Het ging goed totdat het niet meer goed ging. Zo ongeveer kun je menig gestrande relatie samenvatten. Het ‘totdat het niet meer goed ging’ roept meteen de vraag op wanneer het ‘niet meer goed gaan’ precies begon. Misschien wel meteen aan het begin van de relatie? Want ging het wel écht goed, als het uiteindelijk niet goed ging? Of, om met de Italiaanse econoom en socioloog Eduardo Giannetti te spreken: waar is de waarheid, waar is de leugen, in de liefde die begint, of in de liefde die eindigt?
Als iemand mij vraagt waarom mijn eigen relatie strandde – en dan doel ik op de relatie met de vader van mijn dochter want waar kinderen in het spel zijn, gaat iets niet ‘uit’ maar heet het ‘scheiden’ of je nu getrouwd was of niet – dan is het meest luie antwoord: ‘We pasten niet bij elkaar’. Dat is niet waar, totdat het op een dag waar was. Toch gaat het meestal zo: als je probeert uit te leggen waarom een relatie strandde, doe je dat doorgaans met slechts een paar woorden: ‘uit elkaar gegroeid,’ ‘botsende karakters’, ‘pasten niet (meer) bij elkaar’, ‘vreemdgaan’. Het zijn gestolde verhalen, antwoorden die het einde eerder bekrachtigen dan dat ze inzicht geven in wat er zich af speelde tussen ‘het goed gaan’ en het ‘totdat het niet meer goed ging’.
Dichteres en schrijfster Maggie Smith vat het in haar memoires You Could Make this Place Beautiful, zo samen: ‘Soms groeien mensen gewoon uit elkaar.’ En meteen voegt ze toe dat de vraag naar het waarom van een scheiding niet goed te beantwoorden is, dat er altijd de pauze voor dat antwoord is.
Wat kun je anders? Het hele verhaal over iemand uit storten? Vertellen hoe je, zoals Maggie, op een dag een ansichtkaart aantrof in de tas van je echtgenoot met daarop de naam van een andere vrouw? En hoe je die kaart weer terug stopt in zijn tas en vervolgens in zijn schrijfboekje (ook haar man is schrijver) gaat neuzen om te zien of, tegen beter weten in, daar aantekeningen te vinden zijn over een fictief verhaal waarin een ansichtkaart voorkomt?
Net als in een film?
In een recent golfje aan scheidingsmemoires proberen schrijfsters taal te vinden voor hun scheiding. Eerder verschenen al in deze krant besproken boeken, zoals Really Good, Actually van Monica Heisey, het herontdekte Ex-Vrouw (1924) van Ursula Parrott, en Splinters van Leslie Jamison. You Could Make this Place Beautiful van Maggie Smith voegt zich in dat rijtje en roept de meeste associaties op met de memoires van Jamison. In beide boeken gaan de auteurs, veertigers, op zoek naar taal voor de ruimte tussen het eindigen en het helen. Ze beginnen ook beiden bij wat het begin van het einde lijkt te markeren: Jamison zit alleen in een te klein appartement met een kind, terwijl hij van de aardbodem verdwenen lijkt te zijn en onbereikbaar is, Smith vindt die kaart van een andere vrouw in zijn tas. Of, zo vragen beiden zich af, is dat de reconstructie achteraf, dat je probeert vast te pakken wanneer het uit elkaar vallen begon?
Misschien, schrijft Smith, begon het einde al bij de eerste ontmoeting. Ze ontmoette haar man als twintiger toen ze beiden in een toneelstuk speelden, en zij de rol op zich nam van de vrouw die zijn huwelijk kwam verstoren. ‘Foreshadowing’ zou dat in de literatuur heten: de signalen dat er in de toekomst iets ergs aan zit te komen, voorafschaduwing. Natuurlijk is het raar om je leven te begrijpen als een plot met hints, en toch werkt het zo. Alleen, als je terug gaat redeneren, ontdek je dat het plot overál wel kan beginnen. Het begin van het einde van je relatie? Dat ligt misschien wel in je kindertijd besloten, in het huwelijk van je ouders. Smith haalt instemmend Joan Didion aan: ‘It’s easy to see the beginning of things, and harder to see the ends.’
Dat citeren van andere schrijfsters hebben Smith en Jamison ook gemeen. Daarmee plaatsen ze hun stemmen in een traditie: er ontstaat een literair weefsel van verschillende vrouwelijke ervaringen die tezamen een koor vormen. Om te variëren op Philip Roth: In het binnenste van iedere vrouw woont een meute vrouwen. Maggie Smith citeert de prachtige regel ‘I am out with lanterns, looking for myself’ van Emily Dickinson. Ook erg mooi vind ik het motto van Monica Heisey in Really Good, Actually, afkomstig van Louise Gluck: ‘When I was a child looking/at my partents’ lives, you know what I thought? / I thought heartbreaking. Now I think heartbreaking, but also insane. Also/ very funny’.
Zeer nauwgezet beschrijven zowel Smith als Jamison welke eruptie het scheiden in hun leven vormde. Nergens wordt het zeurderig, noch gemakzuchtig. Er wordt niet over de pijn heen gewalst met een grap, en toch is het – met name Jamison – soms hard en geestig. De pijn wordt niet uitgemolken, en toch is het een nare boel. Slachtofferdenken of afrekening is niet aan de orde, toch zijn ze wanhopig en boos. De én én formulering ‘het was goed, totdat het niet meer goed was’ duikt bij Jamison in verschillende varianten op, ook als Jamison over haar ex spreekt: ‘Hij was geweldig, totdat hij niet meer geweldig was.’ En daarna: ‘Die man is hij nog steeds. Ik ben nog steeds die vrouw. We hebben die lieve mensen verraden, maar we dragen ze nog altijd met ons mee, waar we ook heen gaan.’
Steeds worstelen ze ook met de taal voor die situatie: het is alsof ze in een al te bekend verhaal verzeild zijn geraakt. Alleen is dit geen toneelstuk of film, het is hun leven. En dan begint het zoeken, het steeds weer talig openbreken van de ruimte tussen het einde van iets en het (nog) niet een nieuw begin zijn.
Het is flauw er een literaire wedstrijd van te maken, ze zijn beiden goed geschreven. Maar Smith is meer de dichteres die houdt van betekenisvolle witte pagina’s en ze is minder open, ze laat bewust grote stukken uit het verhaal weg. Zo schrijft ze weinig over haar ex-echtgenoot, en nog minder over die andere vrouw, ze gunt ze niet een te luide aanwezigheid op de pagina’s, dit gaat over háár. Overtuigender vind ik Jamison, die juist heel gedetailleerd herinneringen aan haar ex ruim baan geeft. Ze valt voor ‘het type dat een groot portret van zijn geliefde op zijn biceps laat zetten’, de man waar ze zich ‘in een vol getatoeëerde borst in borsthaar’ kan ingraven, de man ook die meteen al zegt dat hij niet ‘beschikbaar’ is, want niet geïnteresseerd in monogamie. Dat maakt haar tot de vrouw die hem trouw zal maken, en hem zal veranderen, ‘het koppige verlangen om degene te zijn die het patroon doorbreekt’.
Pistool van Tsjechov
Jamison vraagt zich prompt af hoe en of je zo’n bekend verhaal kan herschrijven. Ze typeert de man niet ongeestig als een charmeur en verleider ‘die zo soepeltjes teksten uitbraakt, dat je weet: die zijn al op vele vrouwen uitgeprobeerd.’ Vervolgens, niet ongeestig: ‘alsof hij zichzelf aan het retweeten is.’ Ze vergelijkt hem met het pistool van Tsjechov dat in de eerste akte van het toneelstuk al aan de muur hangt, zodat de toeschouwer weer dat het pistool voor het einde van het stuk af zal gaan. Je weet al dat het schiettuig aan de muur ertoe zal leiden dat er iemand pijn gedaan wordt. Zij wordt boos, hij blijft hoffelijk, zij dankbaar dat hij haar woede tolereert. Totdat de man in kwestie het uitmaakt omdat ze toch meer wil, en dan nog vraagt; mag ik je even nog omhelzen? (‘Nee’). Het was steeds ja, totdat het een nee werd. En dan?
Jamisons verhaal over scheiden en helen is ook een zoektocht naar wat ‘memoires’ eigenlijk zijn, een existentiële en een schrijversqueeste tegelijkertijd. Splinters doet daarin denken aan haar eerdere boek Ontwenning. Over alcohol, bedwelming en herstel, waarin ze beschrijft hoe ze van haar alcoholverslaving afkomt.
Als schrijver is ze zich er bewust van dat het schrijven over het uit elkaar vallen en weer opkrabbelen ook gaat over het vinden van de taal, van een vorm en een genre. Hoe vertel je het verhaal van ontwenning of je langzaam beter voelen na een scheiding zonder ironische aanhalingstekens? Zonder relativering van het diepste dal? Een verhaal dat al zo vaak verteld is? Kunnen verhalen over genezing net zo meeslepend zijn als die over instorting? De meeste verhalen – en daar verhoud je je toe als schrijver – gaan over het verval, dáár zit het drama. Dan krijgt al die pijn ook iets noodzakelijks, heroïsch zelfs. Dan heeft het allemaal zin, dan ben je poëzie of literatuur.
Jamison gaat in Splinters opnieuw op zoek naar wat zij ‘het dode punt van de vertelling’ noemt. Het effect van alcohol lijkt op de ping van de appjes van de niet geheel beschikbare geliefde: een kortstondige hevige beloning waarna je nog meer wil. En net als bij het drinken, is het een mythe dat je van ongelukkig relaties beter zou gaan schrijven. Sterker nog, hoe dieper het dal van de scheiding, hoe minder goed het schrijven lukt. Want de liefde gaf Jamison ‘dagelijkse structuur’, zoals een verhaal dat ook behoeft. Scheiden is het uit elkaar vallen daarvan, fictie maken juist de soms krampachtige poging om de brokstukken weer bij elkaar te krijgen.
Puinruimen
Toen ik de podcast Scheiden met Stine maakte, besteedde ik onder meer aandacht aan de negatieve taal rondom scheiding waar kinderen bij betrokken zijn: gebroken gezin, kind van de rekening, vechtscheiding, gestrande relatie, alleenstaande ouder, ex. Ik opperde dat deze taal eraan bijdraagt dat je je scheiding als een ramp ervaart en het erna als een gemankeerde versie van het ideaal, en dat het mooi zou zijn als er meer alternatieve positieve taal en beeldvorming komt (denk aan bonusfamilie, hechtscheiding). Maar zo merkt Jamison terecht op, je kan je ook als ‘alleenstaande’ moeder met een kind vastklampen aan een ander ‘compleet’ en vooral positief verhaal met een bijbehorende taal: het ideaal van een nieuw ongebroken geheel, namelijk de moeder-dochter relatie als heilige twee-eenheid. Na het lezen van deze memoires over scheiden, denk ik nu: niet té snel doorstomen naar blijmoedige beeldvorming of bedekkende taal, zo van hup, door, en hier is je feestelijke taal voor je post-scheiding.
Juist het vinden van de woorden voor het verlies, het puinruimen, de ontstane ruimte en onbestemde leegte, kortom die hele ‘tussenfase’ dat je het gevoel hebt ergens ‘in te hangen’ dát is wat aandacht behoeft, wil je überhaupt nieuws kunnen scheppen. En dat is de waarde van deze memoires.
Jamison besluit met de opbeurende wijsheid van haar tante, die afrekent met het idee dat je voor één genre, één verhaal, zou moeten kiezen, dat hangt van de relatie af. De liefde dient zich in variaties aan: ‘Sommige verhoudingen een grootse saga, andere korte verhalen, of een gedicht, one night stand: haiku. ‘Je kon een gedicht niet kwalijk nemen dat het geen roman was. En waarschijnlijk wil je ook niet dat een gedicht achthonderd bladzijden lang doorgaat.’
Lees ook
New Yorkse roman van Ursula Parott herontdekt
Te midden van al die genres zijn memoires een vrije, op zichzelf reflecterende vorm: af en onaf, gebroken en heel, een poging om splinters uit het verleden en heden vorm te geven, en zo weer vaste grond onder de voeten te krijgen, zodat je uiteindelijk kunt zeggen: Het ging toen niet goed, totdat het op een dag weer goed ging.
