N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ronde van Frankrijk De wielerwereld werd 25 jaar geleden overspoeld door dopingschandalen tijdens de ‘Tour Dopage’. NRC-verslaggever Jaap Bloembergen (nu 60) was erbij in Frankrijk. Hij kijkt terug, en ziet hoe die ervaring zijn vertrouwen in topsporters heeft beschadigd. „Wat fietsen ze hard, wat nemen ze een risico. Kan dat allemaal zonder doping?”
In Zeeland – de provincie van de wielrenners Jan Raas en Cees Priem maar dat wist ik toen nog niet – ontlook in de zomer van 1977 mijn liefde voor de wielersport. Zeilend op een lemsteraak, luisterend naar het radioverslag van Theo Koomen. Hij raakte op de motor naar Alpe d’Huez in extase. De strijd om de gele trui was een secondenspel tussen Tukker Hennie Kuiper en Fransman Bernard Thevenet. Weinig wind op het Veerse Meer, dus alle tijd voor het opgewonden live-verslag van Koomen.
En toen stootte mijn vader met zijn elleboog per ongeluk de radio van het haakje in de kajuit, toen hij de poepdoos buitenboord wilde legen. Ik greep naar de transistor tussen de drollen, maar Koomen was tot mijn ontsteltenis niet meer te horen en ik vernam pas uren later bij het aanmeren in Veere dat Kuiper weliswaar de rit had gewonnen, maar acht tellen tekortkwam voor de Maillot Jaune. Letterlijk te vroeg gejuicht, schreven de ochtendkranten. Te blij met de ritzege en de gele trui over het hoofd gezien. Zoiets.
Wel of geen Nederlandse Tourwinnaar, mijn liefde voor het wielrennen was aangewakkerd en zou ruim twintig jaar voortduren. Van schooltijd (de Tourzege van ‘eeuwige tweede’ Joop Zoetemelk in 1980), via studietijd (de Tourzege met acht seconden verschil van Greg LeMond in 1989) naar werktijd.
Als manusje van alles begon ik in 1993 bij de sportredactie van NRC. Al snel werd ik wielerverslaggever en schreef er de eerste vier jaar enthousiast over, hoewel de doping al door de verhalen heen sijpelde. Maar pas in 1998, in wat al snel de Tour Dopage zou worden genoemd, werd het schrijven over doping hoofdzaak. Het zou de Tour de France worden die mijn romantische beeld van het wielrennen definitief deed kantelen.
‘Monsieur 60 pour cent’
De overmacht van de Italiaanse renners was in die midden jaren negentig wel verdacht, maar nog geen bewijs van vals spel. Net als de Tourzege in 1996 van de Deense wielerveteraan Bjarne Riis, die lang te boek stond als een middelmatige klimmer. Ik had Riis leren kennen als een arrogante, afstandelijke gesprekspartner die zijn interviewer niet aankeek. Ook hij had heel wat te verbergen, bleek later. Op het moment van schrijven was ik wel argwanend, maar ook Riis kreeg, bij gebrek aan bewijs, het voordeel van de twijfel.
‘Monsieur 60 pour cent’, luidde later de bijnaam van Riis, naar zijn extreem hoge hematocrietwaarde, een indicatie voor zwaar gebruik van epo. Dit verboden eiwithormoon was nog niet opspoorbaar. Door de maximaal toegestane hematocrietwaarde – de dikte van het bloed – op 50 procent vast te stellen, probeerde de internationale wielrenunie UCI extreem gebruik in te dammen. Het waren dus geen doping- maar gezondheidscontroles. Dat Riis met zijn 60 procent nooit een startverbod heeft gekregen, zegt alles over het lekke controlesysteem. Het verhaal ging later dat Riis en zijn ploeggenoten in hun hotelkamer letterlijk op hun kop gingen staan, waardoor de bloeddikte zou zijn afgenomen.
Nog een voorbeeld van mijn groeiende argwaan: Michael Boogerd, Neerlands hoop in bange wielerdagen, schreef tijdens de Tour van 1997 een dagboek voor NRC. Om de paar dagen mocht ik naar zijn hotel om de aantekeningen op te halen, over te tikken en op te sturen naar de redactie. Aan e-mailen deed de jonge Boogie nog niet.
Toen ik in finishplaats Morzine volgens afspraak via de lift naar zijn kamer wilde, hield Rabobank-ploegarts Geert Leinders me tegen. Hij leek in paniek. Wat moest ik op zijn kamer? Toestemming van ploegleider Theo de Rooij, zei ik. Nee, dat ging zomaar niet. De arts bleek de baas, de ploegleider excuseerde zich driftig gebarend achterin de eetzaal. Via een omweg kreeg ik een dag later alsnog de aantekeningen. Geen letter over zijn dopegebruik natuurlijk. Die leugens zouden pas tien jaar later worden geopenbaard.
En ook geen letter over mijn moeizame zoektocht naar het dagboek. Niet relevant voor de lezer. Maar het hield mij wel bezig. Waarom mocht ik niet, zoals met Boogerd en De Rooij afgesproken, naar zijn kamer? Lag hij soms aan het infuus voor een toegestane glucosebehandeling? Of deed de dokter iets met Boogerd dat het daglicht niet kon verdragen? Veel vragen, weinig antwoorden. Het was een jaar voor de Tour Dopage.
DDR-verleden van Erik Zabel
Er waren meer ervaringen die tot argwaan leidden. In het voorjaar van 1998, een paar maanden voor de Tour de France, interviewde ik de Duitse topsprinter en meervoudig groenetruiwinnaar Erik Zabel. Over zijn DDR-verleden, synoniem voor systematisch dopinggebruik. Vooral anabole steroïden waren erg in trek. De kop boven het stuk: ‘Fietsen met het verleden op de hielen’.
Ik was tevreden over het interview, mooie details over de Oost-Duitse dopingmethoden, tot een Trouw-collega me de volgende dag fijntjes toesprak: ‘Waarom heb je Zabel niets gevraagd over het dopegebruik bij Telekom?’ Ik had het wel ter sprake gebracht, maar hij ontkende vanzelfsprekend. En dat had ik misschien moeten opschrijven.
Hetzelfde gold voor zijn land- en ploeggenoot Jan Ullrich. Hij was ook geboren in de DDR, won de Tour de France in 1997 al op 22-jarige leeftijd. Der Jan, die in Duitsland voor massale wielergekte zorgde, was ook een geboren leugenaar. Hij zou later bijna kapotgaan aan drank, drugs en wat al niet meer. Maar anders dan de Italiaan Marco Pantani (overleden in 2004) en de Belg Frank Vandenbroucke (overleden in 2009) werden zijn verslavingen hem net niet fataal. Ullrich werd na een maandenlange behandeling ontslagen uit een psychiatrische kliniek. Hij schijnt nu weer aan de beterende hand te zijn, dankzij hulp van familie en vrienden.
Gelukkig maar, want de man die Duitsland in hogere wielersferen bracht was een prachtige sporter. Slachtoffer ook van de dopingcultuur. Maar net zo schuldig als alle anderen natuurlijk, zo bleek later. Ook hij. Zolang iedereen glashard bleef liegen, was het voor de sceptische volgers zoals ik lastig, nee ronduit frustrerend werken.
Zoals wijlen NRC-columnist Hugo Camps het in die jaren verwoordde: „De sport als enclave van sportiviteit en fysieke integriteit pur et simple is een hersenspinsel van ploegleiders, sponsors, organisatoren én journalisten.”
De slechte resultaten van de Nederlandse profrenners verklaarde ik in mijn beginjaren als wielerjournalist nog niet aan hun ‘dopingzuivere’ rijstijl. Wel aan een mindere lichting, matige mentaliteit, slechte opleiding. Maar TVM en Rabobank zouden die sportieve schade snel inhalen, een lange neus trekken naar de kritische pers en zich vanaf 1996 kunnen meten met de buitenlandse bedriegers. Ze hadden ook epo ontdekt – het wondermiddel.
Grand Départ in Dublin
In de zomer van 1998 werd ik, zoals bijna alle wielervolgers, hardhandig wakker geschud. De Tour Dopage was mijn journalistieke hoogtepunt. De Franse politie en justitie trokken een beerput open die voorheen gesloten was. Niet de koers, maar de arrestaties en verhoren van renners en begeleiders en hun bijbehorende leugens en emoties, vormden mijn werkterrein.
Drie weken lang bijna elke dag voorpaginanieuws, dat was kicken. Ik vond het spannend en uitdagend – wielerjournalistiek bleek meer dan het schrijven over ‘hoeveel tandjes voor en hoeveel tandjes achter’. Maar met mijn liefde voor de koers was het wel gedaan. Scepsis in de jaren ervoor maakte plaats voor cynisme. Het gevoel door de hele kluit belazerd te worden.
Terwijl de Grand Départ van de Tour in Dublin nog wel zo vrolijk en veelbelovend was geweest. Ontspannen interviews overdag, feestgedruis in de avond en nacht. De eerste dopinggeruchten hoorden we vrijdagavond laat, toen de krant al naar de drukker was (er was nog geen website) in een Iers café. De Belgische verzorger Willy Voet, van de Festinaploeg, was die week op weg naar Ierland aangehouden met vierhonderd flacons vol verboden middelen, meldde het Franse persbureau AFP.
Ploegleider Bruno Roussel ontkende, vanzelfsprekend. „Het is een grap die getuigt van slechte smaak óf het is een bananenschil om ons te laten uitglijden. Al onze soigneurs zijn hier, ik mis niemand.” Glashard liegen, het was in de jaren negentig een tweede natuur van ploegleiders en wielrenners.
Dopinggeruchten of niet, in het eerste weekend stonden tienduizenden Ieren tijden de proloog in Dublin langs de kant. Wisten zij veel. En als ze wel op de hoogte waren geweest, zou de reactie waarschijnlijk even enthousiast zijn geweest. Want dat is me al die dopingjaren ook bijgebleven: de massa bleef net zo hard klappen, tenzij het een buitenlandse rivaal betrof. Zoals Lance Armstrong in Frankrijk is overkomen. Die werd al jaren voor zijn ontmaskering voor bedrieger uitgemaakt, massaal uitgescholden en zelfs met urine besprenkeld.
Jean-Yves Donor loopt rood aan
Op zondagavond, de avond van de finale van het WK voetbal in Parijs, was er een persconferentie in Dublin die opzien baarde. Niet om de draai van Roussel. Hij zei nu: „De bewuste verzorger zou woensdagavond naar Dublin komen, maar we hebben hem niet zien verschijnen.”
Wel omdat de Festina-ploegleider zichtbaar nerveus was. Hij werd fel aangevallen door een verslaggever van Le Figaro die normaal de rust zelve was – met zijn eeuwige pijp en doorwrochte analyses. Ik dacht: als deze Jean-Yves Donor rood aanloopt, kan het wel eens menens zijn. Ik schreef over de Festina-zaak een groot nieuwsverhaal, dat in het sportkatern werd verdrongen door de WK-finale. First things first.
De volgende nacht besloot ik op de ferry van Cork naar Bretagne vroeg te gaan slapen, ook al was er een groot feest aan boord voor sponsors en journalisten. Na drie of vier zware Ierse stapavonden was ik toe aan nachtrust, de komende werkweken konden wel eens heel lang en heel vermoeiend worden als dit zo doorging met dopingverhalen.
Zo geschiedde: het werden drie knotsgekke weken waarin de Franse politie niet lichtzinnig te werk ging. Renners en ploegleiders werden desnoods ’s nachts van hun bed gelicht. Wij erop af. De samenwerking met mijn collega van Het Parool werd steeds inniger. We reden al in één auto, sliepen soms op dezelfde kamer. Nu deelden we ook informatie, hielden we samen interviews. De leiding van de krant wist ervan.
Deze Joop Holthausen was mijn mattie, een doorgewinterde verslaggever op leeftijd. Oud-wielrenner bovendien, maar eentje die zijn favoriete sport kritisch volgde. Ik was zijn kofferdrager in hotels zonder lift. We hielden elkaar scherp én op de been. Na de zoveelste lange werkdag blusten we ’s avonds af met andere collega’s aan tafel. Dan liepen de gemoederen hoog op tussen de preciezen en de rekkelijken. Die laatsten zeiden: ‘Ach joh, doping het hoort er gewoon bij, in de gewone wereld wordt ook gejokt en bedrogen. Waar maak je je druk om?’
Ondertussen speelden ze bij Festina op Bretons grondgebied nog steeds de vermoorde onschuld. Kopman Richard Virenque op een persconferentie: „Het ergste is dat wij niet goed op de hoogte zijn van de situatie. Die onzekerheid knaagt aan ons. Wij hebben geen schuld, de verantwoordelijkheid ligt bij de verzorger. Maar ik zal heel veel moraal nodig hebben om deze klap te verwerken.”
Zijn ploegleider Roussel hield ook nog even vol: „Wij zijn het slachtoffer van klassejustitie.” Zijn ploegarts Eric Ryckaert zei letterlijk nooit doping te hebben verstrekt aan de renners. Ja ja, het zal wel, dacht ik in de perszaal. Maar opschrijven dat ze logen kon ik nog steeds niet, bij gebrek aan hard bewijs.
Een sportieve ramp
Van hogerhand waren de reacties op de verdachtmakingen bij Festina wisselend. De Franse minister van sportzaken, Marie-George Buffet, was zich rot geschrokken. „Als de berichten overeenkomen met de feiten, is dit desastreus voor de wielersport.”
Tourdirecteur Jean-Marie Leblanc reageerde, althans in het openbaar, laconieker. „De affaire staat voorlopig ver van ons bed”, zei de oud-ploeggenoot van Nederlands eerste Tourwinnaar Jan Janssen en als zodanig beter bekend met het gebruik van doping dan de sportminister. Vooral amfetamine was in ‘hun’ jaren zestig populair in het peloton.
De volgende dagen was er geen ontkennen meer aan voor de Festina-leiding. Roussel en Ryckaert werden naar een politiebureau in Zuid-Frankrijk overgebracht, verhoord en in hechtenis genomen. Roussel gaf toe dat er binnen de ploeg een georganiseerd dopingnetwerk bestond. Waarop Tourbaas Leblanc de ploeg uitsloot van verdere deelname.
Een sportieve ramp, want Virenque was dé publiekslieveling in het chauvinistische, wielergekke Frankrijk. In 2000 zou hij voor de rechter in Lille toegeven dat hij doping had gebruikt. Waarmee het verschil in daadkracht tussen justitie en journalistiek weer eens was gebleken. Onder ede is het minder makkelijk liegen.
Epo bij TVM
En toen kwam er explosief Nederlands dopingnieuws naar buiten. In een vrachtwagen van de TVM-ploeg, na Rabobank het tweede profteam van Nederland, waren dat voorjaar bij een controle meer dan honderd ampullen met het verboden eiwithormoon epo gevonden, zo werd nu pas bekend. Ze zouden bestemd zijn voor nierpatiënten in een Russisch kinderziekenhuis; de Russische ploegarts van TVM is daar contactpersoon, luidde de verdediging van de Nederlandse sponsor tegenover de Franse justitie. Weinig verslaggevers geloofden het, maar de onderschepte voorraad met ampullen epo was genoeg voor een heel hospitaal.
En weer begon het grote ontkennen. Ik was erbij toen ploegleider Cees Priem, die een reflecterende dus verhullende zonnebril droeg tegenover NOS-interviewer Mart Smeets, van niets zei te weten. Die zonnebril en zijn zwakke verweer waren na de uitzending in Nederland het gesprek van de dag. Of Priem loog, of hij was inderdaad onwetend en werd zo als hoofdverantwoordelijke voor schut gezet door zijn muitende dopingploeg. Hij was hoe dan ook verantwoordelijk en dus medeschuldig.
In Pamiers, aan de voet van de Pyreneeën werd Priem met ploegarts Andrej Michailov vastgezet op het politiebureau en uren verhoord, zo schreven we de persbureaus over. Ze werden een dag later naar de rechtbank in Foix overgebracht en in hechtenis genomen, mij met een praktisch probleem opzadelend. Ik moest haastig op zoek naar een andere interviewkandidaat voor de zaterdagkrant en vond Rabo-ploegleider De Rooij bereid om Priem te vervangen. Zo opportunistisch ging een papieren krant destijds te werk. De kolommen moesten gevuld met een interview, punt.
De Rooij sprak in algemeenheden. Hij toonde weinig medelijden met collega/concurrent Priem met wie hij een afstandelijke relatie had, to put it mildly. Over zijn renners zei de Rabo-ploegleider: „Die affaire hakt er aardig in bij onze jongens. Ze praten er veel over. Ze kennen die andere jongens door en door. Ze wonen bij elkaar om de hoek. Ze trainen samen. Vind je het gek dat ze meeleven?”
Een kleine tien jaar later zou ook de Raboploeg tegen de lamp lopen, met de Deense kopman Michael Rasmussen en later ook de Belgische ploegarts Geert Leinders in een negatieve hoofdrol. De Rooij, intussen gepromoveerd tot sportief directeur, werd op non-actief gesteld. Of hij tijdens het interview in 1998 in zijn rol als ploegleider al op de hoogte van alle dopingpraktijken was geweest? Dat zal toch wel. En zo niet, dan bleef hij net als TVM-collega Priem verantwoordelijk voor wat zijn renners uitspookten.
Mosselparty met Anton Geesink
Zonder de twee belangrijkste begeleiders ging de traditionele TVM-mosselparty op de rustdag van de Tour gewoon door. Met judoreus en IOC-lid Anton Geesink als special guest. „Ach doping, maak je niet druk jochie”, zei hij met Utrechtse tongval tegen mij, een stadgenoot. „Nee, niet opschrijven hoor.”
Ik sprak renner Bart Voskamp even verderop. „De wereld zit rot in elkaar”, zei hij. „Wij zijn het slachtoffer van een politieke daad. Maar we moeten ook realistisch blijven. Als we later in een bejaardenhuis zitten, lachen we om deze slapstick.” Zijn kopman en slapie Jeroen Blijlevens had het over een samenzwering. „Waarom stond er een Franse cameraploeg bij het hek? Die waren natuurlijk getipt. Allemaal voorgekookt. Een hele laffe streek.”
Op een cassettebandje bewaarde ik jarenlang een kort gesprek in de tuin van het hotel van TVM met Blijlevens. Op de door mij telkens herhaalde vraag of hij wel eens doping had gebruikt, antwoordde hij steevast met onvervalst Brabantse tongval: „Ik ben nooit positief bevonden”. Hij draaide om de hete brij heen, maar het klopte wel wat hij zei. Want epo was nog niet opspoorbaar. En de gevonden ampullen in het TVM-busje waren ook geen bewijs dat die voor Blijlevens waren bestemd.
In een interview in zijn hotelkamer in Pau nam TVM-directeur Ad Bos, de grote baas van de transportverzekeraar, uitgebreid de tijd voor NRC, zich intussen opfrissend voor een flitsbezoek van Willem-Alexander. „We zitten in een dip, maar de prins afzeggen is niet in mij opgekomen”, zei Bos.
Hij nam het op voor Priem, twee oude bekenden uit Zeeland. „Je moet van Cees afblijven. Ik steek voor onze ploegleiding mijn handen in het vuur. Cees is compleet anti-doping.” Had hij dan niet persoonlijk op de hoogte gesteld willen worden van de aanhouding? Bos: „Cees heeft z’n trots en wilde mij niet lastigvallen met al die flauwekul. Er was geen enkele reden om de zaak in de doofpot te stoppen.”
Afstappen in Zwitserland
Een kleine week later in Albertville, in de Alpen, was er een nieuwe inval van de Franse politie bij TVM. Zes renners moesten ’s nachts naar het ziekenhuis voor bloed-, haar- en urinecontrole. Verzorger Jan Moors werd als derde in de rij opgepakt.
Weer een paar dagen later stapten alle overgebleven TVM-renners af, niet toevallig op Zwitsers grondgebied. Kopman Blijlevens gooide zijn fiets in de berm. Een paar uur later stond hij in een hoteltuin de massaal uitgerukte pers te woord. Ik stond dichtbij, met mijn notitieblokje in de aanslag, maar wel achter de woordvoerder, wat me per sms door een tv-kijkende collega werd verweten: ‘Zorg altijd dat je de verdachte recht in de ogen kijkt.’
Blijlevens speelde een schijnbaar verongelijkte boosheid, constateerde ik in mijn artikel. „Ze hebben me kapotgemaakt. Ik hoorde van invallen, van nieuwe verhoren en opsluitingen. En toen een paar mannen zo stom waren om te demarreren, is er iets geknapt van binnen. Ik heb gewacht tot we de grens over waren en de pijp aan Maarten gegeven. Twee dagen geleden tijdens de neutralisering had ik de andere jongens al ingelicht. Zodra we de grens met Zwitserland passeren, stap ik af, heb ik hun gezegd.”
De TVM-ploeg moest zich een paar dagen later melden bij het Paleis van Justitie in Reims, waar op dat moment Priem, Michailov en Moors al werden ondervraagd. Over de Franse rechtszaak zei Blijlevens in Zwitserland: „Het is natuurlijk geen kattenpis om na vier loodzware weken een paar nachten op een brits te moeten slapen. Ik word behandeld als een crimineel, hoewel ik zestien jaar lang alles voor de wielersport opzij heb gezet. Frankrijk zit in de EU, maar ik vraag me af waarom. Het is gewoon een politiestaat.”
Blijlevens vertelde over de dreigementen van de Franse recherche. Als hij geen procesverbaal had getekend, zou hij niet meer mogen koersen. Als hij niet had meegewerkt aan het bloedonderzoek, zou hij worden ingerekend. Als hij op Frans grondgebied was afgestapt, zou hij onmiddellijk naar Reims worden vervoerd. Blijlevens voelde zich vogelvrij in Frankrijk. „In Zwitserland kunnen ze me weinig maken. Daarom heb ik het zo opgelost. De andere jongens hadden gelukkig begrip.”
Publiekslieveling Pantani
De Italiaanse klimmer Pantani werd een paar dagen later gehuldigd als eindwinnaar. Hij was de dopingdans ontsprongen, maar zou een jaar later in de Giro d’Italia vanwege een te hoge hematocrietwaarde uit koers worden genomen en mocht twee maanden later in de Tour zijn gele trui niet verdedigen.
Daarna ging het almaar bergafwaarts met de publiekslieveling. Nadat hij in 2003 stopte met wielrennen, vereenzaamde hij in zijn geboortestreek bij Rimini. Begin 2004 werd hij dood aangetroffen in een hotelkamer. Verbaasd? Nee, niet echt. Ik schreef in mijn necrologie over de kroniek van een aangekondigde dood. De kop luidde: ‘Een groot kampioen, ondanks alles’.
Ook na de Tour Dopage bleven besmette wielrenners mijn berichtgeving kleuren. Zo zat ik in 1999, dus een jaar later, voor een terugblikverhaal aan de keukentafel bij oud-prof Peter Winnen. Met vochtige ogen vertelde hij over zijn eerdere dopingervaringen in het peloton. Winnen was beginjaren tachtig een topklimmer die twee keer als eerste bovenkwam in Alpe d’Huez. Begin jaren negentig was hij gedegradeerd tot een middenmoter. Een bijzondere middag werd het in Venray, en het leverde een opmerkelijk verhaal op van een voormalig renner die naar eigen zeggen slechts eenmalig doping had gebruikt. Geen epo.
„Ik werd godverdomme door de grootste boerenlul voorbijgereden. Het niveau was in een klap waanzinnig gestegen. Vanaf dat moment was talent niet meer doorslaggevend. Door de komst van epo hecht ik geen enkele waarde aan de uitslagen van de afgelopen tien jaar”, zei de geëmotioneerde Winnen. Hij was blij dat hij de vuile was had buiten gehangen, vertelde hij bij het afscheid.
Zeven gele truien
Dat jaar, 1999, was er ook de wederopstanding van Lance Armstrong. De nieuwe, wielerheld werd door de Nederlandse UCI-baas Hein Verbruggen in de armen gesloten als de verlosser. De Amerikaan was in 1998 genezen van kanker en toonde zich na zijn herstel bijna vanuit het niets een begenadigd klimmer. Hij zou zeven keer de Tour winnen en het peloton ook mentaal in een ijzeren greep houden. Zijn wil was wet.
Saillant detail: Pantani noemde Armstrong al rond de eeuwwisseling „een slikker en spuiter van het eerste uur”. Dat bleek onder meer door onderzoek van de Ierse journalist David Walsh, die eerder nog door collega’s werd uitgelachen op persconferenties als hij kritische vragen stelde over Armstrongs sportieve herrijzenis.
Armstrong verspeelde al zijn goodwill, besmette sport meer dan door velen voor mogelijk werd gehouden. En hij moest zijn zeven gele truien inleveren. Verbaasd? Toch wel een beetje. Zijn bekentenis in 2013 op tv bij Oprah Winfrey kwam voor velen als een verrassing. Iemand met zo’n spijkerhard karakter zou niet zomaar zijn vals spel toegeven.
Ik was tijdens Armstrongs zegereeks in 2004 al een poosje afgezwaaid als wielerverslaggever. Vond dat de lezer behoefte had aan minder cynische berichtgeving. Kreeg het steeds vaker aan de stok met bijvoorbeeld Boogerd, die al die actieve jaren zijn epogebruik was blijven ontkennen, maar uiteindelijk inzag dat blijven liegen zinloos was. Hij had gedaan wat (bijna) iedereen deed.
Met zijn rappe Haagse tongval wordt Boogerd in deze Tour weer als deskundige ingezet door de NOS. Andere voormalige dopingzondaars zijn nu ploegleider. Onder het mom: ze verdienen een tweede kans. Of zoiets.
Resteert de vraag of de wielersport nu schoner is dan in ‘mijn tijd’. Waarschijnlijk wel, want de controles zijn nog verder aangescherpt. Maar een cleane sport zal het nooit worden, daarvoor zijn de inspanningen te zwaar en de verwachtingen te hoog.
Ik volg de Touretappes deze maand met een mengeling van scepsis en verwondering. Prachtige beelden, spannende competitie. Wat fietsen ze hard, wat nemen ze een risico’s. Kan dat allemaal zonder doping? Ik denk het niet.