Tv-recensie | Vader en zoon Blom vinden opa terug op de ledenlijst van de NSB in ‘In de ban van goed en fout’

Jan Blom was een knappe kop. Jan Blom blonk uit in bètavakken, studeerde natuurkunde in Leiden en werd assistent aan het wereldberoemde Kamerlingh Onnes Laboratorium. Jan Blom was in de vooravond van de Tweede Wereldoorlog trots reserveofficier in het leger, en nam later overtuigd deel aan het verzet. Daarvoor, tot 1934, was Jan Blom de eerste van zijn tienkoppige familie die zich aansloot bij de NSB – zijn vader, moeder, drie broers en vier zussen zouden volgen.

Zo’n negentig jaar later lijken vooral die laatste feiten moeilijk te verenigen met de eerste. Zoon Hans (die van 1996 tot 2007 directeur zou worden van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie) kreeg nooit toelichting bij die wonderlijke gang van zaken: thuis werd er amper over de oorlog gesproken. Zo zou later, voor Hans’ eigen kinderen, de pijnlijke oorlogsgeschiedenis van hun grootvader en zijn familie steeds net buiten bereik blijven – deels bekend, maar altijd ongrijpbaar. Tot nu: in In de ban van goed en fout (BNNVARA) duikt schrijver Onno Blom samen met zijn vader Hans in het verleden van hun familie.

Waar Hans de familiegeschiedenis in de eerste aflevering van deze openhartige serie bekeek met de professionele distantie van een geschiedkundige, voerde bij Onno verbazing over de keuzes van zijn grootvader en diens familie de boventoon. Hoe had zelfs zijn grootvader, die later bekend zou komen te staan als verzetsstrijder, zich aangetrokken kunnen voelen tot de NSB? Hoe was het mogelijk dat Jans familie trots achter de partij was blijven staan?

Op die eerste vraag werd dinsdagavond voorzichtig het begin van een antwoord geformuleerd. Jan groeide op in een nationalistisch gezin en werd volwassen in een tijd dat de zaken er in Nederland ongunstig voor stonden, mede door de beurskrach van 1929. „Ik weet dat mijn vader in een lustrumblaadje van zijn dispuut iets schreef over de wereldomstandigheden die aanleiding gaven tot groot pessimisme”, zei Hans. „Hij maakte zich zorgen: een krachtige aanpak was nodig. En wie weet zou die nieuwe beweging, die zich zo krachtig manifesteerde, iets teweegbrengen.” Voor hem lag op een bureau een ledenlijst van de NSB opengeslagen, opgesteld in 1931 – met de naam van zijn vader erin. Onno vond die ontdekking choquerender dan Hans. „Het is meer de historische sensatie dan dat ik schrik dat mijn vader daar staat”, zei die laatste. „Misschien is dat een psychische blokkade aan mijn kant.”

Kijk maar liever vooruit

Zo’n psychische blokkade leek geen vergezochte optie. Zeker niet na het kijken van de tweede aflevering van Oorlog is erfelijk (EO), waarin presentator Natascha van Weezel sprak met documentairemaakster Sahar Meradji en Holocaustoverlevende Bert Woudstra. Meradji, die vier was toen er oorlog uitbrak in Iran en vervolgens met haar moeder naar Nederland vluchtte, vertelde hoe ze nu pas, zo’n 45 jaar later, connecties begon te leggen van de oorlog naar haar moeder naar haarzelf. „Ik heb nooit de vraag gesteld: mama, wat heb jij aan de oorlog overgehouden?”, zei Meradji. „Of ik?” Thuis gold lange tijd: kijk liever maar vooruit.

Ook bij Woudstra thuis werd als het even kon niet teruggeblikt. Als kind verloor hij veel van wat hem lief was aan de Holocaust. Ook zijn vader. „Het verleden is geweest”, zei Woudstra’s moeder na de oorlog. De stilte duurde lang voort. Jaren later ging hij in therapie, om eindelijk toch nog zijn ei kwijt te kunnen. Terug te kunnen kijken. „Was dat misschien de echte bevrijding?”, vroeg Van Weezel. En Woudstra knikte. „Absoluut.”