N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Erich Maria RemarqueVan het westelijk front geen nieuws zou gisteren geschreven kunnen zijn. Nog steeds worden in Oekraïne soldaten geofferd voor een paar honderd meter terreinwinst.
Erich Maria Remarque (1898-1970) werd in Osnabrück geboren als Erich Paul Remark. Zijn vader was boekbinder, Erich besloot een opleiding tot leraar aan een seminarium te volgen. In 1916 was zijn jaargang aan de beurt om naar het front te gaan, hij werd ingedeeld bij de 2. Kompagnie des Feld-Rekruten-Depots der 2. Garde-Reserve-Division. Tijdens de grote Slag om Vlaanderen raakte hij gewond en belandde in een lazaret. Na de oorlog had hij verscheidene baantjes, onder andere verkoper van grafstenen, boekhouder, theaterrecensent en reclameschrijver. Ook schreef hij gedichten, pas toen hij daar een beetje succes mee had besloot hij in november 1922 dat Maria zijn tweede voornaam zou zijn. Daarnaast ging hij zich Remarque noemen, naar verre Franse voorouders.
In 1927 schreef hij zijn herinneringen op aan het leven als frontsoldaat. Deze verschenen tussen 10 november en 9 december 1928 als feuilleton in de Vossische Zeitung in Berlijn, nadat S. Fischer Verlag het manuscript geweigerd had, er was al genoeg over de Eerste Wereldoorlog geschreven. In 1929 kwam het boek bij Proplyäen Verlag uit onder de titel Im Westen nichts Neues. Het werd een sensatie, het zou in 45 talen verschijnen, er werden meer dan tien miljoen exemplaren van verkocht en het is verscheidene malen verfilmd, de eerste keer in 1930 in de regie van Lewis Milestone.
Dat succes is volkomen terecht, het boek maakt nog steeds grote indruk. Wat Isaak Babel (1894-1940) voor de Pools-Russische oorlog deed, wat Primo Levi (1919-1987) en anderen voor Auschwitz hebben gedaan, wat Tim O’Brien voor Vietnam deed, dat heeft Remarque voor de frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog gedaan.
Vooruitgangsgeloof
Het boek zou overigens ook gisteren geschreven kunnen zijn, wat niet verwonderlijk is; de loopgravenoorlog in het oosten van Oekraïne is al door verscheidene scribenten vergeleken met de Eerste Wereldoorlog. Tijdens die laatste oorlog sneuvelden tussen de acht en negen miljoen soldaten en kwamen nog eens tussen de vijf en dertien miljoen burgers om. Vergeleken daarbij lijkt het dodenaantal in Oekraïne tot nu toe bescheiden – vermoedelijk ruim 200.000 dode Russische soldaten en 100.000 gesneuvelde Oekraïense soldaten. Ter vergelijking: de bezetting van Afghanistan door de Sovjet-Unie, die van 1979 tot en met 1989 duurde, kostte aan 15.000 soldaten van het Rode Leger het leven. Daarnaast kwamen nog eens 90.000 mujahedin om en tussen de 600.000 en 2 miljoen Afghaanse burgers.
Vergeten ook zijn de voorspellingen van experts na Afghanistan (2001) en Irak (2003) dat de tank naar het museum kon en conventionele oorlogsvoering iets als buskruit was geworden. Nee dus. De zandzak is er nog, de tank is er nog, en honderden, duizenden soldaten worden nog steeds geofferd voor een paar honderd meter terreinwinst.
Zoals de meeste oorlogsromans is Van het westelijk front geen nieuws het verslag van een dodelijke ontluistering. Hoezeer de auteur dit beseft blijkt al in hoofdstuk 1, wanneer de verteller (die we in dit geval misschien mogen vereenzelvigen met de auteur) schrijft over zijn leraren en leermeesters van wie in de loopgraaf onder het onophoudelijke trommelvuur alleen ‘gladde praatjes’ overbleven. In de vertaling van Ronald Jonkers: ‘Terwijl zij nog aan het schrijven waren en aan het oreren […] wisten wij al dat de doodsangst sterker was.’ Om daaraan toe te voegen dat de frontsoldaat geen lafaard was, dat hij van zijn vaderland hield net als de verkondigers van die gladde praatjes, dat hij mee naar voren ging, maar ‘wij kenden nu het verschil tussen echt en onecht, opeens waren onze ogen opengegaan. En we zagen dat er niets van hun wereld overeind bleef.’
Hier wordt tussen neus en lippen een poëtica verkondigd, misschien meer dan dat. In 1914 stierf het vooruitgangsgeloof, wie het toen nog niet wilde zien kon het later beleven in de loopgraven in Noord-Frankrijk en België, of anders wel nalezen of horen vertellen. Maar de roman had al voor die tijd haar zinnen gezet op de ontluistering, op het besef dat de ‘gladde praatjes’ van wijsgeren en drilmeesters, opvoeders en geestelijken, leraren en ouders, geen stand houden in de chaos van de werkelijkheid. Dat het moment komt dat je nog wel dapper mee naar voren gaat, maar dat geloof in de vroomheid en de deugd daarvoor al zijn gesneuveld. Dat moment kan in een loopgraaf, een kamp of een gevangenis plaatsvinden, maar het hoeft niet; een school, een straathoek volstaan. De roman De vanger in het graan van J.D. Salinger (1919-2010) is ook het verslag van een ontluistering, maar zonder dat er kogels in fluiten – al is het goed te beseffen dat Salinger als Amerikaans soldaat in de Tweede Wereldoorlog diende en daarover een van zijn mooiste en subtielste verhalen heeft geschreven, ‘Voor Esmé – veel liefs en morsigheid’.
Kevers op grashalmen
Op het eind van het boek van Remarque, als we in de zomer van 1918 zijn aangekomen en Paul – de verteller heet Paul – en de zijnen niet meer weten of ze nog leven, staat er: ‘Maar de strijd gaat door – het sterven gaat door. Zomer 1918. – Nooit hebben we het leven in al zijn schraalheid zo liefgehad als nu; – de rode klaprozen op de weilanden bij onze barakken, de gladde kevers op de grashalmen, de warme avonden in de halfdonkere, koele kamers, de zwarte, geheimzinnige bomen in de schemering, de sterren en de stromende beken, de dromen en de lange slaap – o leven, leven leven!’
En daarvoor hadden we al over het verlof van Paul gelezen, het pijnlijke en vervreemdende weerzien met zijn jongenskamer en zijn zieke moeder. ‘O moeder, moeder! Waarom neem ik je niet in mijn armen en sterven we niet samen? Wat zijn we toch dom en ongelukkig!’
Maar hoezeer hij er ook tegenop ziet terug te keren naar het front, pas daar beseft hij dat zijn huis niet meer thuis is, pas als hij de stemmen van zijn kameraden hoort dringt het tot hem door dat het front zijn huis is geworden: ‘Ze betekenen voor mij meer dan mijn leven. Deze stemmen, ze zijn meer dan de liefde van mijn moeder, of mijn angst, ze zijn het krachtigste en veiligste dat er bestaat: het zijn de stemmen van mijn vrienden.’
The Hurt Locker
Dit deed mij denken aan een indrukwekkende scène in de film The Hurt Locker (2008) van Kathryn Bigelow waarin in een Amerikaanse bomexpert (Jeremy Renner) na terugkeer uit Irak met zijn gezin door een supermarkt loopt en beseft dat hij nog maar één ding wil: terug naar Irak.
Lees ook over de film The Hurt Locker: Vreemde carrière ‘The Hurt Locker’
Remarque moet ook invloed hebben gehad op de Poolse schrijver Tadeusz Borowski (1922-1951), die zijn ontluistering in Auschwitz beleefde of misschien al daarvoor. En die het kamp met dezelfde antropologische interesse, humor en verlangen naar leven beschreef als Remarque de loopgraaf. Borowski had het vuur van de ontluistering nog iets hoger gezet, wat gezien de omstandigheden niet verwonderlijk is. En natuurlijk loopt er een lijn van de loopgraaf naar het concentratiekamp, zonder dat de loopgraaf als verklaring voor het concentratiekamp kan dienen. Zowel voor de frontsoldaat als voor de Häftling beperkt de kennis van het leven zich van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat tot de dood. Waarbij wel moet worden opgemerkt dat in de loopgraaf geen vrouwen, kinderen of baby’s waren. En dat in het kamp de dood het doel was, in de loopgraaf het frivole neveneffect van luttele meters terreinwinst.
Het vervolg van beider levens na hun respectievelijke oorlogen is ook veelzeggend. Borowski stak kort na de geboorte van zijn dochtertje zijn hoofd in de oven en vergaste zichzelf; Remarque werd womanizer en bleef schrijver, hij had affaires met onder andere Marlene Dietrich, Greta Garbo en Paulette Godard, met wie hij in 1958 trouwde. Hij stierf in Locarno.
Wie meer wil weten over de oorlog in het oosten van Oekraïne, wie wil begrijpen waarom alle propaganda, ook de best bedoelde propaganda, uiteindelijk een belediging is voor de frontsoldaat, maar ook eenieder die het boek nog niet heeft gelezen, raad ik Van het westelijk front geen nieuws van harte aan. Er zijn boeken die blijvend licht op deze wereld verspreiden, vaak zijn dat merkwaardig genoeg boeken over oorlog en geweld, en dit boek is er een van.
En altijd zullen er mensen zijn te vinden die aan dat licht aanstoot nemen. Op 10 mei 1933 organiseerde de Deutsche Studentenschaft, een overkoepelende Duitse studentenvereniging, boekverbrandingen in Berlijn en 21 andere Duitse steden. De NSDAP had hier geen opdracht toe gegeven. Het enthousiasme voor de boekverbranding kwam spontaan op bij de studenten. Bij elk verbrand boek hoorde een rituele spreuk. De spreuk bij Im Westen nichts Neues luidde: ‘Tegen het literair verraad aan de soldaten van de Wereldoorlog, voor de stichting van het volk in de geest van de weerbaarheid! Ik geef de geschriften van Erich Maria Remarque prijs aan de vlammen.’