Toon de mens een gat en hij ziet er een betekenis in

Recensie Boeken

Atte Jongstra In Hemelwortels onderzoekt de schrijver de claustrofobie.

Foto Getty Images
Foto Getty Images

Wat zich boven (vogel, vliegtuig) of voor ons (een roman, een hert aan de bosrand) bevindt, daar missen we niet graag iets van, en we schakelen meteen de opticien in zodra de blik erop niet langer scherp is. Maar waarom staan we over het algemeen zo veel onverschilliger tegenover wat er ónder ons is, aardinwaarts? Waarom graven we niet, waarom dalen we niet af? Dat Atte Jongstra (1956) alleen staat in deze zogeheten ‘gatomanie’, oftewel de fascinatie voor openingen in de aarde, dat is misschien een beetje overdreven, maar heel veel lotgenoten zal hij niet hebben. In het verlengde van zijn roman Diepte (2013) is er nu Hemelwortels, een essaybundel met als startpunt dat gat, die kloof of spelonk in de aardkorst.

Startpunt, want met het gat in de grond ontstaat behalve een uiterst interessante plek ook meteen een engte, een ruimte waarin een mens zich opgesloten kan voelen als een tijger in een kooi. En Jongstra lijdt aan deze claustrofobische sensatie, zoals hij bijvoorbeeld in alle hevigheid ervoer toen hij halverwege de jaren tachtig op een gammel bootje de Speedwell-grot in Engeland in voer: het klamme zweet brak hem erbij uit. En nu is claustrofobie uiteraard een flinke handicap voor een gatomaan. In Hemelwortels onderzoekt hij de claustrofobie. Astronauten, mijnwerkers, wetenschappers, hoe hielden zij zich staande in benarde ruimtes?

Kameleon

Nu is Jongstra er de schrijver niet naar om zo’n onderwerp al te emotioneel of ernstig te behandelen. Hij schotelt je doorlopend teksten voor waarin men getuigt van de ellende van het opgesloten zitten, maar puur door de selectie van de fragmenten en Jongstra’s ironische en soms gortdroge reflectie op die fragmenten schiet je toch vooral in de lach. Nee, dat is te sterk. Je bent verbaasd. De claustrofoben (en andere engtetoeristen) kregen het door de eeuwen heen heus voor de kiezen, maar waar je door hun getuigenissen toch met name van doordrongen raakt is hoe bont en divers de menselijke geest is, als een kameleon die in elk tijdsgewricht weer een ander kleurtje aanneemt. We verbinden, zo luidt de conclusie, telkens weer nieuwe verwachtingen en conclusies aan verschijnselen, aan in dit geval het gatenbezoek. Was God in de mode, dan verbonden we hem eraan. Hadden we de indruk dat de aarde te dichtbevolkt raakte? Dan redeneerden we dat we het onderaards moesten zoeken. Eenmaal beneden konden we meteen controleren hoe daar muziek klonk. Toon de mens een gat en hij stort hem vol met betekenis.

En dit is ook de stijl die Jongstra als schrijver hanteert, die vrije associatie. Als parels aan een ketting rijgt hij zijn essays (liefst 41 in totaal) aaneen, waardoor er als vanzelf een filosofie van relativisme doorheen gaat schijnen, met die parade van mensen die op zo’n manier over gaten, mogelijkheden en wat niet al redeneerden dat die voor ons nu totaal niet meer inleef- of voelbaar zijn. Als Jongstra iemand aan het woord laat is het bijna altijd alsof je een soort gedateerde roman leest, alleen nog vermakelijk vanwege zijn gedateerdheid. Zijn het echte essays? Haalt Jongstra het onderste uit de kan? Mmm, ik twijfel: baken dat genre maar eens strak af. Maar zo nu en dan is het wel wat erg melig. Juist een ultrakort, maar zeer geslaagd essay over de arme mensen die in Oekraïne in een onderaardse bunker opgesloten zitten en wel weer eens wat daglicht willen zien maakt dat duidelijk. ‘Door de duisternis, bijgelicht door zaklampen en hier en daar een tl-buis op een autoaccu, banen zij zich een weg naar een geliefde plek in de staalfabriek: daar is een spleet en kunnen ze omhoog zien. Het is alsof ze in een put kijken.’ Daar is geen relativeren aan.