Tweede Kamer wil van Rutte en anderen weten: hoe kon het fraudebeleid zó ontsporen?

Fraudebeleid Deze woensdag beginnen de verhoren van een nieuwe parlementaire enquête. Die moeten een antwoord geven op de vraag hoe het fraudebeleid zo uit de hand kon lopen.

Mark Rutte moet zich verantwoorden voor zijn optreden als staatssecretaris Sociale Zaken (hier in 2003 met minister De Geus, CDA).
Mark Rutte moet zich verantwoorden voor zijn optreden als staatssecretaris Sociale Zaken (hier in 2003 met minister De Geus, CDA). Foto Gerard Til/Hollandse Hoogte

Als Mark Rutte had gehoopt dat hij stilletjes uit de Nederlandse politiek kon vertrekken, had hij buiten de parlementaire enquête fraude en dienstverlening gerekend. De demissionair premier moet de komende maand zeker twee keer aanschuiven om verhoord te worden door de Tweede Kamerleden in die enquêtecommissie.

De commissie, voorgezeten door Salima Belhaj (D66), begint woensdag met haar openbare verhoren. Rutte (VVD) is lang niet als enige opgeroepen: de commissie heeft in vijf weken tijd maar liefst 43 verhoren ingepland, met politici, experts en gedupeerden van overheidsbeleid.

De opdracht is dan ook omvangrijk. De Tweede Kamer organiseerde al eens een mini-enquête om de ontstaansgeschiedenis van het Toeslagenschandaal in kaart te brengen. De conclusies van die enquête, verschenen in het rapport Ongekend onrecht, leidden begin 2021 tot het opstappen van Ruttes vorige kabinet.

Lees ook dit opiniestuk van Herman Tjeenk Willink: Kamer moet bij Toeslagen zelf in de spiegel kijken

Toch bleven veel vragen onbeantwoord, zoals de voorgeschiedenis die leidde tot de harde fraudejacht, de rol van de Tweede Kamer in het aanscherpen van fraudewetgeving en de vraag hoe het er bij andere uitvoeringsorganisaties van de overheid aan toe gaat. Daar wil de nieuwe, volwaardige enquêtecommissie nu alsnog een antwoord op vinden.

Rassendiscriminatie

Donderdagmiddag is Rutte voor de eerste keer aan de beurt. Niet als premier (daarvoor volgt later een apart verhoor), maar vanwege zijn rol als staatssecretaris van Sociale Zaken tussen 2002 en 2004 in de kabinetten-Balkenende I en II.

Ongetwijfeld zal daarbij Ruttes eigen rol als aanjager van fraudebeleid aan bod komen. In 2003 riep Rutte gemeenten op extra onderzoek te doen naar inwoners van Somalische afkomst vanwege een vermeende grotere kans op bijstandsfraude. De Haarlemse rechtbank oordeelde later dat die oproep neerkwam op rassendiscriminatie.

De enquêtecommissie wil nog verder de archieven in. Als beginpunt, zo staat in de onderzoeksopdracht, wordt gekeken naar 1992. In dat jaar werd onder premier Ruud Lubbers (CDA) de Ministeriële Commissie Bestrijding Fraude en Financieel-Economische Criminaliteit ingesteld om belasting- en uitkeringsfraude aan te pakken. Het eindpunt van het onderzoek is 2021.

Intussen heeft de commissie zelf ook een behoorlijk tumultueuze geschiedenis opgebouwd. Zowel van VVD en CDA trokken zich leden uit de commissie terug. Aan het begin van de zomer zag het er zelfs naar uit dat beide partijen wegbleven, waarmee geen enkele rechtse partij in de commissie zou zijn vertegenwoordigd.

Als formele reden werd bij het vertrek van de rechtse Kamerleden op de werkdruk gewezen, maar achter de schermen viel te horen dat binnen de commissie ook flinke onderlinge ergernis bestond over de werkwijze en de vermeende politieke kleur van het onderzoek – bijvoorbeeld door de vraag in hoeverre het over de VVD en Rutte zou gaan, en of (en in welke mate) het bestaan van institutioneel racisme bij de overheid als uitgangspunt zou worden genomen.

Dat commissielid Farid Azarkan (Denk) Rutte dit jaar in een Kamerdebat al aanwreef dat hij verantwoordelijk was voor een „zelfbedachte institutioneel-racisme-methode”, terwijl hij in de commissie geacht wordt onafhankelijk onderzoek te doen naar onder meer de rol van Rutte, viel niet overal in goede aarde.

Stilstand

De parlementaire enquête maakt als instrument een moeilijk jaar door. De enquête over de gaswinning in Groningen leidde eerder dit jaar nog wel tot een rapport dat alom positief werd ontvangen. Er volgden ook nieuwe excuses en een compensatiepakket van het kabinet, al vond een deel van de Kamer de kabinetsreactie tekortschieten.

Minder goed verliep de totstandkoming van de parlementaire enquête naar het coronabeleid. Die werd door de Tweede Kamer ingesteld maar kwam eind juni al in voorbereidingsmodus tot stilstand, in dezelfde periode dat de fraude-enquêtecommissie leden zag vertrekken, mogelijk voorgoed.

Ook in de coronacommissie bestond ergernis over politieke agenda’s, en dan vooral van de commissieleden Wybren van Haga (BVNL) en Pepijn van Houwelingen (FVD), die meermaals hun steun uitspraken voor complottheorieën en zich tijdens hun voorbereidende werk eveneens volop in Kamerdebatten en mediaoptredens over de corona-aanpak bleven storten.

Zo ziet de toekomst van de parlementaire enquête er anno 2023 ongewis uit. Enerzijds zijn er weinig manieren waarop de Tweede Kamer effectiever haar rol als controleur van de macht kan vervullen. Niet onbelangrijk, op een moment dat de roep om versterking van de Haagse tegenmacht klinkt.

Anderzijds blijkt dat ook de parlementaire enquête niet ontkomt aan de toenemende verdeeldheid in de Tweede Kamer, waarbij niet alleen ideeën maar ook de gedragsregels en de status van de volksvertegenwoordiging zelf steeds vaker ter discussie staan. Dat maakt de opdracht van de commissieleden, om objectief en onafhankelijk hun werk te doen, niet eenvoudiger.

Stoelendans

Voor nu lijkt de spanning voor de fraude-enquête uit de lucht. Met de terugkeer van Evert Jan Slootweg (CDA) en de toevoeging van Thierry Aartsen (VVD) als leden van de commissie zijn de twee coalitiepartijen alsnog vertegenwoordigd nu de verhoren beginnen.

Tegelijkertijd doemt een nieuwe hobbel op: het is maar de vraag wie er nog in de commissie zitten als het onderzoek is afgerond. De commissie hoopt begin januari haar eindrapport te presenteren, maar in november vinden al verkiezingen plaats. Van Sylvana Simons (Bij1) en Farid Azarkan (Denk) is al bekend dat ze niet herkiesbaar zijn.

Ook de toekomst van voorzitter Belhaj is onzeker. Zij wil lijsttrekker voor D66 worden bij de Europese verkiezingen volgend jaar, al heeft ze zich naar verluidt ook gemeld voor de Tweede Kamerlijst van de partij. Vertrekt zij, dan wordt ze door ondervoorzitter Michiel van Nispen (SP) opgevolgd. Senna Maatoug (GroenLinks) en Lammert van Raan (PvdD) zijn de overige twee leden van de huidige commissie.

Volgens Belhaj is die aanstaande stoelendans geen obstakel. In feite zit de commissie al in het staartje van haar termijn, zo zei ze afgelopen week bij de presentatie. De afgelopen anderhalf jaar hebben de leden zich al beziggehouden met archiefwerk, literatuuronderzoek en gesprekken achter gesloten deuren.

Het betekent wel dat de meest politieke fase – het evalueren van de verhoren en het trekken van conclusies – nog moet komen. Juist dan treden wellicht nieuwe leden aan. Op dat scenario wilde Belhaj nog niet vooruitlopen. Zij keek liever naar de huidige leden. Die zijn „zwaar gemotiveerd”, benadrukte ze.