N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Mentale gezondheid Wat is precies een burn-out? Dat is een lastig te beantwoorden vraag, ook voor wie de symptomen van nabij kent. Floor Rusman zoekt naar een remedie in recent verschenen boeken.
Het is een fenomenale wedstrijd, de WK-finale op 18 december, maar ik bekijk alleen de strafschoppenserie – met een zonnebril op. Daarna moet ik bijkomen in het donker. Als ik te lang naar een scherm kijk gaan mijn oren zo hard suizen dat er een alarm lijkt af te gaan in mijn hoofd.
Vier weken eerder, op vakantie in Londen, kreeg ik een paniekaanval in de trein. De aanstichters waren twee basisschoolklassen, die de trein wisten om te toveren in een volière vol opgewonden gekwetter. Ik begon te zweten over mijn hele lichaam, mijn hart bonsde wild, mijn hoofd voelde als een vastlopende computer. Ineens zat ik te huilen en ik wist meteen: dit houdt niet meer op. Ik stapte uit en nam de trein terug naar het appartement, om de rest van de vakantie uit het raam te kijken naar de Londense skyline.
De echte aanstichter waren natuurlijk niet die kinderen. Al maanden had ik last van steeds onheilspellender fysieke signalen, van slapeloosheid tot buikpijn en gevoeligheid voor prikkels: eerst vooral harde geluiden als scooters en veegwagens, later ook krakende zakjes en felle lampen.
Ik voel me het tegenovergestelde van de kip zonder kop: een kop zonder kip, alleen het lichaam werkt niet mee
Een lichaam dat onduidelijke signalen geeft is als een blaffende hond: je weet dat er informatie wordt verzonden, maar je snapt niet wat die betekent. Ik besloot de signalen te negeren – tot dat moment in de trein dus. Vanaf eind november zit ik ziekgemeld thuis. Iets kijken of luisteren gaat niet, lezen kan een paar uur per dag. De rest van de tijd kijk ik uit het raam en soms maak ik een wandeling, met een pet en een zonnebril tegen het licht, en geluiddempende oordopjes tegen de bladblazers en mijn andere vijanden.
Mijn huisarts blijkt pas op 14 december tijd te hebben. Jammer, want ik zit met twee vragen: ‘wat is er aan de hand’ en ‘wat moet ik doen’. Ik vind mezelf geen typische burn-outpatiënt, want ik ben niet uitgeput en kan behoorlijk goed nadenken. Mijn gedachten gaan zelfs sneller dan ooit. Ik voel me het tegenovergestelde van de kip zonder kop: een kop zonder kip, alleen het lichaam werkt niet mee. De kop probeert grip te krijgen op de situatie door erop los te googelen.
Het gros van de sites waarop ik terechtkom leidt naar ondernemers die mij iets willen verkopen: coachingsessies, yogalessen, kaartjes voor een ‘Overprikkeld Brein Tour’. Daarnaast zijn er fora waar lotgenoten hun ervaringen delen: een schimmenrijk van pechvogels dat ik nog ken uit mijn jaar, in 2017, als wanhopige RSI-lijder. Ik vind ook wat medische websites, maar die blijken niet behulpzamer. De artsenrichtlijn voor burn-out wekt vooral bevreemding. Om een burn-out te hebben moet je zes maanden overspannen zijn, maar dat mag niet het gevolg zijn van een psychiatrische stoornis.
Ik zink weg in gepeins over causale verbanden. Heb ik eigenlijk een angststoornis, vermomd als overspannenheid? Of is het omgekeerd en word ik bang van mijn burn-out? Is het probleem vooral fysiek (‘een overprikkeld brein’) of mentaal (mijn aanhoudende gepieker)? En maakt het antwoord uit voor de oplossing?
Dé burn-out bestaat niet
„Als je op internet gaat zoeken op burn-outbehandeling, raak je helemaal in verwarring”, zei psychiater Christiaan Vinkers afgelopen oktober in NRC. Dat interview schiet me begin december te binnen, en ik begin te lezen in Vinkers’ boek In de ban van burn-out. Zijn centrale punt is dat ‘de burn-out’ niet bestaat: „Er is geen gestandaardiseerde en betrouwbare manier om de diagnose burn-out te stellen.” Er is weliswaar die artsenrichtlijn, maar Vinkers is sceptisch over de criteria. De eis dat de klachten niet worden veroorzaakt door een psychiatrische stoornis vindt hij bijvoorbeeld onzinnig. „Ik zou niet weten hoe iemand moet vaststellen dat angst, paniek en slaapproblemen door een angststoornis komen (en dat er dus per definitie geen sprake is van een burn-out).” Hij stelt ook vast dat ‘de burn-out’ veel overeenkomsten vertoont met depressie: somberheid, vermoeidheid, slaapproblemen. Maar depressie is wél officieel een psychiatrische stoornis, wat zou betekenen dat depressieve mensen geen burn-out hebben en andersom.
De kern van Vinkers’ betoog: centraal bij burn-out en alle verwante aandoeningen staat een teveel aan stress. En stress is geen zwart-witverhaal: iedereen heeft stress in bepaalde mate. Het wordt pas problematisch als iemand „uit balans” raakt. Dat kan op heel veel manieren en om heel veel redenen gebeuren, wat betekent dat er niet één geijkte behandeling is – anders dan de commerciële aanbieders je willen doen geloven.
Dit is niet per se wat je wil horen als je alleen met een zonnebril, zonneklep en oordopjes over straat kan. In zo’n situatie wil je gewoon geholpen worden. Helaas geeft de huisarts, die eindelijk tijd heeft, ook weinig houvast. Ik zou het antidepressivum Citalopram kunnen proberen, zegt hij, dat helpt ook tegen angst en overprikkeling. Op mijn reactie dat ik liever geen pillen slik gooit hij het over een andere boeg: „Heb je wel eens mindfulness geprobeerd?” Als nog één keer iemand vraagt of ik wel eens mindfulness heb geprobeerd sla ik de boel aan gruzelementen, denk ik. Ik zeg dat ik graag wat helderheid zou hebben over wat er met me aan de hand is. „Kijk, dat jij hier zo zit te huilen is natuurlijk geen goed teken”, stelt de huisarts. „Daar moet je wel iets mee.” Ware woorden. Maar wát moet ik? Je kunt, zoals Vinkers vaststelt, zoveel kanten op in therapieland.
Dat blijkt ook uit de in november verschenen bundel Op de sofa. Essays over therapie en het leven, samengesteld door Maurits de Bruijn. Ik lees de bundel in de dagen rond dat doktersbezoek. Twee essays vallen mij op, omdat ze qua toon en conclusie zo verschillen. Het ene is van ex-uitgever Oscar van Gelderen. Hij was in analyse bij de psychoanalyticus Louis Tas, waar hij afrekende met de schaamte die hem teisterde. Tas heeft zijn leven gered, schrijft Van Gelderen. „Wie rock bottom gaat, moet door de schaamte heen, door het oude zelf heen, op zoek naar het eigene, het echte. Je moet als een torpedo op het doel af, om te genezen, te helen, te integreren en vooral: te accepteren.”
Identiteitsbepalende diagnosen
Journalist Chris Kijne gaat in zijn essay de andere kant op. Niet ergens dwars doorheen, maar juist ervandaan: in een cursus mindfulness ontdekt Kijne dat hij minder aan zelfanalyse moet doen. Eerder hadden diverse therapeuten hem niet van zijn somberheid kunnen verlossen, nu blijkt hardlopen wel soelaas te bieden: uit het hoofd raken en in het lichaam. „Ik begin te vermoeden dat het hele proces van problemen analyseren en proberen te begrijpen en op te lossen op de momenten dat je je beroerd voelt, misschien wel hét recept is om onderuit te gaan.”
Dit boek moet je gelezen hebben, bezwoeren alle covers. Maar hoe moest ik, zonder noemenswaardige kennis van het vakgebied, nu weten wie van deze mensen iets zinnigs te melden had?
Beide auteurs stralen uit dat zij de code hebben gekraakt. Ze hebben gezocht en gevonden: zichzelf, of juist een verlossing van zichzelf. Jaloersmakend, want zelf heb ik niet vaak het gevoel dat iets ‘helemaal klopt’. Het is ook wat mij tegenstaat aan veel zelfhulpboeken: ze suggereren precies te weten hoe het zit. Dat ervoer ik toen ik, tijdens die ‘vakantie’ in Londen, met hulp van een kalmeringspil de stad in ging voor een bezoek aan mijn favoriete boekhandel. Op de psychologieafdeling trok ik wat boeken uit de kast die me relevant leken voor mijn verse crisis. Het ene betoogde dat de hedendaagse ‘toxische’ cultuur ons ziek maakt, het andere dat we onze ‘centrale emoties’ moeten ontdekken en het derde zoomde in op het brein. Dit boek moet je gelezen hebben, bezwoeren alle covers. Maar hoe moest ik, zonder noemenswaardige kennis van het vakgebied, nu weten wie van deze mensen iets zinnigs te melden had?
Toen viel mijn oog op Strangers to Ourselves van Rachel Aviv, deze week in vertaling verschijnt als Vreemden voor onszelf. Misschien was het de ondertitel die me trok: Stories of Unsettled Minds. Volgens de achterflap onderzocht Aviv hoe we mentale aandoeningen categoriseren en een naam geven – dat klonk goed.
Een paar weken later, na dat teleurstellende doktersbezoek, begin ik met lezen. Het boek blijkt een zeldzaam soort pageturner. Rachel Aviv, redacteur bij tijdschrift The New Yorker, portretteert zes mensen met psychische problemen die niet eenvoudig te duiden zijn. De eerste is zijzelf: als zesjarig kind werd ze gediagnosticeerd met anorexia en opgenomen in een kliniek. Al snel begon ze weer met eten, zo ontsnapte ze aan een ‘carrière’ als anorexiapatiënt. Achteraf denkt ze: hád ik wel anorexia? Sterker nog: had juist die diagnose, die bij veel jonge mensen identiteitsbepalend wordt, de ziekte in mijn geval niet erger kunnen maken?
Aviv onderzoekt hoe mensen met mentale aandoeningen betekenis geven aan hun lijden, en hoe die betekenis gevormd wordt door de tijd en plaats waarin ze leven. Zo maakt de chronisch depressieve Ray aan den lijve de omslag mee van het psychoanalytische discours van de jaren zeventig naar het ‘wij zijn ons brein’-denken in de decennia erna. Eerst krijgt hij therapie, daarna pillen, maar tot aan zijn dood blijft hij zoekende.
Eind december begin ik met Citalopram, en sneller dan verwacht voel ik me beter. Of dat door de pillen komt weet ik niet
Aan het eind van het boek verweeft Aviv haar recente ervaringen met antidepressiva met die van Laura, een van de hoofdpersonen. Na jaren een grootverbruiker te zijn geweest van allerlei soorten pillen, besluit Laura er helemaal mee te stoppen. En wat blijkt: eindelijk voelt ze weer iets. Nu mondt het boek uit in een pleidooi tegen medicalisering, denk ik. Dat standpunt spreekt mij instinctief aan: ook ik ben kritisch over de neiging afwijkende emoties en gedragingen te pathologiseren en ze weg te werken met medicatie. Avivs narratieve benadering, met veel aandacht voor het particuliere, staat hier haaks op.
Maar dan verrast ze me: ondanks haar wens ermee te stoppen slikt Aviv nog steeds 7,5 milligram Lexapro. Ze heeft geprobeerd het terug te brengen naar nul, maar dat is nog niet gelukt. Haar gevoel hierover is ambigu. „Ik wilde dat ik mijn gevoelens van onvermogen flexibeler tegemoet kon treden, maar tegelijk voel ik me dichter bij die staat van flexibiliteit als ik Lexapro neem”, schrijft ze. „Het lijkt de mentale starheid te verzachten die vaak gepaard gaat met angst en depressie – het gevoel dat je verhaal zich maar op één manier kan ontvouwen.”
Deze woorden raken me, omdat ze laten zien hoe gespleten je je ergens over kunt voelen. Je wil je emoties in lijn brengen met je overtuigingen, maar ze spreken elkaar tegen. Je moet een keuze maken, op goed geluk.
Eind december begin ik met Citalopram, en sneller dan verwacht voel ik me beter. Of dat door de pillen komt weet ik niet. De resultaten worden vertroebeld doordat ik ook begonnen ben bij een haptonoom, lange fietstochten maak, in mijn dagboek schrijf, zoveel mogelijk prikkels vermijd en daarnaast het hele concept ‘proberen controle te hebben over de situatie’ heb losgelaten. Veel interventies tegelijk: geen ideale studio-opstelling om de werking van een medicijn te onderzoeken. Maar wat maakt het uit? Terwijl de dagen langer worden, voelt ook mijn leven steeds lichter. Ik kan weer naar muziek luisteren, en soms zonder zonnebril over straat.
Controledrift
Vijf jaar geleden, na dat jaar als RSI-lijder, concludeerde ik dat het geen zin had te achterhalen wat er precies met me aan de hand was en welke interventies hadden geholpen. Die controledrift was juist deel van het probleem. De boeken die ik deze decembermaand lees, brengen die les in herinnering. Ze laten zien dat je verschillende verhalen kunt vertellen over mentale instabiliteit, en dat er vaak meerdere manieren zijn om eruit te komen. Rachel Aviv neemt nog steeds Lexapro, Laura niet. Oscar van Gelderen had baat bij psychoanalyse, Chris Kijne bij een hardlooproutine. En volgens Christiaan Vinkers is er niet één remedie tegen een burn-out: „Eenzelfde tactiek toepassen op ieder mens en iedere situatie strookt niet met de wetenschap achter stress.”
Het maakt mij nog wantrouwiger jegens alle ‘experts’ die zeggen exact te weten wat je moet doen wanneer je uit balans raakt. Natuurlijk zijn er dingen waar iedereen baat bij heeft (lichaamsbeweging, gezond eten, regelmatig leven) maar mensen moeten ook zelf uitvinden wat voor hen de beste remedie is. Niet iedereen floreert bij mindfulness, niet iedereen leeft op van pillen. Mij hielp het ook om een boek te lezen als Strangers to Ourselves: ik voelde me minder alleen in mijn vertwijfeling.