„Is dit volgens jullie Brabants?”, vroeg onderzoekster Kristel Doreleijers vorig jaar aan vijf scholieren (tussen de zestien en achttien jaar) uit haar woonplaats Eindhoven. Ze liet hun een Instagram-post zien met een mop die bestaat uit een dialoog tussen een man en Truuske, naar wie wordt verwezen met „unne dame”. „Ja”, antwoordden de scholieren in koor.
Een andere reactie kreeg Doreleijers van vijf vijftigplussers die de dialoog ook kregen voorgeschoteld. De naam Truuske, die vonden ze wel passend. Maar „unne dame”? Dat was grammaticaal incorrect, gewoon fout, dat zagen ze meteen. Het moest „’n daome” zijn.
Doreleijers (31), geboren en getogen in Eindhoven, had nooit stilgestaan bij de wijze waarop Brabantse lidwoorden worden vervoegd. Totdat ze dat leerde tijdens haar studie Nederlands, waarna het haar vervolgens als promovendus opviel dat jongeren in haar omgeving geen flauw idee hebben van hoe lidwoorden in dialect moeten worden toegepast.
Wat ze niet weerhoudt van het gebruiken van lidwoorden, ze doen het allen op ‘overdreven’ wijze. Dat kan zelfs zo ver gaan dat de jongeren een niet-bestaand lidwoord inzetten, ontdekte Doreleijers, zoals in ‘unnenen hond’.
Hyperdialectismen
Waarom jongeren incorrecte vormen gebruiken, bestudeerde Doreleijers in een recente publicatie. Samen met haar mede-onderzoeker peilde ze de reacties van vijf groepjes van vijf middelbare scholieren en vijf groepjes van vijf ouderen op vrouwelijke of onzijdige zelfstandig naamwoorden met een mannelijk lidwoord, zoals ‘unne dame’. Zulke incorrecte, aangedikte dialectkenmerken worden ‘hyperdialectismen’ genoemd.
De ouderen en de jongeren konden bijna niet uiteenlopender reageren, vertelt Doreleijers op het Van Maerlantlyceum in Eindhoven, de school waar ze haar onderzoek uitvoerde. Voor de oudere deelnemers, die het dialect van huis uit meekregen, werden de voorbeelden onmiddellijk ongeloofwaardig wanneer ze ontdekten dat het lidwoord fout was vervoegd. „Die grap van Truuske vonden ze best geslaagd, maar ook weer niet”, vertelt Doreleijers. „De grappenmakers hadden het goed moeten schrijven, zeiden ze. Het hyperdialectisme ondermijnde voor hen dus het effect van de grap.”
Op dezelfde manier kijken de Brabantse vijftigplussers naar de manier waarop jongeren dialect gebruiken, ondervond Doreleijers. „Oudere sprekers zien het Brabants van jongeren als niet-authentiek. Volgens de ouderen proberen ze maar wat om erbij te horen.”
De jongeren beheersen het dialect minder, omdat ze dat niet langer van huis uit meekrijgen. Door de generaties heen raakte het steeds meer in ongebruik, wat onder meer is te wijten aan de toegenomen mobiliteit. Mensen leven minder binnen een hechte, lokale gemeenschap en komen meer in aanraking met standaard-Nederlands, waardoor het dialect minder wordt toegepast.
In de winter gaode ginne bluumkes plukke
‘Gevel-Brabants’
„Een grappig contrast”, vindt Doreleijers het, dat het Brabants „deels is verdwenen” en „deels wordt overdreven”. Oftewel, voor het zieltogende traditionele dialect komt volgens haar ook iets terug.
De manier waarop jongeren dialect gebruiken, zonder benul van de grammaticale regels, past in een bredere beweging waarin Brabants spreken en Brabander-zijn wordt gecultiveerd, ziet Doreleijers.
Neem een voorbeeld uit haar onderzoek: een restaurant in Den Bosch genaamd D’n Boerderij, terwijl „De boerderij” correct is, ook in het Brabants. Doreleijers: „Dat is een voorbeeld van ‘gevel-Brabants’, aangedikt dialect dat je ziet op gevels van restaurants en cafés om het Brabantse imago van gezelligheid in de verf te zetten.”
Hetzelfde principe zag Doreleijers op Instagram, waar ze posts met grappen in het Brabants bestudeerde. Daaruit verrees de Brabander als gezellige bon vivant, maar ook als lomp, boers en soms seksistisch.
Jongeren die hyperdialect gebruiken, schrijven Doreleijers en haar collega in hun onderzoek, claimen niet zozeer Brabander te zijn, maar claimen vooral wat een Brabander in hun ogen zou moeten zijn. Uit de associaties van jongeren met Brabants destilleerden Doreleijers en haar mede-onderzoeker vijf persoonlijkheidstypes: ‘de ouderwetse dialectspreker op het platteland’, ‘de ongemanierde platproater’, ‘de sociale en grappige clown’, ‘de familiaire metgezel’ en ‘de gezellige en bourgondische Brabander’.
Unne buurvrouw belde bevurbild as ge hulp nodig hèt
Guus
Welke van die rollen de jongeren aannemen, hangt af van de sociale situatie. „Ze spreken weliswaar dagelijks Nederlands met een herkenbaar Brabants accent, maar ze zeggen niet altijd ‘bende gij’ of ‘unne’. Wanneer jongeren dat wel doen, is dat een bewuste keuze.”
Doreleijers’ favoriete moment in haar onderzoek illustreert die keuze: een leerling gaf aan Brabants te gebruiken als hem ‘Kom je uit Brabant?’ wordt gevraagd. „Ze spreken dialect als ze zich ervan bewust zijn dat ze uit Brabant komen en dat willen laten horen. Ook bijvoorbeeld als ze naar ‘Groots met een zachte G’ van Guus Meeuwis [een concertreeks] gingen, of met carnaval.”
Ze spreken dialect als ze zich ervan bewust zijn dat ze uit Brabant komen en dat willen laten horen
Zo gebruiken ook jongeren hun hyperdialect om zichzelf te profileren als Brabanders, eenzelfde mechanisme als Doreleijers bij oudere deelnemers zag. „Als iemand van boven de rivieren Brabants probeert na te doen, bijvoorbeeld door het woordje ‘kei’ te gebruiken, is dat in hun ogen niet hetzelfde. Het voelt alsof die ander zich dan onrechtmatig een taalgebruik toe-eigent.”
Die groep is voor jongeren overigens niet plaatsgebonden, zoals de gemeenschap van hun opa en oma met het bijbehorende lokale dialect dat wel was. „Voor jongeren gaat het meer om een gevoel van gemeenschap, een gedeelde achtergrond”, zegt Doreleijers, een waarneming die haar als Brabantse taalwetenschapper blij maakt. „Je zou kunnen zeggen: wat doet dialect er nog toe, als alles steeds internationaler wordt? Maar ik zie een tegenbeweging, dat mensen weer waarde hechten aan hun afkomst. Hun lokale wortels bieden juist ook tegenwicht aan dat alles groter, digitaler en mobieler wordt.”
Ik heb un hard kuukske gegete en zij unne zachte
Lees ook
In het Bildts zeg je: ‘Sij krantleest’. Maar hoe lang nog?