N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ineens was Vlissingen ‘de hoofdstad van de Nederlandse slavenhandel’. Maar bij de discussie over de vraag waar het Nationaal Slavernijmuseum moest komen, werd de Zeeuwse havenstad niet of nauwelijks genoemd. Amsterdam zette de borst vooruit om deze historische herdenkingsplek te claimen. Uiteraard lieten de beleidsmakers en beslissers hun oren hangen naar de hoofdstad en zijn de eerste miljoenen gereserveerd voor de ontwikkeling, is er een projectgroep en lijkt de vestiging een voldongen feit. Want als er een toeristische attractie binnen gehengeld kan worden heeft de Randstad, zoals we weten, een streepje voor. Er is meer dan een boze boeren beweging nodig om die pavlovreactie te veranderen.
In de concurrentie rondom de vestigingsplaats van een museum heeft Vlissingen zich koest gehouden. De handel in en het vervoer van slaven is niet iets om je voor op de borst te slaan. De stad werd pas nationaal nieuws toen NRC onder de kop Slavernijverleden is kennelijk een heikel punt hier (30/3) berichtte dat de gemeenteraad van Vlissingen twijfelt over de vraag of er wel excuses moeten worden aangeboden voor dit donkere verleden.
Over Pavlov gesproken: zodra een kwaliteitskrant een kwestie aansnijdt, beginnen op alle redacties in het land journalisten te kwijlen van honger naar een eigen verhaal. Dus schoof de verslaggever van Radio 1 nog diezelfde avond aan bij de raadsvergadering over de kwestie.
Koploper
In hun historiografische verkenning, Het slavernijverleden van Vlissingen, zetten Henk den Heijer en Gerhard de Kok de feiten op rij. Ze noteerden: „Tussen 1750 en 1780 vertrokken er meer dan 200 slavenschepen uit Vlissingen, die zo’n 60.000 Afrikanen als slaaf inscheepten in West-Afrika. Daarmee was de Scheldestad met afstand de koploper in de Nederlandse slavenhandel.” Vanuit Middelburg vertrokken in die periode 140 slavenschepen. Het aandeel van de rest van Nederland was 120 schepen. Het zwaartepunt van de handel lag dus op het Zeeuwse eiland Walcheren.
Zeeuwen schreeuwen weinig, ook niet als het nodig is
Geen nieuwe feiten, want menige geschiedschrijver noteerde al deze verderfelijke handel in mensen, waarvan historicus Peter van Druenen in zijn standaardwerk Vissers, kapers, arbeiders over Vlissingen vaststelde dat die stad daarbij ook nog eens over de wettelijke grenzen heen ging.
Fabeltje
Geschiedenis is niet wat feitelijk is vastgelegd, maar veel meer wat zich in het collectieve geheugen heeft vastgezet. Het fabeltje dat de opstand tegen de Spanjaarden in Den Briel begon is er ook zo één. Toen de Watergeuzen afmeerden in Den Briel was daar al geen Spanjaard mee te vinden. De eerste echte opstand (hoewel slechts met één geweerschot…) vond plaats op 6 april 1572 in Vlissingen. De stad aan de Scheldemonding heeft het fabeltje van Alva die op 1 april zijn bril verloor maar zo gelaten.
Zeeuwen schreeuwen weinig. Ook niet als het nodig is. Zo is ook de lethargische houding te verklaren, toen de vraag aan de orde kwam waar het Nationaal Slavernijmuseum historisch gezien het meest op zijn plaats zou zijn.
Amsterdam noemde wel een aantal plaatsen; binnen de eigen gemeentegrenzen. Het Marineterrein werd genoemd – omdat daar de schepen werden gebouwd waarmee slaven werden vervoerd. En Wim Pijbes, oud-directeur van het Rijksmuseum, kwam met de lachwekkende gedachte om het te vestigen in de ambtswoning van burgemeester Femke Halsema, omdat die ooit is gebouwd door een slavenhandelaar.
De discussie heeft zich dus al vrijwel meteen verengd tot de vraag waar in Amsterdam het Nationaal Slavernijmuseum moet komen, en gaat al lang niet meer over de vraag waarom. Dat is precies waartegen de Nederlandse stemmer te hoop loopt: de vanzelfsprekendheid dat alles wat er toe doet in Amsterdam, Rotterdam of Den Haag moet komen.
Praat mee over dit onderwerp en stuur een brief!
Wilt u reageren op een artikel? Stuur via dit formulier een brief (maximaal 250 woorden) naar de opinieredactie van NRC.