Verloskundigen stoppen vaak relatief jong met hun vak: ‘Ik moest altijd aan staan’

Dat Majanka Boddé (44) zes jaar geleden stopte met haar werk als verloskundige, was niet omdat ze bevallingen begeleiden zat was. Integendeel. Dit jaar was ze nog bij de bevallingen van schoonzus en nichtje. „Oh, heel bijzonder was het weer, met niks te vergelijken. Het blijft toch een magisch moment waar je bij mag zijn.”

Reden om te stoppen was dat ze ontevreden was over hoe de verloskundige zorg in Nederland is georganiseerd. Daarnaast had het beroep haar na twaalf jaar uitgeput. „De 24-uursdiensten, de spreekuren, de bijscholingen, de vergaderingen, het steeds uitdijende pakket aan protocollen. Voor mijn gevoel moest ik altijd ‘aan’ staan en was ik altijd aan het rekenen en puzzelen. Ik kon wel mee naar een verjaardag, maar maakte het niet te laat, want ik zou misschien nog een bevalling moeten begeleiden die avond.”

Na haar afstuderen als verloskundige begon Majanka Boddé in een praktijk in Grootegast. Twee jaar later kreeg ze haar eerste zoon (nu 16), er volgden nog een zoon (14) en een dochter (11). Ze heeft tien jaar lang haar gezin met het werk gecombineerd. „Ik wist niet beter; dit was gewoon mijn baan”, vertelt Boddé. „Ook voor mijn kinderen was het normaal dat ze stil moesten zijn als mijn telefoon ging en ik soms op stel en sprong weg moest. Maar toen ik stopte, had de middelste opeens een stuk minder woede-uitbarstingen en de twee oudsten maakten minder ruzie. De spanning was weg en ik was meer beschikbaar; écht beschikbaar. Dat is wel een verademing geweest.”

Voormalige verloskundige Majanka Boddé fotografeert nu zwangere vrouwen.

Foto’s Kees van de Veen

Boddé is niet de enige verloskundige die is gestopt of daarover nadenkt. Van de bijna 5.000 officieel geregistreerde verloskundigen (van wie 34 mannen) heeft bijna de helft een ‘vertrekintentie’. De vakgroep Verloskundige Wetenschap van het UMC Groningen ondervroeg vorig jaar in een grote, vijfjaarlijkse enquête bijna duizend verloskundigen. Van hen gaf`ruim de helft aan te overwegen binnen een jaar te stoppen met het werk. Hoeveel er daadwerkelijk gestopt zijn, is niet bekend.

Zevenjaarsmythe

Ook zingt in de verloskunde de ‘zevenjaarsmythe’ rond, die zegt dat verloskundigen gemiddeld maar zeven jaar werken na hun afstuderen. „Dat vertelden collega’s elkaar al bij mijn eerste baan als verloskundige in 1998”, vertelt Esther Feijen-de Jong. Ze heeft zes jaar als verloskundige gewerkt. Na een dubbele hernia koos ze voor een academische carrière; nu is ze universitair docent verloskundige wetenschap in het UMC Groningen. Over die zeven jaar zegt ze: „Dat klopt niet, maar de trend die eruit spreekt wel: namelijk dat veel verloskundigen op relatief jonge leeftijd stoppen met het praktiseren van hun vak. Na het vijfendertigste, veertigste levensjaar zie je echt een grote dip.”

Bijscholingen, spreekuren, 24-uursdiensten: ik was altijd aan het rekenen en puzzelen

Majanka Boddé
voormalig verloskundige

Als reden staat ontevredenheid over de inrichting van de geboortezorg in Nederland op nummer één. Op twee: gezinsverplichtingen niet kunnen nakomen. 44 procent noemt de combinatie van die twee. „Die onvrede over de geboortezorg heeft ermee te maken dat verloskundigen tegenwoordig intensiever moeten samenwerken met andere zorgdisciplines. Daar vloeien veel extra taken uit voort. Daarnaast moeten ze veel administratie handelingen uitvoeren”, legt Feijen-de Jong uit, die het onderzoek leidde. Mede door die ontwikkelingen is de vertrekintentie in vijf jaar behoorlijk gestegen: van 33 procent in 2018 tot vorig jaar 52 procent.

Niet kunnen voldoen aan gezinsverplichtingen komt doordat de Nederlandse verloskundigenpraktijk over het algemeen weinig flexibel is. „In Nederland is het gebruikelijk een praktijk te runnen met drie, vier of vijf verloskundigen. Dus als jij als jonge ouder wat minder 24 uursdiensten wil draaien, komt dat meteen op het bordje van je collega terecht. Met zulke kleine teams krijg je dat niet rond.” Feijen-de Jong hoort hoe veel jonge moeders nog een tijdje schipperen en proberen door te werken. „Maar je raakt steeds vermoeider, gefrustreerder en op een gegeven moment zeg je: dit gaat niet meer.”

Een andere factor die meespeelt is dat de caseload hoog is in Nederland. Als verloskundige moet je volgens de norm van de zorgverzekeraars 105 bevallingen per jaar begeleiden. Dat is drie keer zo veel als in landen als Duitsland, Finland of het VK.

„In het buitenland is het anders georganiseerd. Daar ga je als zwangere vrouw voor vragen en controles eerder naar het ziekenhuis, waar verloskundigen werken onder een cao en in grotere teams waar je in 8- of 12-uursdiensten werkt. Hier zijn we erg gebrand op het kleinschalige, zodat je als vrouw altijd met dezelfde verloskundige contact hebt. Dat is mooi en een groot goed, maar het botst met het welzijn van de verloskundige. Daar hebben we tot nu toe te weinig oog voor gehad.”

Masterpiece

Toch kan het wel, het gezin combineren met het werk als vroedvrouw. Erna Kerkhof uit Zwolle is 60, heeft drie volwassenen kinderen en heeft altijd fulltime gewerkt als verloskundige. Dat doet ze nog steeds – vannacht stond ze om vijf uur aan het bed van een vrouw die haar eerste kindje kreeg. „Je eerste is je masterpiece, zeg ik altijd. Zo’n bevalling kost vaak tijd; trek er maar gerust een etmaal voor uit.” De baby zat nog goed, dus na wat nachtelijke checks en geruststellingen kon Kerkhof weer naar huis.

Verloskundige Erna Kerkhof aan het werk tijdens een controle bij toekomstige ouders Marieke en Gert-Jan in Zwolle.
Foto Wouter de Wilde

Voor dit gesprek heeft ze thuis nog eens nagevraagd wat haar kinderen – nu twintigers – er van vonden dat hun moeder fulltime werkte toen ze klein waren. Kerkhof: „Ze zeiden: ja, je werkte veel, maar je was er ook heel vaak wél. En dat klopt denk ik ook. Als ik een 24-uursdienst had, wachtte ik de oproepen gewoon thuis af. Het kon goed dat ik helemaal niet werd opgeroepen, of pas ’s avonds als de kinderen al op bed lagen.”

Over de verdiensten, toch wel een punt in veel zorgsectoren, is ze best tevreden. „Je wordt er niet rijk van, maar je verdient echt voldoende. Ik klaag niet.” Volgens beroepsvereniging KNOV begint een verloskundige in loondienst in een eerstelijnspraktijk met 4.000 euro bruto. Dat loopt op tot zo’n 5.200 euro, exclusief eindejaarsuitkering, vakantiegeld en 16 procent inconveniëntentoeslag.

Gepuzzel

Gepuzzel was het wel altijd, vertelt Kerkhof. Via een advertentie in het lokale krantje regelden ze een vaste oppas aan huis, met daar omheen nog een kring aan ouders, schoonouders, een zus in de buurt en oppassende tieners uit de straat. Haar man Walter had een kantoorbaan waardoor hij alle avonden, nachten en weekenden thuis was. „Iedere zondag gingen we samen zitten: hoe ziet het rooster er deze week uit? Dan puzzelden we de oppasdiensten daaromheen.”

Stressen was het als de oppas ziek werd, of als haar man in de file stond en niet op tijd was voor de aflossing. „Dan moet je stante pede iets verzinnen. Dat is stressvol. Maar die momenten zijn toch op de vingers van één hand te tellen geweest.” Ze heeft ook dingen van de kinderen gemist. Zaten ze net met z’n allen aan tafel voor het eten, moest zij weer weg. Gaf haar dochter haar kinderfeestje, ging tóch haar telefoon. „Dat is niet leuk. En het heeft ook best wat van Walter gevraagd in die jaren.”

Verloskundige Erna Kerkhof aan het werk tijdens een controle bij toekomstige ouders Marieke en Gert-Jan in Zwolle.
Wouter de Wilde

Hoe ze het toch allemaal voor elkaar kreeg? „Ik denk dat vertrouwen hebben het belangrijkste is; vertrouwen dat een ander ook voor jouw kinderen kan zorgen. Tegenwoordig willen vrouwen alles maar perfect hebben en alles onder controle houden. Dan ga je het niet volhouden. Daarnaast ben ik gezegend met een goede gezondheid, een stevig arbeidsethos en ben ik een goede slaper – dat helpt allemaal.”

Survival of the fittest

Het past bij het beeld dat universitair docent Esther Feijen-de Jong heeft van de verloskundigen die het wél volhouden: als een survival of the fittest. „Je moet mentaal en fysiek in orde zijn en je sociale netwerk op orde hebben, anders vallen in elke levensfase onherroepelijk mensen af. Dat moet anders.”

Maar hoe? Je kan zwangere vrouwen niet vragen of ze alleen doordeweeks onder werktijd willen bevallen. „De onregelmatigheid zal altijd onderdeel zijn van het beroep, maar we kunnen het wel beter organiseren”, zegt Feijen-de Jong. „Als eerste zou wat mij betreft de caseload omlaag moeten: bijvoorbeeld van 105 bevallingen per jaar naar 80. Dan is er wat lucht om tijdelijk wat minder te werken.” Daarnaast pleit ze voor meer samenwerking tussen praktijken onderling. „Zodat je over een grotere poule kunt beschikken als een collega ziek is.”

Feijen-de Jong ziet dat gestopte verloskundigen wel vaak in het werkveld blijven hangen: als echoscopist, trainer of docent. Ook stapt een deel over naar het verloskundigenvak in de ‘tweede lijn’, in het ziekenhuis – omdat daar de diensten beter te regelen zijn.

Voormalig verloskundige Majanka Boddé.
Foto Kees van de Veen

Majanka Boddé uit Groningen kan niet bedenken wat haar had kunnen behouden voor het verloskundigen-vak. „Het is en blijft een pittig beroep, hoe je het ook organiseert. En het lag ook misschien wel aan mijn persoonlijkheid: ik voelde me heel verantwoordelijk en ging daarin best ver. Collega’s konden daar beter mee omgaan.”

Ondertussen heeft Boddé zich omgeschoold tot fotograaf en masseur, waarbij ze ook zwangerschaps-shoots doet en zwangerschapsmassages. „Daar vind ik dezelfde sprankeling in terug als in mijn werk als verloskundige.”

En de bevallingen? „Ik vond het een geweldig vak waar ik ontzettend van kon genieten, maar het is goed zo. Ik heb genoeg genoten.”