Azië – vissaus Chinees – oestersaus en trassi Westers – worcestershiresauce
We ontdekten het lijstje toen we afgelopen zomer het huis van mijn schoonouders aan het leegruimen waren. In zwarte viltstift stond het op de binnenkant van het deurtje van een keukenkastje geschreven. Best een logische plek voor zo’n geheugensteuntje eigenlijk, vooral als je daar ook je vissaus, oestersaus, trassi en worcestershiresauce bewaart. Aukje, mijn schoonmoeder, hield van koken. Ze had er echt plezier in, verzamelde recepten en probeerde graag iets nieuws uit. Des te sneuer was het dat haar man bepaald geen avontuurlijke eter was. „Proef het nou gewoon, Cees. Dit is hartstikke lekker.” Onvermoeibaar bleef ze het proberen. Maar Cees was zelden over te halen.
Nu Aukje er niet meer is, woont Cees in een verpleeghuis. Bij het warme middagmaal dat daar dagelijks stipt om 12.30 uur wordt geserveerd, komt weinig avontuur kijken. Kruimige piepers, stukgekookte groente, gehaktbal, of een variatie daarop. In elk geval nooit vissaus, of zelfs maar worcester. Zolang zijn zonen hem blijven voorzien van gevulde koeken en leverworst voor de lekkere trek tussendoor, leeft mijn schoonvader thans in een culinair walhalla.
Wat een emotioneel uitputtende klus is dat trouwens, zo’n ouderlijk huis leegruimen. En dan ging het hier niet eens om het huis van mijn eigen ouders. Sterker, ik kende Aukje en Cees pas een jaar of zesenhalf. Misschien kwam het omdat Aukje er zo plots tussenuit was gepiept, of juist omdat Cees nog leefde, dat ik er zo’n moeite mee had. Of ik ben gewoon een sentimentele stakker, geneigd veel te veel betekenis te geven aan materiële zaken, zo sprak ik mezelf bestraffend toe.
Maar toen las ik de roman Autobiografie van een flat, waarin Otto de Kat het leven van zijn ouders reconstrueert aan de hand van hun woning en de dingen die zich daarin bevinden. Hij doet dat in de best gekozen bewoordingen die voor zoiets denkbaar zijn. Aan het einde van een lange dag waarop de auteur samen met zijn broer spullen heeft uitgezocht en stickertjes geplakt op lampen, stoelen en schilderijen, heeft hij het over ‘de veiling van hun leven’. Verdomd ja, over zoiets mag je best beetje sentimenteel doen.
Een voor een lieten we al die in een heel mensenleven verzamelde spullen door onze handen gaan. Kleding, kastjes, spiegels, vazen, brillenkokers, bestek; voor alles probeerde ik nog een goede bestemming te vinden. Een lamp ging naar een nichtje dat binnenkort op kamers zou gaan. Een etui met breinaalden en een doos naaigerei naar een ander nichtje. Een ketting naar een vriendin met dezelfde uitbundige smaak als mijn schoonmoeder. Een knalblauwe gietijzeren pan mocht mee naar Spanje – iedereen moet minimaal één pan van zijn ouders erven, zo overtuigde ik mijn verkering, die een stuk nuchterder in zulke zaken is dan ik en ernaar neigde alles gewoon in één keer te laten ophalen door de kringloopwinkel.
Vlak voor we het huis leeg opleverden maakte ik nog snel een foto van de binnenkant van het keukenkastje. Ik zag Aukje voor me, in de weer met een nieuw recept. Iets Aziatisch, met vissaus. Ze wist best dat Cees er niet van hield, maar ze ging het toch gewoon nog eens proberen.