N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Ik heb een filmpje waarop Willem en ik in de auto zitten na de echo en hij zijn vader in Den Bosch belt om te vertellen dat hij zijn eerste kleindochter krijgt. „Ons pap”, zucht Willem, „het is een meisje.” Zijn vader is er stil van, Willem snikt wat en zegt „ik kan niet stoppen met janken”. Er volgt een ‘och jongen toch’, van zijn vader, een paar keer verbijsterd ‘och Willem toch’, en een gefluisterd ‘geweldig’, en daarna slaat Willem een paar keer zachtjes op het stuur om zichzelf bij elkaar te grijpen. „Goed”, zegt hij daarna plotseling ferm. „Pap, je moet wel onthouden dat het allemaal niks uitmaakt.”
Maar in een familie met een oude vader, een te jong gestorven moeder, drie zonen en zeven kleinzonen, maakt dat ene meisje wel iets uit. Het was zelfs het eerste waar Willem over begon, aan de bar, terwijl hij zijn glas kordaat naast dat van mij zette. De overvloed aan mannen en de dode moeder, toen nog maar kort weg. En hoe ze altijd lachend zei dat hij vijf dochters zou krijgen „want dat is je straf”.
In de maanden voor haar komst zag ik hem, zoals alle aanstaande ouders doen, van alles uitproberen. Zijn hardop beleden afkeer van vaders die blazen dat ze hun kleine prinsesje tegen alle mannen zullen beschermen. Zijn eigen voornemen zijn zonen en dochter allemáál hamlappen en zakken patat te noemen, zonder onderscheid.
Het piepkleine mille fleur-jurkje waar hij mee thuis kwam en peinzend in zijn bevende knuisten hield, terwijl hij prevelde dat hij heus niet wilde dat ze alléén maar ‘troep met ruches’ zou gaan dragen.
Maar terwijl hij overmand was door geluk, sloeg het mij naar mate de zwangerschap vorderde, steeds kouder om het hart. Bij mezelf, mijn moeder, mijn vriendinnen zie ik hoe ingewikkeld de relaties tussen moeders en dochters zijn. Vrijwel zonder uitzondering heerst er onbegrip tussen de generaties, onverwerkte woede en verdriet, vertrouwensbreuken en ander tijdrovend gekrakeel. Alsof de optie ‘veilig gehecht, vol van steun en begrip voor elkaar’ simpelweg niet bestaat, vergeet het maar vrouwen, lijden zul je.
In de laatste weken voor haar komst was ik inmiddels zo bang dat ik haar zou gaan teleurstellen, of niet in staat zou zijn even ongecompliceerd van haar te houden als van mijn zonen, dat ik alleen nog maar in kleermakerszit op bed zat te piekeren.
Maar kinderen laten zich niet tegenhouden en zo werd ze op quatorze juillet geboren, de kleine Cléo, de grootste baby van de drie. En vanaf haar entree ben ik volledig door haar overdonderd.
Cléo met haar heersersblik, haar lange bruine krullen, haar corporale lach, haar bolle wangen, haar resolute ‘neej’, haar ellenlange wimpers, haar bolle buik vooruit.
Ik ben zo trots als ze, met net zulke dwarse voeten als haar vader, naar de keuken stampt om met snerpende stem ontbijtkoek op te eisen. Of als ze zich, terwijl haar broers dralend op het plateautje staan, zonder scrupules head first van glijbanen stort, haar mond een vastbesloten streep, de ogen ernstig en donker.
Ze is, vind ik, een force of nature. Heel soms zie ik de volwassen versie door het larvenvet heen flitsen. Ik bewonder die versie mateloos. Ik hoop dat ze later onbeschaamder, dapperder en gelukkiger zal zijn dan ik. Ik hoop zo dat ik niet door het ijs zak als moeder.
„Het is een meisje.”
Nee, het is ons Cléo.