvesting in Westland voerde de gemeente het afgelopen jaar uit. Jansen-Gronkowska, trots: „Slechts twee incidenten”.
Maar zolang andere gemeenten níét registeren, weet drietal ook, blijft het effect op de markt minimaal. „Je controleert alleen de goede. Dat is het punt”, zegt Van der Meer. „Wij voldoen, net als die andere dertig uitzendbureaus in Westland, aan alle certificeringen. Maar dat geldt niet voor alle anderen…”
Want dat is een ander effect dat ze zagen na de invoering van het registratiesysteem: enkele malafide uitzendbureaus vertrokken uit de gemeente. Die vestigden zich elders. En daar kunnen ze hun gang gaan. Want al is inschrijving als ingezetene nu óók landelijk verplicht voor arbeidsmigranten die langer dan vier maanden in Nederland willen blijven, in de praktijk schrijven ze zich amper in en controleren de meeste gemeenten daar niet op. En de minister wil nu een convenant sluiten met de bonafide werkgevers waarin ze een aantal zaken, zoals registratie, regelt. Jansen-Gronkowska: „Maar wat heeft dat voor zin? Het gaat juist om de boeven.”
Wil je begrijpen hoe zulke malafide bureaus denken, besef dan: in de sterk concurrerende tuinbouwsector tellen de kleinste marges. Uitzendbureaus krijgen opdrachten van tuinders in de grootte van honderdduizenden arbeidsuren en iedereen in Westland kent het minimumloon – veertien punt nul zes euro – uit het hoofd. Uitzendbureaus betalen hun werknemers bonussen voor plukopbrengst per kilo en sommige uitzenders, zoals House of Work, betalen mee aan de huisvesting.
Van der Meer met grote ogen: „Heb je al gehoord welke omrekenfactor nu klinkt?” De ‘omrekenfactor’, opgebouwd uit bruto uurloon en extra kosten zoals premies en vakantiegeld, bepaalt de concurrentiepositie van een uitzendbureau. Hoe hoger de factor, hoe méér het uitzendbureau doorrekent aan de tuinder die arbeidsuren inkoopt. Bonafide uitzenders zoals House of Work hanteren een omrekenfactor van rond de 1.95: de tuinder moet het bureau 28,5 euro betalen voor één arbeidsuur. „Ik hoorde nu bij sommige bureaus over 1.73! Dat is 2,5 euro per arbeidsuur minder!”
Arbeidsinspectie
En dus zijn de verleidingen groot. Zowel voor tuinders om in zee te gaan met goedkopere uitzendbureaus, als voor die bureaus om de kostprijs per arbeidsuur zo laag mogelijk te houden. Dus houden bureaus hun werknemers liever onder de radar en laten ze migranten wonen in gemeenten waar de registratieplicht niet wordt gehandhaafd. Sterker, sommige bureaus hebben van huisvesting hun primaire verdienmodel gemaakt. Die proppen niet vier maar ácht arbeidsmigranten in één woning en vragen vele honderden euro’s huur.
En ja, Westland wil niets liever dan huisvesting voor migranten binnen de gemeentegrens, zegt Valstar. „Ook om het aantal vervoersbewegingen te beperken. Alleen, krijg het maar eens voor elkaar.” Voor één voorziening loopt het vergunningstraject nu al zes jaar omdat omwonenden telkens bezwaar aantekenen. „Not in my back yard.”
Konden ze dáár op de departementen in Den Haag maar een oplossing voor bedenken, mijmert het drietal. Net als voor de geringe slagkracht van de Arbeidsinspectie, die van de minister meer bevoegdheden heeft gekregen maar amper menskracht heeft. En waarom heeft de minister nog altijd de gemeentelijke registratie van arbeidsmigranten niet verplicht?
Je wilt niet wéten, zegt Jansen-Gronkowska, hoeveel enthousiaste clubjes ambtenaren ze wel niet over de vloer heeft gehad. Hoe vaak het systeem wel niet als ‘best practice’ is genoemd. Maar nog altijd zijn er slechts enkele gemeenten die het Westlandse voorbeeld hebben gevolgd. „‘Bij ons in de gemeente hebben we geen arbeidsmigranten’, hoor ik dan.” „Ik begrijp het wel”, zegt Van der Meer. „Als je weet hoeveel je er hebt, dan moet je er iets mee.”
Lees ook
Ondernemers lopen binnen door uitbuiting van arbeidsmigranten op asielschepen
Crimineel geld opsporen was relatief simpel toen Michiel Zwinkels zich als officier van justitie net na de eeuwwisseling stortte op de Amsterdamse onderwereld. „Toen had je criminelen zoals Cor van Hout en Willem Holleeder die hun geld in Nederland investeerden en gebruikmaakten van een constructie met een vennootschap op Curaçao. Zo overzichtelijk is het nu niet meer.”
Deze maand is Zwinkels (54) twee jaar hoofdofficier van het Functioneel Parket. Hij geeft leiding aan de specialistische tak van het Openbaar Ministerie die met 450 werknemers onder meer verantwoordelijk is voor het bestrijden van witwassen en fraude en naleving van de sanctiewetgeving.
Onder de noemer ‘misdaad mag niet lonen’, staat die aanpak al jaren hoog op de agenda. Over de mate van succes valt te twisten. In Nederland zou jaarlijks 16 miljard euro worden witgewassen, becijferde de Universiteit Utrecht in 2018.
Het is geld dat „in potentie had kunnen worden afgepakt”, stelde de Algemene Rekenkamer in 2022 in een kritisch onderzoek. Het instituut constateerde dat sinds 2010 honderden miljoenen extra werden gestoken in de jacht op crimineel geld. Die investering wordt wel terugverdiend, maar toch wordt er volgens de Rekenkamer slechts „beperkt wordt geoogst”.
Het OM, de politie en fiscale opsporingsdienst FIOD zouden onvoldoende samenwerken. Het bedrag dat het OM jaarlijks afpakt van criminelen schommelt rond de 100 miljoen euro.
In een vergaderkamer met uitzicht over het Amsterdamse IJ licht Zwinkels de complexiteit van de jacht op crimineel geld toe. „In twintig jaar tijd is het ontrafelen van witwasconstructies hopeloos veel complexer geworden.” En dat terwijl er anno 2025 nog steeds wordt geprocedeerd in zaken waar Zwinkels als beginnend officier bij betrokken was.
Zo werd begin dit jaar kasteelheer Jan-Dirk Paarlberg, die voor Holleeder witwaste, door de staat ‘gegijzeld’ en vastgezet. De reden? Na een ontnemingstraject van het OM wegens witwassen weigert Paarlberg een openstaande schuld van 15 miljoen euro te betalen.
Lees ook
Heinen houdt vast aan uitwisseling bankgegevens in de strijd tegen witwassen
De zaak tegen Paarlberg stamt van twintig jaar geleden. Waarom duren zulke zaken zo lang?
„Het liefst doe je alle strafzaken binnen een of twee jaar af, maar dat is helaas niet de realiteit. Zeker in zaken met ondoorzichtige constructies, vermenging van onder- en bovenwereld in binnen- en buitenland, is het een kwestie van de lange adem. Bovendien wordt bij dit soort zaken tegen bijna elke beslissing die we nemen door de verdachte geprocedeerd. Dat maakt dat ook zo’n zaak met Paarlberg heel lang kan duren.”
Dat heeft de samenleving te accepteren?
„Ik vind het wel onze plicht om te kijken wat daar aan te doen is. Als officier van justitie heb ik een strafzaak gedraaid met zo’n twintig Hells Angels. Die zaak werd heel groot gemaakt, met alle mogelijke strafbare feiten erbij. In dat soort gevallen moeten wij scherper kiezen en niet zo veel mogelijk ten laste leggen. Als we bijvoorbeeld ook een in het buitenland gepleegd strafbaar feit vervolgen, heb je zomaar anderhalf jaar vertraging vanwege de benodigde internationale rechtshulp.
„Tegelijkertijd laat die lange termijn bij zo’n zaak als die van Paarlberg zien dat wij niet opgeven. Op het moment dat er een rechterlijk vonnis is over een ontneming van crimineel geld, willen we dat geld ook echt innen. Dat kan soms lang duren, maar is van belang voor de geloofwaardigheid.”
We zien dat geld via ondergronds bankieren een weg zoekt naar plekken met minder toezicht. En daar begint dan het echte witwassen
Uit de jaarcijfers van uw parket blijkt steevast een aanzienlijk verschil tussen het geld waarop beslag is gelegd (371 miljoen in 2023) en dat daadwerkelijk is afgepakt (95 miljoen in 2023).
„Je kunt niet altijd alles afpakken waar je beslag oplegt. Een deel van het geld gaat soms naar de fiscus of het buitenland als we internationaal beslag hebben gelegd. Ook kunnen we niet altijd alle strafbare feiten bewijzen waarop dat beslag is gebaseerd. Ik vind dat wij ons succes niet te veel moeten baseren op het afpakresultaat. Dat verengt de discussie.”
Waar meet u succes dan wel aan af?
„Het gaat mij meer om het verstoren van de structuren die criminele geldstromen mogelijk maken. De manier waarop dit geld in de samenleving komt, is een ecosysteem geworden, dat gaat op heel veel manieren. Soms worden er via internationale bedrijven grote bedragen witgewassen. En in andere gevallen wordt crimineel geld lokaal in kleine hoeveelheden uitgegeven en zijn daar heel veel mensen bij betrokken.”
Het beeld van de crimineel die contant geld in de schuur heeft liggen of door de stad rijdt om zijn vastgoed te inspecteren, is achterhaald?
„Vastgoed is nog altijd interessant voor criminelen, maar daarin wordt echt veel subtieler geïnvesteerd. We zien nog steeds dat het wordt gekocht via buitenlandse investeringsmaatschappijen.
„Daarnaast sijpelt crimineel geld op allerlei manieren de samenleving in. De term ondermijning wordt vaak gebruikt, maar mijns inziens ligt de nadruk daarbij te veel op drugscriminaliteit. De georganiseerde misdaad richt zich ook op zorgfraude, milieufraude of online oplichting.
„Daarmee wordt echt heel veel geld verdiend, dat vaak deels weer wordt geïnvesteerd in drugshandel. En via trucs wordt ook geïnvesteerd in cryptovaluta om de criminele herkomst van geld te verhullen. Maar het ondermijnende is nu juist hoe al dat criminele geld in onze samenleving verdwijnt.
„Omdat de bovengrens van contante transacties steeds lager wordt, zie je ook steeds meer heel kleine contante transacties. Criminelen kopen geen auto meer van 100.000 euro met cash, maar leasen die en betalen dan de maandelijkse termijn in contanten. Dat soort lease of huurkooptransacties zien we steeds vaker.”
Recent onderzoek van de politie laat toch juist zien dat criminelen vooral onderling zaken doen via een parallel financieel systeem van ondergrondse banken?
„Criminelen gebruiken ondergronds bankieren inderdaad om elkaar te betalen of tegoeden tegen elkaar weg te strepen.
„Maar dat is niet het hele verhaal. Ondergronds bankieren is niet meer dan het verplaatsen van contant geld van de ene naar de andere plek. Daarmee is het nog niet witgewassen. Het moet nog steeds van de onder- naar de bovenwereld. We zien dat geld via ondergronds bankieren zijn weg zoekt naar plekken met minder toezicht. En daar begint dan het echte witwassen. Dat wil zeggen dat contant geld giraal wordt gemaakt en daarna een schijnbaar legale bestemming krijgt.”
Heeft u een concreet voorbeeld van hoe dat werkt in de praktijk?
„Recent hadden wij een succesvol undercovertraject waarbij een agent witwassers vroeg om contant geld op een rekening in Canada te krijgen. Dat geld is door de verdachten eerst naar Hongarije verplaatst. Via een corrupte bankmedewerker is dat contante geld op een bankrekening gestort en vervolgens naar China overgemaakt. En een Chinese handelsonderneming heeft het weer overgemaakt naar Canada.
„Een ander voorbeeld is een systeem waarbij Chinese studenten in Europa met contant geld van ondergrondse bankiers bijvoorbeeld in de P.C. Hooftstraat, dure tassen, horloges en juwelen kopen. Die spullen gaan dan naar China om daar te worden verkocht. Zo krijgt dat in Nederland uitgegeven contante geld in China een ogenschijnlijk legale herkomst. Deze manier van witwassen wordt Daigou genoemd: Chinees voor ‘kopen in opdracht van een ander’.”
Dat klinkt alsof crimineel geld zeer versnipperd wordt witgewassen.
„Precies. Er is niet één manier, er zijn vele honderden manieren. De overeenkomst is dat crimineel geld altijd stroomt. Dat maakt het ook zo lastig om aan te pakken. Daarom moet je je op structuren richten waarmee dat witwassen wordt gefaciliteerd. Uit onze onderzoeken blijkt dat steeds meer internationaal wordt samengewerkt tussen criminele groepen en statelijke actoren uit landen als Iran en Rusland. Wij zien dat internationale financiële systemen die worden gebruikt voor sanctieontduiking en terrorismefinanciering ook worden ingezet voor het witwassen van crimineel geld. Een land als Iran heeft jarenlange ervaring met het ontduiken van sancties, die kennis is voor criminele groeperingen ook van belang.”
In Nederland werden de afgelopen jaren veel maatregelen getroffen tegen witwassen. Daarbij zijn banken gedwongen om veel meer verdachte transacties te melden. Heeft dat effect?
„Banken hebben veel kritiek op het feit dat ze zo veel ongebruikelijke transacties moeten melden: dat zou tot niets leiden. Dat is een misvatting. Meldingen leiden niet altijd tot een strafrechtelijk onderzoek, maar ze zijn wel ongelooflijk belangrijk om inzicht te krijgen in het ecosysteem.
„Zo is op grond van die vele miljoenen meldingen door de Financial Intelligence Unit [waar banken ongebruikelijke transacties melden] een systeem van witwassen ontdekt: het zogeheten Cash Compensatie Model. Dat brengt het aanbod van en de vraag naar contant geld bij elkaar. Drugscriminelen zitten vaak met contant geld dat ze kwijt willen. Dat lukt bij opdrachtgevers in arbeidsintensieve sectoren zoals de bouw, tuinbouw en transportsector, waar het personeel– meestal arbeidsmigranten – regelmatig deels contant wordt uitbetaald, zodat minder of geen belasting hoeft te worden afgedragen.
„Van veel crimineel geld kunnen we nog zeggen: dat gaat naar het buitenland. Maar dit zit in de haarvaten van onze economie. En het corrumpeert aan alle kanten: het zorgt voor oneerlijke concurrentie, de belastingdienst wordt geflest en het vergroot de kans op arbeidsuitbuiting.”
In Italië wordt beter samengewerkt: de bestrijding van de maffia is daar een taak van overheden op alle niveaus
Uit uw beschrijvingen valt op dat crimineel geld steeds complexere routes zoekt. Maakt dat u moedeloos?
„Zo voelt het voor mij niet. Twintig jaar geleden was ik als officier van justitie met een concrete zaak bezig. Nu richt ik mij op het systeem.”
In hoeverre beschikt u over het gereedschap om dat systeem aan te pakken?
„Het strafrecht is beperkt en altijd achteraf. Voor de aanpak van criminele geldstromen moeten wij anders gaan kijken. Mijn pleidooi is dat daarvoor een nationale strategie moet komen. Nederland heeft allerlei drempels waardoor verschillende partijen niet kunnen samenwerken. In een land als Italië werkt dat anders. Daar is de bestrijding van de maffia een taak van overheden op alle niveaus.
„Dat is in Nederland niet zo en daarom kunnen wij op grond van de privacywetgeving veel informatie niet delen. Als een gemeente in een onderzoek naar een vergunningsaanvraag van een verdacht bedrijf bijvoorbeeld een rechtbankvonnis wil inzien, moet het gewoon op rechtspraak.nl tussen de geanonimiseerde vonnissen zoeken.”
En daarvan profiteren kwaadwillenden?
„Absoluut. Er moet in Nederland beter worden samengewerkt om crimineel geld aan te pakken en daarvoor kunnen we wel wat meer hulp gebruiken van de wetgever. Wat we bijvoorbeeld in vrijwel alle zaken terugzien, is misbruik van vennootschappen. Het toezicht op rechtspersonen in Nederland is volstrekt versnipperd. De Kamer van Koophandel heeft daarover recent aan de bel getrokken. Ze ziet dat allerlei verdachte vennootschappen worden opgericht, maar kan daar zelf niks aan doen.
„Ander voorbeeld, zelfde probleem: het is heel makkelijk om een burgerservicenummer aan te vragen om daar vervolgens mee te frauderen. Dat begint met het aanvragen van een bankrekening waarvoor je zo’n bsn nodig hebt. Wij zien groeperingen die hele structuren, inclusief burgerservicenummers en Kamer van Koophandel-inschrijvingen, panklaar hebben liggen om te verkopen aan andere criminelen. Mijn oproep aan de politiek: maak daar werk van.”
Lees ook
Ook Kamer constateert: de anti-witwasaanpak is in de praktijk doorgeschoten