‘Deze foto is genomen op het strand van Schiermonnikoog, waar mijn ouders woonden en werkten. Mijn vader, timmerman, zat in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken en was daarna soldaat in Indië. Mijn moeder werd op haar elfde wees, toen haar ouders met hun A-Ford onder de trein kwamen. Ze groeide verder op bij haar grootvader.
Mijn moeders zus was getrouwd met een neef van mijn vader, zo werden mijn ouders penfriends tijdens de politionele acties van 1947. Toen mijn vader zwaargewond terugkeerde, werden ze verliefd en trouwden. Mijn vader bouwde een noodwoning in Zwaagwesteinde, waar mijn zusje en ik geboren zijn. Uiteindelijk verhuisden we in 1956 naar Schiermonnikoog, waar mijn vader timmerman-aannemer werd. Mijn moeder was onderwijzeres, maar moest van staatswege stoppen toen ze trouwde.
Ze lazen Hervormd Nederland, stemden CHU, luisterden naar Hiltermann op zondagmiddag en tegelijkertijd lagen Vrij Nederland, Donald Duck en de VPRO-gids op tafel. Mijn moeder runde het Groene Kruis, mijn vader ging in de gemeenteraad voor de christelijke groepering.
Onze ouders hebben ons beiden laten studeren op de universiteit. Dat was toen bijzonder op het eiland, ze hebben daar veel voor aan de kant gezet. Zo schafte mijn vader zijn eerste auto aan toen hij al in de veertig was, net als de tv. We werden groot in een klein, wit huisje van veertig vierkante meter, in het eilanders bekend als het ‘lytj hús’. ’s Zomers bivakkeerden we in de schuur en verhuurden het huis aan hoofdzakelijk Duitse badgasten. Daar ontstonden vriendschappen die mijn ouders al in 1963 naar Berlijn brachten en ons uiteindelijk jaarlijks naar Altenau, wandelend langs het IJzeren Gordijn.
Na verloop van tijd bouwde mijn vader een eigen bescheiden huis, waar hij op 54-jarige leeftijd te vroeg is overleden. Mijn moeder is daar 90 jaar geworden, met al het verdriet om haar geliefde en het trauma van het verongelukken van haar ouders.”
‘Deze foto is genomen op het strand van Schiermonnikoog, waar mijn ouders woonden en werkten. Mijn vader, timmerman, zat in de Tweede Wereldoorlog ondergedoken en was daarna soldaat in Indië. Mijn moeder werd op haar elfde wees, toen haar ouders met hun A-Ford onder de trein kwamen. Ze groeide verder op bij haar grootvader.
Mijn moeders zus was getrouwd met een neef van mijn vader, zo werden mijn ouders penfriends tijdens de politionele acties van 1947. Toen mijn vader zwaargewond terugkeerde, werden ze verliefd en trouwden. Mijn vader bouwde een noodwoning in Zwaagwesteinde, waar mijn zusje en ik geboren zijn. Uiteindelijk verhuisden we in 1956 naar Schiermonnikoog, waar mijn vader timmerman-aannemer werd. Mijn moeder was onderwijzeres, maar moest van staatswege stoppen toen ze trouwde.
Ze lazen Hervormd Nederland, stemden CHU, luisterden naar Hiltermann op zondagmiddag en tegelijkertijd lagen Vrij Nederland, Donald Duck en de VPRO-gids op tafel. Mijn moeder runde het Groene Kruis, mijn vader ging in de gemeenteraad voor de christelijke groepering.
Onze ouders hebben ons beiden laten studeren op de universiteit. Dat was toen bijzonder op het eiland, ze hebben daar veel voor aan de kant gezet. Zo schafte mijn vader zijn eerste auto aan toen hij al in de veertig was, net als de tv. We werden groot in een klein, wit huisje van veertig vierkante meter, in het eilanders bekend als het ‘lytj hús’. ’s Zomers bivakkeerden we in de schuur en verhuurden het huis aan hoofdzakelijk Duitse badgasten. Daar ontstonden vriendschappen die mijn ouders al in 1963 naar Berlijn brachten en ons uiteindelijk jaarlijks naar Altenau, wandelend langs het IJzeren Gordijn.
Na verloop van tijd bouwde mijn vader een eigen bescheiden huis, waar hij op 54-jarige leeftijd te vroeg is overleden. Mijn moeder is daar 90 jaar geworden, met al het verdriet om haar geliefde en het trauma van het verongelukken van haar ouders.”
Een van mijn favoriete dingen in het leven is een bioscoopbezoek met de kinderen. En dan niet naar het filmhuis waar ze integere films draaien over, bijvoorbeeld, een meisje dat in de hemel op zoek gaat naar haar overleden moeder. Nee, ik neem ze mee naar de bioscoop waar het bij binnenkomst al naar popcorn en chocola ruikt, waar de roltrappen licht geven en waar Marvelknuffels in grijpautomaten ons verwachtingvol aanstaren.
Voor kinderen is er over het algemeen een aanbod van nagesynchroniseerde animatiefilms van mindere goden dan Pixar, en Nederlands gebroddel, zoals de zoveelste Slijmfilm of Juf Braaksel, beschikbaar. Toch kan ik niet wachten de zaal te betreden.
Eerst mijn tactiek: ik koop nacho’s voor de jongens, en we gaan helemaal vooraan zitten, zodat de film volledig over ons heen dendert. Zo raken ze, traag kauwend, volledig in trance en vergeten dat ze bijvoorbeeld moeten plassen.
En dan nu het geheim. De stoelen in de bioscoop. Ze zijn breed, zacht en je kan ze met een knopje aan de zijkant zoemend uitschuiven tot je bijna ligt. Ze heten relax chairs en daar is geen woord aan gelogen. Als ik mijn jas als een dekentje gebruik, zak ik onherroepelijk weg in een ontspannen sluimer die mij sinds de geboorte van mijn oudste verder vreemd is. Op de achtergrond het stemgeluid van Bettina Holwerda of Levi van Kempen, die ik inmiddels als goede vrienden beschouw, omdat ze hysterisch krijsend mijn kinderen aan het scherm gekluisterd houden, en mij zo helpen mijn ontspanning vast te houden.
Soms schrik ik even wakker en pik dan toch wat mee van de troep die ze krijgen voorgeschoteld. Schadelijk voor de kinderziel is het niet, want de ene rolprent is nog braver dan de andere. Zonder als een generatie X’er te willen klinken: Roald Dahl is gevierendeeld en van een klif gegooid, als het op de commerciële kinderfilm aan komt.
Alles draait om vriendschap en doorzettingsvermogen, met personages die elkaar hoogdravend eeuwige trouw beloven, zonder dat het duidelijk wordt wat ze in godsnaam in elkaar zien. Een hyena en een leeuw zonder een sprankje chemie, die zich als dramatisch hoogtepunt gezamenlijk van een waterval storten als levensles. Een kindertrol die door zijn trollenbroers, met wie hij vroeger een boyband had, twintig jaar lang compleet in de steek gelaten is, maar nu toch weer moet proberen de perfect family harmony te zingen, want dan zijn ze onverslaanbaar. Twee broers, mensen deze keer, die ieder een deel van een amulet hebben, waarmee ze een dictatoriale samenleving kunnen verslaan, maar een van de broers wordt evil, omdat hij dat nu eenmaal wordt, tot hij de kracht van broederschap weer begrijpt en alle monsters die het rijk beschermen, verdwijnen.
Heel soms zie je, zelfs in de slechtste exemplaren, een sprankje eigenzinnigheid in de chaos oplichten. Een dwarse bijrol, een klein verhaallijntje dat opeens echt voelt, een mooi dilemma. Maar dan wordt er weer schaamteloos gejat van films die wel een ziel hebben, worden plotlijnen afgeraffeld en emoties met een pistool op je slaap opgeëist. De ondoordringbare chaos wordt, als fanservice voor de ouders, ook nog eens dichtgesmeerd met hits uit hun jeugd.
Ik trek wel een grens bij het Nederlandse fabriekswerk. Voor ons geen sinterklaasfilm in een bordkartonnen set, geen Nicolette van Dam met een gebit over haar gebit, geen houterige influencers die hun huisdier moeten redden.
En nu zal ik verklappen waarom: door in al die lelijkheid tóch een morele ondergrens te stellen, en die streng te bewaken, slaapt de relax chair nog beter.
Het stortregent in Dickson. Het plenst hier wel vaker in oktober, maar zelden twee dagen achter elkaar en zo striemend. En nooit, nooit eerder, bezweren de inwoners van het dorp, was het in deze maand zo koud. Ze hullen zich in winterkleding. Ze dragen bodywarmers, gevoerde nepleren jacks. Overdag is het amper 15 graden.
De 84-jarige weduwe Sesiria Ernesto komt afum Fanyel Dickson, het dorpshoofd, op het dorpsplein vertellen dat ze vannacht op haar rieten mat heeft liggen rillen. Terwijl dit altijd de warmste tijd van het jaar was: chilimwe, het hete seizoen. Tussen de 30 en 35 graden zou het overdag moeten zijn.
Dit is Dickson, of Dickisoni, zoals de meeste Malawiërs het uitspreken. Het dorp waar NRC al vaker over schreef. De eerste keer in 2002, toen er hongersnood heerste, en in 2005 met een reportage over alledaagse armoede. En nu omdat opnieuw honger dreigt in het dorp, chronisch, want de klimaatcrisis bedreigt kleinschalige landbouw in heel zuidelijk Afrika.
Zambia riep al in februari de noodtoestand uit. Daarna volgden Malawi, Zimbabwe en Namibië. Heel zuidelijk Afrika is begin dit jaar getroffen door de ergste droogte in meer dan honderd jaar. In sommige streken steeg de temperatuur vijf graden boven het gemiddelde. Het klimaatfenomeen El Niño, dat overal ter wereld het weer in de war gooit, versterkte de droogte op een aantal plaatsen. Elders zorgde het voor krachtiger cyclonen en meer overstromingen. Ruim dertig miljoen mensen in zuidelijk Afrika hebben tot april volgend jaar voedselhulp nodig. Meer dan ooit tevoren.
Alleen al in Malawi zijn de komende maanden 5,7 miljoen mensen afhankelijk van voedselhulp, ruim een kwart van de bevolking. Nog eens 6,7 miljoen Malawiërs weten niet zeker of ze in die periode genoeg te eten hebben. Eén op de zes kinderen is al ondervoed, bijna 10 procent van de volwassenen heeft ondergewicht.
En weer dreigt vanaf half maart volgend jaar een schrale oogst. Voor komend regenseizoen, tussen half november en half maart, wordt uitzonderlijk weer voorspeld. Waar het dit jaar langdurig droog bleef, valt waarschijnlijk begin volgend jaar te veel regen.
De prijs van klimaatverandering
Malawi is een van de landen die het zwaarst door klimaatverandering worden getroffen. In de ND-GAIN Index van de Amerikaanse University of Notre Dame, die landen rangschikt op de mate waarin ze in staat zijn zich aan te passen aan de klimaatverandering, staat Malawi op plaats 167 van de 187. „Als de Malawische economie op het huidige lage niveau blijft groeien, leidt klimaatverandering tot een daling van het bruto nationaal product van 3 tot 9 procent in 2030”, schreef de Wereldbank in 2022 in een rapport. Per hoofd van de bevolking wordt het land jaarlijks armer. De economie groeit dit jaar met hooguit 2 procent, de bevolking met 2,6 procent.
De Wereldbank schat dat Malawi de komende jaren in totaal meer dan 46 miljard dollar moet uitgeven om zich aan te passen aan klimaatverandering. Dat kan het land, dat in een economische crisis verkeert en waar 72 procent van de bevolking onder de absolute armoedegrens leeft van 2,15 dollar per dag, niet opbrengen.
De Malawische minister Khumbize Kandodo Chiponda schreef in een opiniestuk in The Guardian: „Miljoenen mensen in Malawi worden geconfronteerd met ongekende existentiële crises als gevolg van de ineenstorting van het klimaat. […] Zij die worden getroffen, leven in gemeenschappen die het minst in staat zijn om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering of om die te beperken. […] Zij betalen de hoogste prijs.” Afrika ten zuiden van de Sahara is verantwoordelijk voor minder dan 4 procent van de mondiale broeikasuitstoot die de opwarming van de aarde aanjaagt. China, de Verenigde Staten, de Europese Unie, India, Rusland en Japan tekenen samen voor 62 procent.
In Malawi (ruim 21 miljoen inwoners) zijn vier op de vijf personen kleine boeren, met lapjes grond van minder dan een hectare. En zij betalen de prijs. Ze verbouwen overwegend maïs voor eigen consumptie. Nsima, klonten van gekookt maïsmeel, is hun basisvoeding. Geld voor basisbenodigdheden zoals zeep en zout verdienen ze met de verkoop van andere gewassen, zoals sojabonen of pinda’s. Wie zich kunstmest en bestrijdingsmiddelen kan permitteren, verbouwt tabak. Zowel maïs als tabak is extreem gevoelig voor het weer.
Een vrouw met een bord nsima, gekookt maismeel, het basisvoedsel.
Foto’s: Thoko Chikondi
Twee emmers vol geoost
Dickson ligt ruim tachtig kilometer van de hoofdstad. De laatste dertig kilometer voeren over stoffige, roodbruine zandwegen, vol bulten en kuilen. Het landschap ligt er kaal en kleurloos bij. Er wonen tegenwoordig zo’n 650 mensen, twee keer zoveel als in 2005. Het aantal bakstenen huizen met golfplaten daken is sindsdien flink toegenomen, een teken van welstand. Er klinken radio’s en mobiele telefoons.
Malieta Siment (50) woont in een lemen huis, met haar man en jongste zoon van twaalf. Haar vier andere kinderen zijn getrouwd. Twee wonen er in Dickson, twee in een naburig dorp. Ze hebben dit jaar niets geoogst, zegt ze. Van de onvolgroeide maïsstokken plukten ze de maïskolven die nog groen waren. Twee emmers vol. Die aten ze nog dezelfde maand.
Haar man verhuurt zich als dagloner op een van de omliggende plantages. Voor 2000 Malawische kwacha. Een euro per dag. Zo houden ze het hoofd voorlopig boven water, zolang de plantages nog werk hebben.
Als droogtes steeds vaker terugkeren, zoals voorspeld wordt, zijn wij verloren
En nee, zegt Malieta Siment, ze hebben geen reserves. Geen geiten of varkens die ze bij nood kunnen verkopen. „Als droogtes steeds vaker terugkeren, zoals voorspeld wordt, zijn wij verloren. Wat heeft boeren nog voor zin als je er niet van kunt leven? We kunnen niet anders. We kunnen nergens heen.”
Ruwweg een op de drie huishoudens in Dickson heeft geen maïs geoogst. De meeste andere bleven steken op 50 tot 200 kilo maïs. Een gezin met drie kinderen heeft per maand zo’n 75 kilo maïs nodig om drie maaltijden per dag te kunnen eten.
Andere jaren als er weinig geoogst was, konden inwoners van het dorp terugvallen op hun tuintjes op drassig lager gelegen terrein. Daar verbouwden ze groenten, tomaten, mosterdzaad. Maar dit jaar was ook de laaggelegen vlakte opgedroogd. Alleen een paar tuinen in de buurt van de bron ogen groen. Verder is het hier net zo dor en kaal als op de akkers.
Ossenkar en pick-up
Ze zijn in juli getrouwd: Anodi Frank (24) uit Dickson en Agnes Levison (20) uit het dorp Chinanga. Sindsdien wonen ze in het kleine lemen huis van zijn overleden opa, dat leeg stond. Dat heeft de familie zo beslist. De familie helpt hun straks ook aan een lap grond. Daar gaan ze in elk geval vanuit.
Het jonge paar heeft vertrouwen in de toekomst, ze hebben plannen. Maar naarmate ze die plannen uit de doeken doen, beginnen ze zichtbaar te twijfelen. Hoe realistisch zijn die plannen? Uiteindelijk zegt Anodi Frank: „We gaan het heel moeilijk krijgen de komende maanden.”
Er is één boer in het dorp die zeker geen honger zal lijden, dat is Hammard Anderson (46). Vijftig zakken maïs van elk 50 kilo heeft hij dit jaar geoogst, plus achttien balen tabak. Dat kon, zegt hij, „omdat ik mijn akkers liet bevloeien. Omdat ik over kapitaal beschik.”
We gaan het heel moeilijk krijgen de komende maanden
Hammard Anderson had genoeg kunstmest, genoeg vaten die hij bij de dorpspomp met water liet vullen. Hij had ook een ossenkar en een pick-up, een Mazda F8 uit 1992, om de vaten naar zijn land te brengen. Het werk liet hij doen door losse krachten, die hij meestal betaalde met maïs. Toch zegt ook hij: „Ik sta stil. Ik ga zelfs achteruit. Gelukkig val ik niet helemaal terug zoals de meesten in het dorp.”
Rosemary Makanga (52) zorgt voor haar jongste zoon Stephen van 14 en voor twee kleinkinderen, Rebecca van 8 en Bryan van 4. Ze zit half achter een doek die de toegang naar de slaapkamer verbergt. Op drie plaatsen druppelt de regen door het strooien dak op de vloer.
Vanochtend probeerde ze los werk te vinden, net zoals gisteren. Beide keren werd ze weggestuurd. Familieleden hebben haar een schotel kaf gegeven. Vanavond hebben ze in elk geval te eten. In januari, februari en maart zijn veel huishoudens gewend maaltijden over te slaan. Eerst het ontbijt, later het middageten. Dat noemen ze niet voor niets ‘de magere maanden’. „Met minderen zijn we nu al begonnen”, zegt Rosemary Makanga. De laatste tijd denkt ze steeds vaker aan haar tante die 22 jaar geleden tijdens de hongersnood overleed.
Lege maag
Het dorpscomité belegt een dorpsbijeenkomst. Ook de klimaatcrisis komt aan bod. Afum Fanyel Dickson vertelt over de mondiale klimaattop van de Verenigde Naties die half november in Azerbeidzjan plaatsvindt. Wat moeten de deelnemers over de nood in Dickson weten? Het blijft minutenlang stil.
Totdat een vrouw haar stem verheft, nadat ze door andere vrouwen is aangemoedigd. „Wat ze moeten weten? Dat wij honger lijden omdat het weer veranderd is. En dat de vrouwen het hier zwaar te verduren hebben. Als een man thuis komt van zijn zoektocht naar werk en het is hem niet gelukt, dus er is geen geld voor maïs, gaat hij zitten. Maar een vrouw kan niet zomaar toestaan dat haar kinderen met een lege maag naar bed gaan.”
Ze legt uit: „Een vrouw loopt in gedachten alle huizen na. Een schotel maïs of kaf, van wie kan ze die lenen? Wie heeft er misschien wat etensresten over? Bij wie kan ze een bankbiljet lenen van 200 kwacha [10 eurocent]? Al weet ze dat ze dat geld binnen een maand moet terugbetalen met 50 procent rente. En dan begint ze aan haar bedeltocht. Of ze slaagt, is nooit zeker.”
Ze krijgt onmiddellijk bijval. Er wordt gejoeld. Een van de mannen staat op. „Wij horen dat rijke landen zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Laat ze ook arme landen helpen zich aan te passen. Laat ze alles doen wat in hun macht ligt om de opwarming van de aarde te beperken. Dat is in ieders belang.”