Uitstekende biografie van de schrik van koloniaal Suriname

De slavernijgeschiedenis wordt in Nederland nog vaak gezien in termen van ‘wij’, de Nederlanders, tegenover ‘zij’, de tot slaaf gemaakte Afrikanen. Dankzij de erkenning van het slavernijverleden hebben we er honderdduizenden, zo niet miljoenen historische landgenoten bijgekregen. En daarmee ook bijzondere leiders en denkers die eerder vooral werden gezien als buitenstaanders of zelfs als vijanden.

Een van die nog goeddeels onbekende leiders is Kaási, een man die bijna een halve eeuw de schrik van de kolonie Suriname was. Juist in de jaren dat Suriname zich ontwikkelde tot een van de grootste koffieproducenten ter wereld (bijna twintig procent van de wereldmarkt) gaf Kaási leiding aan het verzet tegen de slavenhouders. De slavenhouders noemden hem Klaas, maar de Loango’s – de oorspronkelijk vaak uit Loango afkomstige marrons – noemde hem Kaási.

Dat we weinig van Kaási weten is opmerkelijk, want hij speelt een rol in tenminste drie momenten van grote politieke crisis in het Nederlandse koloniale bestuur, waarbij in 1750 vanuit Nederland zelfs een militaire invasiemacht naar Suriname werd gestuurd om de politieke raad en de gouverneur af te zetten.

De iconische afbeeldingen die tegenwoordig zo vaak worden gebruikt om verhalen over het slavernijverleden te illustreren hebben vaak de marrons van Kaási als onderwerp. De unieke kaart van Alexander de Lavaux uit 1737, die al in meerdere tentoonstellingen te zien was, toont in gruwelijk detail een aanval op een Kaási dorp. En de emblematische afbeelding van Joosje die aan zijn ribben wordt opgehangen is eveneens een van de mannen van Kaási. Hoog tijd dus om de illustere aanvoerder van de marrongroep beter te leren kennen.

Frank Dragtenstein onderzoekt al sinds zijn promotie de geschiedenis van de Surinaamse marrons en de slavernij. Anders dan de marrononderzoekers die zich richten op de hedendaagse marrons en hun verbinding met het verleden heeft Dragtenstein zich toegelegd op het doorpluizen van de koloniale archieven.

Uit de verslagen van veldtochten tegen de marrons, de rechtszaken tegen gevangen marrons en de handelingen van het koloniale bestuur slaagt hij er al jaren in om bijzondere verhalen uit het archief op te diepen. Zo schreef hij een biografie over de uit Jamaica afkomstige Boston Band die in Suriname betrokken raakte in een slavenopstand en later een briefwisseling zou starten met zijn voormalige eigenaar om zo een vrede te bewerkstelligen. Ook schreef hij een biografie over Quassie van Timotibo, een complexe tijdgenoot van Kaási die zich naast zijn bijdrage aan de geneeskunde ook verdienstelijk maakte voor de kolonisten als marronjager.

De achtergrond van Dragtenstein zorgt ervoor dat de studie van Kaási is ingebed in een uitstekende kennis van de Surinaamse samenleving in de achttiende eeuw. Door de stortvloed aan studies over het slavernijverleden verschijnen er de laatste tijd soms studies waarin de historicus optreedt als doorgeefluik van het koloniale perspectief in plaats van als kritische analist. Bij Dragtenstein niet. Hij kent de uithoeken van het archief en kan alle snippers materiaal over Kaási en zijn marrongroep bijeenbrengen in een toegankelijk verhaal.

Zo zien we Kaási als gedreven politicus pogingen doen om allianties te smeden en als militaire strateeg die de steeds groter wordende legers uit Paramaribo weerstand moest bieden. Tijdens een aanval in de jaren dertig toonden Kaási en zijn marrons hun meesterschap. Ondanks tegenslagen, verraad en spionage wisten de marrons met gerichte aanvallen de koloniale troepen terug naar hun vaartuigen te dirigeren. Daarbij moest een gebergte worden overgestoken. Dat gaf de marrons een goede mogelijkheid om delen van de koloniale troepen onder vuur te nemen. De lastdragers, zonder uitzondering slaafgemaakten, lieten bij de aanvallen hun last vallen en schuilden om niet in het kruisvuur te raken. De tocht van driehonderd man, een formidabel aantal gezien het gebied, mislukte. De mislukte strijd zette veel druk op de politieke stabiliteit van de kolonie en het koloniale bestuur. De kolonisten en de Nederlandse bestuurders kwamen in een steeds hoger oplopend conflict terecht over de vraag wie de rekening voor de strijd met de marrons moest betalen. Aan het eind van de jaren veertig zou dit zich herhalen. Het succes van de marrons speelde de kolonisten uit elkaar in twee facties die elkaar steeds heftiger gingen bestrijden.

Het succes van Kaási en de Loango’s betekende in zekere zin ook het einde van deze marronsgroep als onderscheidde eenheid. Vanaf de jaren 1750 verenigde de verschillende groepen zich tot de Saramaca marrons. Met zijn biografie van Kaási heeft Dragtenstein een toegankelijk en gedegen deel toegevoegd aan zijn reeks biografieën van belangrijke figuren uit de slavernijgeschiedenis.