Van een werkbank word je een beter mens

Spullen Een werkbank is onmisbaar, schrijft Warna Oosterbaan . Die is niet alleen multi-inzetbaar; hij verbetert je oog-handcoördinatie, maakt je handig én nederig.


Foto Thomas Nondh Jansen

Tijdens de kerstdagen liet de handmixer het afweten. Je kon de glimmende gardes er wel insteken, maar ze vielen er meteen weer uit. Lastig, want het nagerecht vereiste veel geklopte slagroom.

Ik verhuisde de mixer van het aanrecht naar de werkbank. Voordat hij naar het milieudepot ging had onze Multiblendle Supermix recht op autopsie. Ik legde hem op zijn zijkant en na het losdraaien van twee schroeven kon je het plastic huis openmaken en het inwendige in ogenschouw nemen. Het was daar een drukte van belang. De gebruikelijke wirwar van kronkelende draden, glimmende asjes en nylon tandwielen. Er lagen ook twee losse boutjes in het huis. Die waren blijkbaar losgetrild en hielden nu niet meer het blokje vast waar je de gardes in moest steken. Boutjes weer vastgeschroefd, mixer weer dichtgeklikt en dichtgeschroefd en ziedaar, de gardes bleven zitten. Het dessert was gered. Dankzij een schroevendraaier en, vooral, mijn werkbank.

Er zijn jaren geweest dat ik geen werkbank had. Toen ik op kamers woonde bijvoorbeeld. Maar in onze eerste kleine woning had ik er al een. Hij stond tussen twee kasten op de slaapkamer en toen ons eerste kind werd geboren, bleek het bankje met een kleed erover prima als commode dienst te kunnen doen, de bankschroef had ik er wel afgehaald.

Ik heb er nu ook weer een, en ik kan me niet voorstellen dat je kunt leven zonder zo’n stevige tafel waar je de dingen kunt doen die de eettafel zouden beschadigen en waar het aanrecht niet voor gemaakt is. Het is waar, het kan ook op de keukentafel als je er een paar kranten op legt. Maar aan een werkbank kun je staan, je kunt er je gereedschap opbergen en je kunt er een bankschroef op zetten. En nog belangrijker: door zijn aparte status nodigt hij uit tot handwerk, net zoals een aanrecht uitnodigt tot voedselbereiding. Hij maakt aan alle leden van een huishouding duidelijk dat er in hun huis een speciale plek is voor het herstellen en maken van dingen, en dat daar blijkbaar goede redenen voor zijn. Het is daarom zo jammer dat schuurtjes, garages en bijkeukens tegenwoordig vol staan met plastic tuinmeubelen en geen plaats meer bieden aan de zoveel nuttigere werkbank. Want ook het kleinste werkbankje kun je gebruiken voor de reparatie van mixers en speelgoedauto’s, voor het smeren van het kogellager van een fietswiel of voor het maken van een kastje dat onder de spiegel past. Voor slopen is een werkbank ook heel geschikt en als de stofzuiger het definitief begeeft, grijp ik die kans om te zien hoe een kapotte Turbo Supersuck er van binnen uitziet. Veel plastic, dat dacht ik al.

Voor al dat soort werk is een werkbank gemaakt. Je mag er op hameren, verven en zagen en als de beitel uitschiet of de verfpot omvalt is dat niet erg. En, ten minste zo belangrijk, hij dwingt tot concentratie. Dat komt het werk dat onder handen is ten goede, maar het heilzame effect van de werkbank gaat nog verder: van een werkbank word je een beter mens.

Om te beginnen werk je door het omgaan met gereedschap en materialen aan je oog-handcoördinatie. Die wordt steeds beter. Het is niet zo dat je handig moet zijn voordat je met succes kunt boren en zagen. Handig word je. De werkbank maakt de werker handig, net zoals een fiets een mens leert fietsen.

Dan is er de beweeglijkheid en de staande positie die de werkbank vereist, en die een gezonde afwisseling vormen met het achter een beeldscherm zitten waartoe miljoenen Nederlanders overdag zijn veroordeeld.

Soms moet je eerst zien te begrijpen hoe het ding werkte toen het nog niet stuk was

Het is niet alleen het lichaam dat daarvan profiteert. De Amerikaanse filosoof Matthew Crawford werkte jaren als reparateur van motorfietsen en in zijn boek Shop Class as Soulcraft – An Inquiry into the Value of Work (2009) laat hij zien hoe met je handen werken ook altijd denken impliceert. Zijn boek is een overtuigende afrekening met de gedachte dat denken boven doen staat, ook al omdat de scheiding tussen die twee berust op een verkeerd begrip van wat doen eigenlijk is. Neem repareren. Dat is het oplossen van een probleem, maar het is een ander soort werk dan het oplossen van een som, zegt Crawford. Daarvan staat vast dat er een oplossing is en wie goed heeft opgelet kent de methode om daar op uit te komen. Bij een defect moet je vaak eerst iets anders doen voordat je het probleem kunt oplossen: je moet het probleem zien te vinden. In het geval van de mixer was het simpel, maar bij een aanlopende velgrem van een fiets is het al ingewikkelder. Is het de kabel? Het hendel? Het remblokje? De veer die de rem van de velg houdt? Soms moet je eerst zien te begrijpen hoe het kapotte ding werkte toen het nog niet stuk was. Soms moet je je verdiepen in de gedachtegang van de ontwerper, soms moet je begrijpen dat de fabrikant voor een productiemethode heeft gekozen die misschien niet logisch was, maar wel efficiënt.

Repareren doet dus een beroep op analytische vaardigheden. Maar dat niet alleen, wie repareert ontwikkelt die vaardigheden. Van repareren word je slimmer. En als het niet lukt: je wordt er nederig van. Je wordt op een directe manier geconfronteerd met je eigen tekortkomingen, en je zou het louterende effect daarvan zo af en toe ook gunnen aan mensen die hun handen nooit vuil hoeven te maken: managers, leidinggevenden.

Je leert ook andere dingen aan je werkbank. Bij elke handeling met de schroevendraaier of de moersleutel, of die nou lukt of niet, krijg je zicht op de gedachtewereld van de mensen die onze manier van leven mogelijk hebben gemaakt en hem aan de praat houden: uitvinders, constructeurs, technici. Dat hun werk soms niet zo verheffend is, doet daar niets aan af en is weer instructief op een andere manier. Als je sectie verricht op je defecte Ultragloss Supersteam zie je het gauw genoeg: blijkbaar is het niet mogelijk om voor twintig euro een betrouwbaar stroomstrijkijzer te maken.

In ieder geval ontdek je dat er achter elk ding een idee zit. Dat het niet vanzelf op aarde is gekomen, maar vaak op een vernuftige manier is gemaakt.

Via de technici en constructeurs komen we bij de kern van de zaak: het intieme contact met de materiële wereld. De wereld dus waarvan we in extreme mate afhankelijk zijn. Van het bestaan daarvan is iedereen op de hoogte, van de werking ervan hebben veel mensen geen flauw benul. En erger nog, op die wereld wordt neergekeken. Het simpelste werkje – van een band plakken tot het aanzetten van een nieuwe stekker – is een probate remedie tegen dat misverstand. Je merkt hoe lastig dat kan zijn en hoe elk materiaal zijn eisen stelt. Een werkbank heeft dus een groot didactisch potentieel en hoort daarom thuis in gezinnen – en in alle onderwijsinstellingen. Opgroeiende kinderen leren dan uit de eerste hand het verschil tussen staal en aluminium, tussen vurenhout en eikenhout en tussen en een ijzerzaag en een houtzaag. Ze groeien op in de wetenschap dat er ook werk is dat niet via internet kan worden verricht en waar geen algoritmes voor bestaan. En hopelijk blijven ze zich de rest van hun leven verbazen over de arrogantie van de mensen die vinden dat vuile handen op domheid duiden. Dat is van grote waarde in een samenleving waarin een groot tekort bestaat aan ambachtslieden, monteurs en technici.

Ik heb het belangrijkste nog niet genoemd. Een werkbank vraagt om het maken van nieuwe dingen. (Net als de naaimachine trouwens – alles wat hier staat geldt ook voor dit instrument.) Hij staat daar, het werkblad is leeg, de zaag wil zagen, de hamer wil timmeren. De verse plankjes willen een nieuw kastje worden.

Iets maken weekt mensen even los van hun bestaan als consument. Je krijgt het idee dat je iets terugverovert van de wereld die nu in handen is van de Action en IKEA. Je wordt er weerbaar van, je krijgt het gevoel dat je in tijden van nood op jezelf kunt vertrouwen. Aan de werkbank word je iemand die meetelt.

Foto’s Thomas Nondh Jansen