Geld. In de aanloop naar de verkiezingen gaat het er vaak over. De meeste mensen willen er graag wat meer van. Maar ben je ook tevreden als je uiteindelijk meer euro’s hebt? Maakt geld gelukkig?
Alle tegeltjeswijsheden ten spijt, de grote lijn in het onderzoek luidt: ja, geld maakt gelukkig.
Meer inkomen maakt mensen gelukkiger. Meer vermogen en minder schulden doen dat ook. Belangrijke kanttekening: grote blijdschap over een loonsverhoging of een geldprijs houdt niet lang aan. Maar onze gevoelens van geluk en welbevinden worden wel degelijk beïnvloed door onze financiële situatie op de langere termijn.
Extra blij
De relatie tussen geluk en geld is best complex. Een voorbeeld: mensen die al heel gelukkig zijn, reageren anders op een stijging van hun inkomsten dan ongelukkige mensen. Dat blijkt uit recent onderzoek van psychologen Matthew Killingsworth, Daniel Kahneman en Barbara Mellers onder tienduizenden Amerikanen.
Ongelukkige mensen worden wel wat gelukkiger van meer inkomen. Maar de toename van hun geluk vlakt af bij een bruto jaarinkomen tussen de 60.000 en 90.000 dollar. En komt tot stilstand bij 100.000. Opmerkelijk genoeg blijken de meest gelukkige mensen juist blij met elke extra dollar. Ook die boven de 100.000.
(Nuttig weetje: volgens de OESO was in 2022 het gemiddelde brutojaarinkomen in de VS 77.463 dollar. In Nederland was dat, gerekend in dollars: 63.225.)
Zelfverdiend maakt gelukkiger
Allerlei factoren bepalen hoe blij je wordt van geld. Ik noem er twee.
__ Wonen in een rijk land maakt mensen gelukkiger. Geluksonderzoeker Edward Diener en zijn collega’s stelden vast dat een hoger nationaal inkomen leidt tot een positievere evaluatie van je leven. Dat geldt zowel voor mensen met een hoger als met een lager individueel inkomen.
__ Het maakt uit hoe je aan je geld komt. Experimenteel onderzoek van de Chinese psychologen Bihui Jin en Jing Li laat zien dat studenten gelukkiger worden wanneer ze geld uitgeven dat ze zelf hebben verdiend dan wanneer ze geld uitgeven dat ze van hun ouders krijgen. Volgens de onderzoekers komt zelfverdiend geld tegemoet aan twee belangrijke menselijke behoeftes: autonomie en competentie.
Echt geluk?
Zit écht geluk niet in heel andere dingen dan geld? Ons antwoord op die vraag blijkt deels afhankelijk van ons inkomen.
Onderzoeker Rhia Catapano en haar collega’s ploegden door de data van ruim een half miljoen mensen in meer dan honderd landen. Hun conclusie: mensen die meer te besteden hebben, zijn doorgaans iets gelukkiger. Maar mensen met minder geld ontlenen hun geluk in grotere mate aan een gevoel van betekenis: de overtuiging dat hun leven een doel, waarde en richting heeft. En dat leidt dan weer tot meer welzijn op de lange termijn.
Ben je rijk en eigenlijk een beetje jaloers op dat gevoel van betekenis? Dan helpt het, volgens de onderzoekers, om geld te geven aan goede doelen en dingen te kopen voor anderen.
Grappig. Echt, duurzaam geluk blijkt te koop, zolang je je geld niet aan jezelf besteedt.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.
Thomas: „Wij hebben elkaar ontmoet in maart 2022. Hier in Haarlem, in club XO. We werkten toen allebei op een sportschool, maar niet dezelfde.” Demi: „Toen we anderhalf jaar een relatie hadden, kregen we het aanbod een kleine gym in Heemstede over te nemen waar Thomas al zes jaar werkzaam was als trainer. Bij mijn gym was ik manager en ik gaf groepslessen. Dit leek ons een mooie kans om onze skills en ervaring te combineren. Dus we zijn ervoor gegaan. We woonden toen nog niet eens samen.”
Thomas: „En toen hadden we opeens een sportschool samen.”
Demi: „Het was natuurlijk wel een stap, maar we twijfelden niet.”
Thomas: „We voelen ons thuis bij elkaar en zijn een team. Alles gaat goed, van boodschappen doen tot wat dan ook. We kunnen zeggen wat we willen zonder dat de ander zich aangevallen voelt.”
Demi: „En we hebben dezelfde liefde en passie voor sport.”
Thomas: „Het is een avontuur, alles is nieuw. Klantenadministratie, financiën, marketing. Demi is iets meer actief achter de schermen en ik iets meer op de voorgrond.”
Demi: „We hebben de naam en alle apparaten van de vorige eigenaar gekocht. Het pand huren we.”
Thomas: „Onze doelgroep zijn mensen vanaf een jaar of 30, die tussen kinderen en werk door onder begeleiding komen sporten. Dat doen we in groepjes van maximaal zes personen, waarbinnen iedereen een eigen programma volgt. Maar een-op-een personal training is natuurlijk ook mogelijk.”
Altijd buiten
Demi: „Daarnaast zijn er groepslessen waarbij iedereen hetzelfde doet, met maximaal tien personen. Die doen we altijd buiten, ook als het slecht weer is; onder een zeil, dus droog – en op muziek. Onze gym ligt tegenover het Groenendaalse Bos. Als je sport, kijk je tegen het bos aan. We horen van klanten dat ze zich in de winter beter, gezonder en vrolijker voelen vanwege het buiten sporten.”
Thomas: „We hebben 156 leden, vooral uit Heemstede, Haarlem en Bennebroek. We hebben nu meer leden dan toen we begonnen – dus dat is fijn. De energie die we erin stoppen, werpt vruchten af.”
Demi: „In dezelfde periode als waarin we ons bedrijf begonnen, gingen we samenwonen. We wonen in Haarlem, randje centrum, in een huurappartement van nog geen 60 vierkante meter. Maar wel met dakterras! Het is een oud pand, maar ons appartement is gerenoveerd. De ingang is door een snackbar heen. Nee, we kopen nooit een snack.”
Thomas: „Het is wel een grappig contrast met onze lifestyle.”
Zondag vrij
Demi: „Hoeveel we werken, verschilt per week. We werken meestal 30 uur fysiek in de gym. Daar komt dan nog administratie, facturatie, personeelszaken en marketing bij. Zulke dingen doen we vaak in een strandtent. We werken zes ochtenden, van maandag tot en met zaterdag, en drie avonden per week. Zondag is onze enige vrije dag, tenzij er een personeelslid ziek is, dan moeten we invallen. Maar anders houden we die zondag vrij: geen afspraken, laptop dicht, tijd voor elkaar.”
Thomas: „Ik ben tevreden over mijn work-life balance. Toch zou het wel lekker zijn twee dagen weekend te hebben. Maar dit is ook prima – de zaterdagochtend is gezellig, want het is weekend en er is een fijne sfeer binnen de club. Ik ga nooit met tegenzin naar werk. Maar een tweede dagje vrij zou fijn zijn.”
Demi: „Ik ben niet ontevreden, al zou ik wel wat meer tijd voor vrienden en familie willen hebben. Omdat we vaak ’s avonds werken, kunnen we niet overal bij zijn.”
Thomas: „Een andere uitdaging in het combineren van werk en privé is om niet te lang in werk te blijven hangen. Je moet echt een eindtijd zetten. Dan doen we de laptop dicht, en kunnen we het collega-zijn even neerleggen, en dan zijn we weer vriendje en vriendinnetje.”
Demi: „Er waren tijden dat ik thuis altijd nog even de laptop opensloeg. Dat doe ik nu minder. Gelukkig lukt het nu ook om in kortere tijd dezelfde dingen te fixen.”
Thomas: „Liefde is er ook tijdens het werk, we knipogen weleens naar elkaar. En als iedereen weg is, geven we elkaar soms een kusje.”
Pijnprikkel
Thomas: „Koken vinden we allebei leuk. Ik vind het niet erg te wassen en schoon te maken.”
Demi: „Stiekem doet hij nog meer dan ik.”
Thomas: „Soms, als er een training uitvalt, zet ik gewoon mijn koptelefoon op en doe ik even de wc en de wastafel.”
Demi: „We werken drie avonden per week tot negen uur op de gym. Dan gaan we naar huis en om tien uur liggen we al in bed. We zijn tenslotte om 6 uur opgestaan en moeten de volgende dag ook weer om 6 uur op. Wat dat betreft is de dinsdagavond heilig, dan zijn we vrij.”
Thomas: „Voordat we naar bed gaan, mediteren we vaak nog even. Dat doen we op een spijkermat. Dat is een mat met spikes van plastic. Daar ga je dan 20 tot 25 minuten op liggen, op je rug. In het begin is het pijnlijk, maar nu niet meer, omdat we eraan gewend zijn.”
Demi: „Het helpt tegen stress, je valt beter in slaap. Het is goed voor de bloedsomloop en je hebt minder spierpijn. Je kunt het vergelijken met acupunctuur of deep tissue-massages.”
Thomas: „Er is een pijnprikkel, maar na een tijdje gaat je lichaam endorfine afgeven. Dat voelt prettig en daarvan ga je juist ontspannen naar bed.”
Demi: „Van het samenwerken is onze relatie alleen maar beter geworden.”
Thomas, lachend: „Ze luistert nu nog beter naar me!”
Demi: „Of we nog dromen hebben? Een kindje. En een koopwoning.”
Thomas: „Voor nu is de droom een leuk, gezond bedrijf op te bouwen.”
Demi: „Maar uiteindelijk hoop ik dat we een gezinnetje mogen krijgen met twee gezonde kindjes en natuurlijk trouwen. Dat zal over een paar jaar pas zijn. Ik hoop wat eerder!”
In de krappe arbeidsmarkt worstelen bedrijven in verschillende sectoren met langdurig openstaande vacatures. Tegelijkertijd vragen veel bedrijven in vacatures om diploma’s, bijvoorbeeld op hbo- of wo-niveau, waardoor zij een grote groep uitsluiten die mogelijk wel over de juiste vaardigheden beschikt. Moeten werkgevers de diploma-eis opzij zetten en meer naar werkervaring kijken of kunnen ze beter wachten tot de geschikte diplomahouder voorbijkomt?
Wacht niet op het schaap met de vijf poten
In de huidige arbeidsmarktsituatie hebben veel werkgevers niet meer de luxe om strikte eisen te stellen, zegt Eva Knies, hoogleraar Strategisch Human Resource Management aan de Universiteit Utrecht. „Er heerst een strijd om goede en voldoende medewerkers.” En dat brengt veranderingen met zich mee, legt Knies uit. „Uit onderzoek in de Verenigde Staten blijkt dat er sinds de coronacrisis anders naar diploma-eisen wordt gekeken: werkgevers stellen diploma’s minder centraal en kijken meer naar kennis, vaardigheden en potentieel. Wat zie je in mensen, hoe zou iemand zich nog kunnen ontwikkelen?”
Of die omslag ook in Nederland plaatsvindt, heeft Knies nog niet in onderzoek teruggezien, maar het dilemma speelt ook hier: aan de ene kant is er krapte op de arbeidsmarkt, aan de andere kant staan mensen zonder de vereiste diploma’s vaak aan de zijlijn omdat zij worden uitgesloten in sollicitatieprocedures.
Als ceo van Linden-IT, een detacheringsbedrijf met zo’n 250 vaste medewerkers die ze inzetten voor verschillende IT-projecten, ziet Gerbert Jan Valk dit dilemma dagelijks in de praktijk. „Ik zie dat mensen met een mbo-opleiding vaak worden uitgesloten in vacatures. Ze zouden er vaak wel goed passen, maar vallen af vanwege de harde diploma-eis.” Dat is zonde, zegt Valk, want het gevolg is dat bedrijven maanden wachten op een kandidaat die wel aan alle eisen voldoet, waardoor de werkdruk stijgt en het bedrijf omzet misloopt.
„Wij adviseren werkgevers daarom altijd om breder te zoeken”, zegt Valk. „Er zijn genoeg mensen die het werk kunnen doen, het heeft alleen geen zin om te wachten op het schaap met de vijf poten. In gesprekken met werkgevers proberen we uit te leggen dat een mbo’er aannemen op de korte termijn mogelijk meer tijd kost, omdat je iemand een beetje extra moet begeleiden, maar op de lange termijn tijd oplevert.”
Ook Knies adviseert werkgevers niet blind te staren op een papiertje bij sollicitatieprocedures, en daarnaast te kijken naar de inrichting van de functie. „Afstappen van de verwachting dat iemand aan alle eisen van een functie moet voldoen biedt kansen. In plaats daarvan zouden we moeten kijken wat iemand meebrengt en welke delen van de functie daar wel en niet goed bij passen. Op deze manier kun je mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt betrekken én behouden.”
Over sommige diploma’s valt niet te discussiëren
De kwaliteit van een goed ingewerkte werknemer met een mbo-opleiding doet in de praktijk niet onder voor die van een werknemer met een hbo- of wo-opleiding, zegt Valk. En ook lang niet iedereen heeft extra begeleiding nodig.
Bovendien blijven mbo’ers vaak langer verbonden aan een bedrijf, ziet Valk in de IT-sector. Dat komt volgens hem omdat deze groep over het algemeen graag wil leren en nog meer ontwikkelingsmogelijkheden heeft. „Mbo’ers zijn minder snel uitgekeken”, volgens Valk. „Er is enorme schaarste en de toekomst van de IT hangt echt niet aan diploma’s, een combinatie van leergierigheid en praktische kennis is veel belangrijker. Het vraagt alleen een stukje lef van werkgevers.”
Functies binnen het bedrijf openstellen voor een breder palet aan kandidaten en deze medewerkers opleidingen en ontwikkelingsmogelijkheden bieden, heeft volgens Knies als bijkomend voordeel dat het imago van het bedrijf verbetert. „En een goede naam als werkgever helpt weer om nieuwe mensen aan te trekken.”
Er moet overigens wel een kanttekening worden geplaatst, zegt Knies. Hoewel deze bredere blik op veel sectoren van toepassing is – de techniek is volgens Valk bijvoorbeeld bij uitstek „een vak dat je in de praktijk kunt leren” – zijn diploma’s voor sommige beroepen een vereiste waar niet over te discussiëren valt. „We willen een afgestudeerde arts aan ons bed en een gediplomeerde docent voor de klas”, zegt Knies.
„Maar ook in die sectoren kun je natuurlijk wel kijken hoe je iemand kunt helpen om een diploma te halen, zoals gebeurt bij zij-instromers in het onderwijs.”
Dus
Bedrijven kunnen in de huidige arbeidsmarkt eigenlijk niet anders dan hun eisen versoepelen en flexibeler kijken naar de manier waarop ze hun functies hebben ingericht en de kandidaten die ze daarvoor overwegen. Hoewel een kandidaat aannemen die niet aan alle vooraf gestelde voorwaarden voldoet op de korte termijn meer tijd kan kosten, levert het op de lange termijn vaak een kwalitatief goede kracht op die loyaal is aan het bedrijf en langer in dienst blijft. Dit geldt voor veel sectoren, al kunnen de diploma-eisen voor sommige beroepen (zoals arts) niet genegeerd worden.
In mijn werk ontmoet ik wekelijks nieuwe mensen. Al meer dan 35 jaar. Dat blijft spannend. Je hoopt dat het klikt, maar het voelt niet altijd zo. Sinds een tijdje weet ik dat dit komt door de ‘liking gap’; de sympathie-kloof.
Sympathie-kloof
De sympathie-kloof is een vrij nieuw begrip in de psychologie. In 2018 beschreven onderzoeker Erica Boothby en haar collega’s dit voor het eerst. Zij stelden vast dat we meestal onderschatten hoe aardig anderen ons vinden. Dat geldt na een eerste kennismaking. Maar ook na langere gesprekken en zelfs als we iemand al maanden kennen. Volwassenen hebben hier last van. Jongeren. Ook bij kinderen van vijf jaar werd de sympathie-kloof al aangetroffen.
12,5 procent
In de eerste studie van Boothby werd mensen, na een tweegesprek van vijf minuten, gevraagd naar hun sympathie voor de ander. Dat gebeurde aan de hand van vier vragen, zoals: „Ik zou de andere deelnemer graag beter leren kennen”. Ook werd hun verzocht in te schatten hoe de ander over hen dacht. Gemiddeld dachten deelnemers dat ze, op een schaal van 1 tot en met 7, door de ander gewaardeerd werden met een 5,17. In werkelijkheid lag dat cijfer 12,5 procent hoger, namelijk op 5,82. In andere studies, ook in ‘real life’-situaties, werd een vergelijkbare kloof gevonden.
Waarom?
Waarom onderschatten we hoe sympathiek anderen ons vinden? Onderzoekers geven verschillende verklaringen. Zo stelden Boothby en haar collega’s dat de meeste mensen het belangrijk én griezelig vinden hoe anderen over hen denken. Daarom letten we extra goed op ons eigen vreemde of gekke gedrag in gesprekken. Zeker bij eerste kennismakingen.
Later onderzoek toont ook een relatie met persoonlijkheidskenmerken. Wie lager scoort op extraversie en hoger op neuroticisme, denkt doorgaans dat hij minder goed ligt bij anderen.
Op het werk
Ook op de werkvloer troffen onderzoekers de sympathie-kloof aan én diverse negatieve gevolgen. Want wie denkt dat collega’s hem of haar niet sympathiek vinden, vraagt minder snel om hulp, voelt zich minder opgenomen in een team en deelt minder informatie. En dat leidt dan weer tot verminderde tevredenheid en prestaties. Niet zo gek dat veel organisaties werken aan onderlinge verbinding en psychologische veiligheid, want die dingen ontstaan niet vanzelf.
En nu?
Kennis helpt. Wie de sympathie-kloof kent, kan zichzelf corrigeren: „Hé, Ben, ze hebben echt geen hekel aan je.” Nog mooier is om je meer op de ander te richten en minder op hoe je zelf overkomt. Interessant zijn is leuk, interesse tonen is beter, houd ik mezelf regelmatig voor.
Toch zit me nog iets dwars. Fijn dat anderen mij sympathieker vinden dan ik dacht. Maar veel van mijn gesprekspartners van de afgelopen decennia hebben misschien nooit gehoord van de ‘liking-gap’. Die geloven al jarenlang dat ik hen niet mag. Ik wil dat bij deze graag rechtzetten: ik vind jullie allemáál écht véél leuker dan jullie denken. Minstens 12,5 procent.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.