Twaalf iconische wedstrijden laten zien: voetbal is politiek, geen oorlog

Voor het allereerste Europees Kampioenschap voetbal, nu 64 jaar geleden, bestond weinig animo. Engeland, West-Duitsland en Italië hadden er geen zin in. Van de grote Europese voetbalnaties uit die tijd bleven alleen Frankrijk en Spanje over. (Nederland en België konden er nog niets van.)

Frankrijk trad op als gastheer van deze eerste editie; de baas van de Europese voetbalbond was een Fransman en dus kon het land niet meer terug. Voor Spanje lag dat anders. Het haakte af toen het nationale elftal voor de kwalificatie, of eigenlijk de kwartfinale, tegen de Sovjet-Unie moest aantreden. De officiële reden van die spelweigering was dat Spanje geen diplomatieke betrekkingen onderhield met de communistische vijand. Inmiddels hebben enkele serieuze historici overtuigend aangetoond dat dictator Franco gewoon bang was.

Die angst was begrijpelijk. De Sovjet-Unie had op 19 mei 1960, kort voor de wedstrijd met Spanje, de Polen met 7-1 van het veld gespeeld. Opmerkelijk, want Polen was een tamelijk sterk voetballand en dat is het nog altijd – commentatoren worden niet moe dat te verklaren nu het land op het EK-eindtoernooi is ingeloot in de poule met Oranje.

Bij die wedstrijd tussen Polen en de Sovjet-Unie in het Moskouse Loezjniki-stadion zaten liefst 105.000 toeschouwers op de tribune. Daaronder de bondscoach uit Spanje en enkele bondsbestuurders. Na de wedstrijd riep Franco ze bij zich. Spanje had Afredo Di Stéfano in het elftal, waarschijnlijk de beste speler ter wereld in die jaren. Desalniettemin durfden de voetbalnotabelen de dictator niet de garantie van een overwinning op de Sovjet-Unie te geven. Geen EK voor Spanje dus.

De drie nationale teams die wel naar Frankrijk gingen, bestaan tegenwoordig niet meer als land. Tsjechoslowakije, de Sovjet-Unie, Joegoslavië. Alleen het gastland staat nog op de kaart.

Politieke kennis

Liefde voor voetbal maakt politieke kennis onontbeerlijk. En voetbalgeschiedenis memoreert nagenoeg alle turbulente ontwikkelingen in Europa, op elk niveau. Dat blijkt maar weer eens uit een sterk boek van de Italiaanse journalist Stefano Bizzotto, dat in aanloop naar dit EK in een uitstekende vertaling verscheen. Iedere bladzijde logenstraft de mythe waar de Europese voetbalbond UEFA naar leeft en handelt, als zouden voetbal en politiek gescheiden werelden zijn. Politiek drijft het voetbal en voetbal drijft de politiek.

Slechts één voorbehoud is op zijn plaats. Bij al te opgewonden commentatoren lopen causaliteit en correlatie nog wel eens door elkaar. Neem de trap waarmee de Kroatische voetballer Zvonimir Boban een Joegoslavische politieagent velde op het veld van het stadion van Dinamo Zagreb, op 13 mei 1990. Na de gestaakte wedstrijd tegen Rode Ster Belgrado zouden de fanatieke fans van beide clubs de wapens oppakken. Die van Rode Ster vormden zelfs een eigen militie die zich in de oorlog die volgde schuldig zou maken aan grootschalige, etnische zuiveringen. En hoewel die Kroatische onafhankelijkheidsoorlog pas ruim een jaar na de wedstrijd uitbrak, zien vooral Kroatische historici de supportersrellen van die dag en de trap van Boban in het bijzonder als het startsein van de oorlog, ja, zelfs als oorzaak ervan. Monumenten getuigen ervan, terwijl de rellen van die dag uiting waren van toegenomen spanningen, maar geen oorlogsverklaring.

Bizzotto bezondigt zich niet aan die verwisseling van oorzaken, gevolgen en uitingen, niet in voormalig Joegoslavië, noch in zijn hoofdstuk over de wedstrijd El Salvador-Honduras van 27 juni 1969. Die wedstrijd was het startsein van wat de Poolse journalist Ryszard Kapuscinski de ‘voetbaloorlog’ heeft gedoopt. En ja, het is waar, de oplopende spanningen tussen beide Midden-Amerikaanse buurlanden kregen enorme vaart door de kwalificatiewedstrijden van beide landen voor het WK in Mexico. En ja, een maand na de beslissende wedstrijd raakten beide landen verwikkeld in een vier dagen durende oorlog die aan 6000 mensen het leven kostte. Toch creëerde die wedstrijd de oorlog niet. Daar was meer voor nodig. Zoals grote onvrede onder Hondurezen over de aanwezigheid van circa 200.000 Salvadoranen in het land. Kapuscinski schreef er handig omheen, maar neem even nota: El Salvador wón de beslissende wedstrijd met 3-2. Het land begon daarna een ‘gerechtvaardigde verdedigingsoorlog’, zoals de Salvadoraanse autoriteiten de strijd noemden. Die term is net zo misleidend als die van de Poolse journalist.

Loopgraven bij Ieper

Als oorlog de voortzetting is van diplomatie met andere middelen, een gedachte die beroemd is geworden door militair theoreticus Von Clausewitz, dan kun je evengoed zeggen dat voetbal de voortzetting is van diplomatie met een bal – plus een paar heldere spelregels. Voetbal is geen oorlog, eerder een ongewapend substituut. Neem de wedstrijd die vijandige soldaten in de Eerste Wereldoorlog met elkaar speelden. Als pauzenummer.

In een door henzelf geïnitieerde, tijdelijke wapenstilstand kwamen Duitse en Engelse soldaten met kerst 1914 uit de loopgraven bij Ieper om elkaar de hand te schudden, sigaretten en cadeautjes uit te wisselen, samen kerstliederen te zingen en een voetbalwedstrijd te spelen.

Prachtig verhaal. Eigenlijk te mooi. Talloze ooggetuigen hebben erover verteld en dus bouwen historici het na. Toch weten we het niet zeker, zo toont Bizzotto overtuigend aan. En dat is meteen een van de grote verdiensten van dit boek: de onzekerheden die de auteur durft toe te laten, in eigenlijk elk hoofdstuk.

Over de voetballende soldaten lopen de getuigenverklaringen te ver uiteen om er iets met zekerheid over te kunnen zeggen. In de mooiste vertellingen was het een wedstrijd van allen tegen allen, met meer dan honderd man op de half bevroren, modderige bodem in het niemandsland tussen de loopgraven in. In andere vertellingen speelden elf tegen elf. Uitslag: 3-2 voor de Duitsers.

Resten de talloze interessante weetjes waar Bizzotto je op trakteert. De achterflap noemt er drie. Die zijn moeiteloos aan te vullen: je zou er tig omslagen mee kunnen vullen. Eentje dan. Terug naar dat eerste EK, in de Franse zomer van 1960. De Sovjet-Unie wint de finale van Joegoslavië met 2-1. Diep in de verlenging maakt ene Ponedelnik het winnende doelpunt. Die achternaam betekent ‘maandag’ in het Russisch. Dankzij het tijdsverschil was het in Moskou inmiddels na middernacht. ‘Dus ja’, bevestigde Ponedelnik tegen Bizzotto tijdens het EK van 2004 in Moskou: ‘Ik heb de koppenmakers op de krantenredacties van mijn land een goede dag bezorgd.’ Titel van het hoofdstuk: Maandag scoort op maandag. En hoe kwam maandag aan zijn naam? Na de afschaffing van het lijfeigenschap in 1861 moesten ex-lijfeigenen namen krijgen, vastgelegd in een bureaucratische procedure. Volgens de familielegende van de Ponedelniks zou een dienstdoende ambtenaar, wellicht met een slok wodka te veel achter de kiezen, per ongeluk de dag van de week hebben ingevuld in de kolom voor de persoonsnamen.