Een motorblok van een Junkers 88 uit WOII, een Romeins wijaltaar, een neanderthalervuistbijl, een middeleeuwse stoel en een houten borstbeeld van een VOC-schip. Het zijn enkele van de meer dan vijfhonderd zeer diverse archeologische vondsten die te zien zijn op de tentoonstelling Boven het maaiveld in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.

Het museum wil met de tentoonstelling laten zien wat er voor bijzonders is opgegraven in Nederland en de overzeese gebiedsdelen, de afgelopen 25 jaar. ‘Bijzonder’ kan op verschillende manieren worden opgevat. Het bij Leidsche Rijn opgegraven motorblok maakt bijvoorbeeld getuigenissen tastbaar over het neerhalen van het Duitse gevechtsvliegtuig tijdens de meidagen van 1940, terwijl de vuistbijl en andere werktuigen en afslagen die bij het Drentse Peest zijn gevonden nieuw licht werpen op neanderthalers aan de noordrand van hun leefgebied. En de bij Overschie ontdekte stoel heeft media-aandacht gekregen omdat hij (voorlopig?) te boek staat als ‘de oudste stoel van Nederland’.
De tentoonstelling toont niet alleen bijzondere vondsten, maar maakt ook duidelijk wat de afgelopen kwart eeuw de ontwikkelingen in de Nederlandse archeologie zijn geweest. Drie springen eruit.
1Het Verdrag van Malta
Opvallend genoeg heeft een politiek besluit de grootste invloed gehad op de Nederlandse archeologie. Het gaat om de implementatie in 2007 van het Verdrag van Malta. Volgens dat in 1994 door de landen van de Raad van Europa opgestelde verdrag moet bij ruimtelijkeordeningsplannen bijtijds rekening gehouden worden met eventuele archeologische resten. De Nederlandse politiek heeft bij de implementatie besloten dat de ‘verstoorder’ voortaan het benodigde archeologisch onderzoek moet betalen. Maar ook dat opgravingen voortaan door gecertificeerde archeologische bedrijven mogen worden uitgevoerd.


De creatie van een archeologische markt heeft geleid tot een enorme groei van het aantal opgravingen (en daarmee ook het aantal werkenden in de archeologie). Vroeger waren er jaarlijks hoogstens tientallen opgravingen, uitgevoerd door een selecte groep niet-commerciële vergunninghouders, zoals de universiteiten en wat nu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is. De afgelopen 25 jaar zijn er, vooral als gevolg van ruimtelijkeordeningsprojecten, ongeveer 7.000 opgravingen geweest, dus een paar honderd per jaar, bijna allemaal uitgevoerd door archeologische bedrijven.
Die duizenden opgravingen hebben niet alleen veel verplichte opgravingsrapporten en dus ‘grijze literatuur’ opgeleverd, maar ook bijzondere vondsten die de wetenschap verder helpen en die in het oude systeem met z’n beperkte opgravingscapaciteit mogelijk niet zouden zijn gedaan. Denk aan de ontdekkingen van het Trechterbekergrafveld bij Dalfsen, de sporen van een houten Stonehenge-achtige ‘zonnekalender’ bij Tiel, en een vrijwel complete Romeinse militaire cultusplaats bij Herwen.
2Amateurs met metaaldetectors
Een tweede belangrijke ontwikkeling voor de Nederlandse archeologie is de enorme groei van het gebruik van de metaaldetector. Al in de jaren zeventig van de vorige eeuw liepen amateurs met hun ‘pieper’ velden en akkers af. Toen waren het nog enkelingen, tegenwoordig zijn het er duizenden.
Archeologen zagen de ontwikkeling met lede ogen aan, omdat metaaldetectie officieel illegaal was. De meeste vondsten werden dus niet gemeld. Voor archeologen aan de Vrije Universiteit reden om in 2016 naar Brits voorbeeld te beginnen met Portable Antiquities of the Netherlands (PAN). Metaaldetectorzoekers kunnen zich bij deze database aansluiten en hun vondsten melden zonder dat ze bang hoeven te zijn dat ze die moeten afstaan. Archeologen van PAN analyseren en determineren de vondsten en leggen de vondstlocaties vast. Bij wet is ook vastgelegd dat metaaldetectie tegenwoordig mag, maar alleen voor de bovenste 30 centimeter van de bodem, die vaak toch al verstoord is.


Intussen raakt de digitale vondstenkaart van PAN steeds voller. Concentraties van vondsten vertellen bijvoorbeeld dat Romeinse fibulae ook in Friesland en Groningen terechtkwamen, ver ten noorden van de Rijn, die de Romeinse rijksgrens vormde. Verder verschijnen in de media regelmatig berichten over bijzondere metaaldetectorvondsten die niet alleen glimmen, maar ook voor de wetenschap van belang zijn. Zo maakte onder meer de ‘schat’ van het Springendal in Twente, bestaande uit honderd gouden munten, zes zilveren en enkele sieraden die bij een cultusplaats waren ‘geofferd’, duidelijk dat de vroege Middeleeuwen niet ‘donker’ waren. Ook wierp hij licht op hoe in de zesde en zevende eeuw natuurgodsdiensten en christendom naast elkaar konden bestaan.
3Isotopen en oud dna
De derde en misschien wel belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen 25 jaar is de vogelvlucht die het onderzoek naar isotopen en ancient dna hebben genomen. In de archeologie, die niet alleen een alfa-, maar ook een bèta- en gammawetenschap is te noemen, is altijd al samengewerkt met de natuurwetenschappen. De ontwikkeling van de C14-dateringsmethode in de jaren vijftig van de vorige eeuw is een van de aansprekendste voorbeelden. Dankzij allerlei geofysische methoden worden al jaren zonder opgraven structuren in de bodem ontdekt, in de onderwaterarcheologie is sonar een onmisbaar instrument geworden om scheepswrakken op te sporen, en met behulp van archeobotanie worden historische landschappen gereconstrueerd.
De ontwikkeling van betere en snellere onderzoeksmethoden voor ancient dna (a-dna) en isotopen heeft de laatste jaren voor een revolutie gezorgd, met name in het onderzoek naar prehistorische migratiestromen. In tanden en botten blijkt informatie te zitten die soms iets anders vertelt dan bijvoorbeeld opgegraven aardewerken potten.


Een Nederlandse paleo-dna-onderzoekster, Nederlandse archeologen en Nederlandse vondsten waren betrokken bij internationaal onderzoek dat duidelijk maakte dat in de Bronstijd vanuit de steppen in Centraal-Azië een verandering van de bevolkingssamenstelling in Europa plaatsvond.
Met behulp van isotopenonderzoek is te achterhalen wat iemand vroeger heeft genuttigd en daarmee waar hij is opgegroeid: chemische elementen als strontium, koolstof, stikstof en zuurstof, bouwstenen in voedsel en drank, worden opgenomen in het collageen in botten en het glazuur van tanden, waar ze duizenden jaren bewaard kunnen blijven.
Zo vertelde isotopenonderzoek aan een skelet in West-Friesland uit de Bronstijd dat die persoon oorspronkelijk uit Frankrijk kwam. Het gaf daarmee inzicht in de toen al uitgebreide sociale en economische netwerken in die tijd.
KeerzijdeMarktwerking en bezuinigingen
Er zijn ook keerzijden, ontwikkelingen die zorgen voor de toekomst baren. Twee vitrines naast elkaar maken duidelijk wat er gebeurt als door de klimaatverandering het grondwater te veel daalt: organische vondsten als prehistorisch touw verdwijnen en alleen stenen, metalen en aardewerken artefacten blijven over.
De introductie van een marktsysteem voor de uitvoering van archeologisch onderzoek heeft er ook voor gezorgd dat de universiteitsinstituten niet meer zomaar vindplaatsen naar keuze kunnen opgraven. Dat kan gevolgen hebben voor de opleiding van nieuwe archeologen. Ze zullen toch ergens moeten leren wat goed opgraven inhoudt.

Door bezuinigingen aan universiteiten zijn verschillende expertisegebieden vrijwel geheel uit het onderzoek en onderwijs verdwenen. Er is bijvoorbeeld geen leerstoel voor archeologie van de Romeinse tijd in Nederland meer. Hetzelfde geldt voor de archeologie van de Middeleeuwen.
Aangezien de archeologische bedrijven elkaar sterk op prijs en niet op kwaliteit beconcurreren, worden bepaalde zaken niet of minder onderzocht. Dat geldt bijvoorbeeld voor houten vondsten, waarvan de conservatie duur is.
En dan werd rond de opening van de tentoonstelling ook nog eens bekend dat de toekomst van het isotopenonderzoek in Nederland ernstig wordt bedreigd. De bètafaculteit en het college van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam willen namelijk de afdeling aardwetenschappen opheffen. Tot die afdeling behoren ook de isotopenonderzoekers en hun apparatuur. 37 van de 51 medewerkers worden ontslagen.
Onder hen universitair docent Lisette Kootker, de drijvende kracht achter het Nederlandse isotopenonderzoek. In 2023 kreeg ze nog van NWO een subsidie voor vernieuwend onderzoek naar wat loodopname in menselijke resten kan vertellen over mobiliteit in de Romeinse tijd. „Wat ik in zeventien jaar heb opgebouwd valt in één keer helemaal weg.” Het wrange is dat kort na de bekendmaking van de plannen om aardwetenschappen op te heffen nog de opening was van een gloednieuw laboratorium met de modernste apparatuur, waaronder zes massaspectrometers. „Zonder deze apparatuur kan ik niks”, zegt Kootker.
Lees ook
Lees ook: Tanden tonen honkvaste voorouders
„Een buitenstaander denkt wellicht: dan laten archeologen hun isotopenonderzoek, dat trouwens ook voor de herkomst van metalen wordt gebruikt, toch in een lab in het buitenland doen”, zegt Hans Huisman, bijzonder hoogleraar geoarcheologie en archeometrie aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Maar dan krijg je als resultaat alleen een paar cijfers. De interpretatie moet je zelf doen. Bij het lab aan de VU kennen ze de Nederlandse situatie en denken ze mee over de interpretatie.” Bovendien hebben ze apparatuur die bijna nergens anders is, voegt Huisman, die ook bestuurslid is van Archon, de nationale onderzoeksschool van archeologie, toe. „Ze hebben bijvoorbeeld een laser om op locatie monsters te nemen. Daarvan zijn er drie op de hele wereld.”

Verschillende partijen uit de archeologie, maar ook uit andere disciplines, want de afdeling aardwetenschappen doet op vele terreinen vooraanstaand en belangrijk onderzoek, zijn in gesprek, onder meer met de Universiteit Utrecht, om te redden wat er te redden valt. Officieel moet de centrale ondernemingsraad van de VU nog advies over de plannen uitbrengen. Maar voorlopig ziet het er niet naar uit dat het bestuur van de VU op zijn besluit terugkomt.
Deze en de andere negatieve ontwikkelingen kunnen een stempel drukken op wat er over vijfentwintig jaar te zien zal zijn op een eventueel vervolg op Boven het maaiveld.
