Misdaad op de maandagavond bij BNNVARA. De intieme, persoonlijke en bloederige moord op een homoseksuele student van 21 in het Amerikaanse universiteitsstad Laramie. De daders: twee even oude medestudenten. En de grootschalige, onpersoonlijke, digitale stok tussen de spaken om een Iraanse kerncentrale onklaar te maken. De daders: de geheime diensten van de Verenigde Staten en Israël plus, tamteradam, een Nederlandse AIVD-agent. Een hatecrime en een cybercrime, elk met enorme gevolgen.
Journalist Huib Modderkolk opende de avond met Niemand die het ziet, waar we de beelden zien bij wat er op maandag ook in de Volkskrant stond. In de vierdelige tv-serie wordt Modderkolk gevolgd bij zijn zoektocht naar de Nederlandse agent die in 2007 hoogst persoonlijk een usb-stick met een verwoestend computervirus binnenbracht in de nucleaire centrale in Natanz, bij Teheran. Binnen no time raakte de helft van de apparatuur op hol, waardoor Iran maanden vertraging opliep bij de ontwikkeling van kernwapens.
Regisseur Mea Dols de Jong filmt Huib Modderkolk zoals elke journalist zichzelf het liefst zou zien. Bellend met bronnen, sparrend met de hoofdredactie van de krant, denkend, peinzend, pratend met kopstukken van de geheime diensten. Alle mobiele telefoons in een kluis, de kabels uit de tv, de gordijnen dicht. Soms krijgt hij het lid op de neus en weigert iemand iets te zeggen, soms boekt hij een klein succesje, soms loopt hij met open ogen in andermans val. Het is of je naar Oppenheimer, James Bond en Nieuwsuur tegelijkertijd kijkt.
De laag onder de zoektocht van Modderkolk is een verontrustende. De onderliggende stelling is dat met de eerste grootschalige cyberaanval op de Iraanse kerncentrale een nieuw type oorlogvoering begon. Eentje die je niet meteen merkt, maar die toch slachtoffers maakt. De redactie van de Oekraïense krant Ukrainska Pravda werd jaren voor de invasie met tanks al bestookt door hackers die de site platlegden. Nu het officieel oorlog is, doet de stroomvoorziening het vaker niet dan wel, hapert het internet, ligt het telefoonverkeer plat, krijgt geen burger de verwarming aan de praat. De nieuwe oorlog is onzichtbaar maar akelig voelbaar.
Op zoek naar de Nederlandse mol die het virus de kerncentrale binnenbracht, stuit Modderkolk op een weigerachtige Israëlische generaal die niks kwijt wil en hem probeert af te poeieren. „De meeste verhalen die in het publieke domein worden verteld zijn niet waar.” Ik geef hem niet graag gelijk, maar hij heeft een punt. De ‘waarheid’ is vaak een andere dan je hoort, ziet of leest. Niet dat er opzettelijk leugens worden verspreid, maar als ‘feiten’ en verhalen eenmaal de ronde doen, controleert meestal niemand nog of ze ook kloppen.
Gecompliceerder
Na twee jaar afwezigheid keerde Margriet van der Linden maandag terug op tv met State of hate. Ze reist naar Amerika, waar ze eind jaren 90 woonde en werkte als correspondent. Vier grote moordzaken, breed uitgemeten in de media, hebben destijds indruk op haar gemaakt en zij gaat 25 jaar na dato terug om sporen te zoeken van die hatecrimes. Zo bestempelden media de moorden begaan op iemand omdat die ‘anders’ is of denkt. De 21-jarige Matthew Shepard was homoseksueel, en die geaardheid zou zijn twee moordenaars hebben aangezet hem halfdood in een weiland achter te laten, vastgebonden aan een hek. De moord ging de geschiedenis in als een homofobe haatmoord. Half Amerika was woedend op de homofoben, de homohaters deden er een schepje bovenop en president Obama beloofde strengere wetten om hatecrimes te bestraffen.
Alleen, was homofobie wel het motief? Was het een hatecrime? Dat lag natuurlijk stukken complexer en genuanceerder. Zoals bij elk mediageniek verhaal.