Vitesse noemt Parry dwarsligger bij reddingswerk, hij bestrijdt dat

Zes weken dacht Vitesse nog te hebben om zijn proflicentie en daarmee zijn voortbestaan veilig te stellen. Het zijn er iets meer dan twee, bleek eerder deze week: vóór 17 mei moet Vitesse „orde op zaken stellen”, maakte de licentiecommissie van de KNVB duidelijk. „Dat betekent dat we nóg harder moeten werken”, reageerde interim-directeur Edwin Reijntjes tegenover de NOS.

Maar met alleen noeste arbeid redt het al gedegradeerde Vitesse het niet, weet Reijntjes. De noodlijdende club moet creatief zijn en zich verzekeren van de medewerking van betrokkenen met tegengestelde belangen: fans, potentiële geldschieters, schuldeisers, een afgewezen koper, de Russische eigenaar, accountantskantoor BDO en huisbank ING. Of zoals de interim-directeur het woensdag op een persconferentie verwoordde: „We hebben Houdini nodig om het te redden”.

Wat er moet gebeuren, is bekend. Vitesse moet de banden doorsnijden met eigenaar Valeriy Oyf, garanderen dat het komend seizoen over een bankrekening beschikt, een goedgekeurde jaarrekening indienen én aantonen dat het over „voldoende financiële draagkracht” beschikt om het minimaal een jaar uit te zingen. Maar hóe dat moet gebeuren, is onduidelijk. Sterker, daarover bestaan tegenstrijdige lezingen.

Belangrijkste knoop die ontward moet worden: de juridische en financiële verstrengeling met Oyf, de Rus die Vitesse in 2018 overnam. Hij is zó close met de gesanctioneerde oligarch Roman Abramovitsj, een vertrouweling van president Poetin, dat de licentiecommissie en het ministerie van Economische Zaken sterk vermoeden dat Vitesse de sanctiewet overtreedt. Als Oyf niet volledig buiten de deur wordt gezet, erkent Vitesse, blijft ING bij zijn voornemen de bankrekening te beëindigen, weigert accountant BDO de jaarrekening goed te keuren en krijgt de club hoe dan ook geen proflicentie (ING en BDO beantwoordden geen vragen van NRC). Dan is ook de crowdfundingsactie die Vitesse deze week is begonnen, hoe succesvol ook, tevergeefs.

Bij gebrek aan (geschikte) kandidaten om de aandelen van Oyf over te nemen, wil Vitesse de stukken onderbrengen in een onafhankelijke stichting. Met toestemming van Oyf, die volgens een woordvoerder van Vitesse het beste voor heeft met de club. Dat desondanks nog geen aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden, zou komen door verzet van de man die eerder nog als redder van Vitesse werd gepresenteerd: Coley Parry.

Deze Amerikaanse investeerder zou Vitesse overnemen, maar kreeg daarvoor uiteindelijk geen toestemming van de licentiecommissie, omdat hij niet kon aantonen waar zijn geld vandaan komt. Ondertussen had hij kapitalen in de club gestoken om de dure huishouding van Vitesse te financieren, met als gevolg dat Parry nu schuldeiser is voor een bedrag van 14,3 miljoen euro.

‘Leverage’ creëren

Complicerende factor: Parry en Vitesse zijn in beroep gegaan tegen de afwijzing van de licentiecommissie. Zo lang dat loopt, heeft de club de medewerking van Parry nodig om de aandelen op te eisen en onder te brengen in een stichting. Maar de Amerikaan ligt dwars en stelt onacceptabele voorwaarden aan zijn medewerking.

Althans, dat is het verhaal van Vitesse. Parry heeft, laat hij desgevraagd via Whatsapp weten, „al weken geleden toestemming gegeven de aandelen over te dragen”. Volgens Parry wijst Vitesse hem aan als zondebok om „leverage” te creëren. Op de achtergrond lopen immers nog andere onderhandelingen, over herstructurering van de schulden van Vitesse, die voor tachtig procent in handen zijn van Parry.

Één gezamenlijk belang delen Parry en interim-directeur Edwin Reijntjes: een faillissement van Vitesse is de slechtst mogelijke uitkomst voor beiden. In dat geval houdt de profclub op te bestaan en is de Amerikaan hoogstwaarschijnlijk vrijwel al het geld kwijt dat hij in Vitesse heeft gestoken. Dan lopen de spelers, het belangrijkste kapitaal van de club, namelijk gratis de deur uit.

Een oplossing komt dichterbij, zei Reijntjes op de persconferentie. „De gesprekken zijn constructief, maar de standpunten over geld liggen wel nog ver uit elkaar.”