Vertrouwen is goed. Maar voor de democratie is wantrouwen soms beter

Brengt de diepe dip in het vertrouwen dat burgers in de politiek hebben de democratie nu dan echt in gevaar? Vraag het Tom van der Meer, hoogleraar politieke wetenschappen te Amsterdam, en hij somt op. In de jaren zestig werd al gevreesd voor het afhaken van burgers. In de jaren zeventig ging het over ‘institutional overload’ de vrees dat er te veel geëist werd van het systeem. In de jaren tachtig ging het over kapitalisme en de nucleaire dreiging en in de jaren negentig werd gewaarschuwd voor een ‘veenbrand’ van onbehagen. Waarna radicaal-rechts opkwam en, oh ja, de informatiebubbels waar mensen in gezogen zouden worden.

Zijn punt: de vrees voor een grootse crisis doordat burgers massaal de democratie gaan wantrouwen, is van alle tijden. In elk decennium waren er vermeende oorzaken en symptomen van zo’n crisis die op zichzelf best begrijpelijk waren, maar waarvan toch niet gezegd kon worden dat ze de democratie het ravijn in duwden. Ook nu het vertrouwen van burgers in de politiek al drie jaar in een dip zit, ziet Van der Meer geen grote vertrouwenscrisis. Het vertrouwen nam af na een enorme piek in het voorjaar van 2020 door de harde aanpak van de coronapandemie, om al tijdens de ‘tweede golf’ ook razendsnel weer te dalen.

„Maar dat gebrek aan vertrouwen waait niet uit naar de rest van de samenleving of naar andere instituties”, zegt Van der Meer. Het „gerichte wantrouwen” heeft „gerichte oorzaken”. „Burgers verwijzen heel sterk naar de grote schandalen als Groningen en de Toeslagenaffaire, zowel naar het bestaan ervan als het feit dat ze niet zijn opgelost. De politiek levert niet, is het idee.”

Ook nu het vertrouwen van burgers in de politiek al drie jaar in een dip zit, ziet Van der Meer geen grote vertrouwenscrisis

„Dat toont dat vertrouwen een reflectie is van een betrouwbare overheid. Ik zie daarom geen vertrouwenscrisis, maar een betrouwbaarheidscrisis. Het vertrouwen van burgers veert mee met het functioneren van de overheid. Dat is geen probleem. Sterker, dat wil je in een democratie juist.”

Als die diepe vertrouwenscrisis er niet is, waarom is het idee ervan dan zo hardnekkig?

„Het is een zorg die inherent is aan democratie. Een belangrijke oorzaak is dat veel journalisten, burgers en politici een onrealistische norm hebben van hoe hoog het vertrouwen zou moeten zijn. Terwijl: in een democratie verwacht je helemaal niet dat mensen makkelijk veel vertrouwen hebben in de politiek en overheid.”

Waarom niet?

„In dat geval zouden mensen te veel en te gemakkelijk slecht beleid accepteren. Zo’n situatie zou bijvoorbeeld ontstaan als er enorme polarisatie tussen partijen is en kiezers denken: mijn leider is altijd de goede, dus ik geloof het wel. Het gebeurt ook in crisistijd. Na 9/11 was het vertrouwen in president Bush uit angst voor de dreiging zo hoog dat mensen bijvoorbeeld akkoord gingen met de Patriot Act, die veel vrijheden beperkte.”

Het zou volgens Van der Meer dan ook problematischer zijn als het vertrouwen van burgers níét meedeint met het optreden van de overheid. Als de politiek en overheid goed functioneren, maar toch niet op het vertrouwen van burgers kunnen rekenen: „dan zijn burgers afgehaakt”. Of als het omgekeerde gebeurt: als de overheid disfunctioneert maar toch blind wordt vertrouwd. „In Qatar, China en Azerbeidzjan ligt het vertrouwen volgens onderzoeken structureel hoog. Maar dat kunnen we geen functionerende democratieën noemen.”

Voor een democratie kan vertrouwen goed zijn, maar is wantrouwen daarom soms beter, zegt Van der Meer. „Een democratie is georganiseerd wantrouwen. Het is gebaseerd eigenlijk scepsis, die je vorm probeert te geven. Dat zit al in het idee van machten en tegenmachten. Die tegenmachten zijn er omdat het belangrijk is om machten te scheiden.”

Vrije en eerlijke verkiezingen zijn een vorm waarin de democratie haar wantrouwen organiseert. „Ze zijn een manier om politici ter verantwoording te kunnen roepen. Na verkiezingen zien we vaak een stijging in het vertrouwen. Alleen: na de verkiezingen van 2021 volgde héél snel het ‘functie elders’, de onwaarachtige uitspraken van Rutte en een half jaar lang navelstaren in de formatie. Daardoor kwam het vertrouwen niet terug.”

Was de uitslag van de verkiezingen november in die zin een uiting van die dip in het vertrouwen?

„Ja. Maar vergeet niet hoe het een half jaar daarvoor was bij de Provinciale Statenverkiezingen. Het aantal omgekeerde vlaggen nam direct daarna drastisch af, omdat kiezers zich door de winst van BBB gehoord voelden. Dat is wat democratie uiteindelijk doet, wantrouwende kiezers erbij betrekken.”

Wat er de laatste jaren veranderde, ziet Van der Meer, is dat het mobiliseren van wantrouwen door partijen leidt tot structurele verschillen tussen kiezers. Er zijn partijen waar mensen met veel vertrouwen op stemmen, zoals D66, en partijen als de PVV en FVD die wantrouwen mobiliseren. „Hun kiezers zijn wantrouwend, blijven dat en worden wantrouwender. Wantrouwen is zélf politiek geworden.”