Tijdens haar master bij het RIVM vroeg Dominique Narain-Ford: wat moet ik doen om hier te werken?

Dominique Narain-Ford onderzoekt bij het RIVM chemische verontreinigingen van drinkwater. „Je ziet gelijk waar je het voor doet.”

Foto’s Roger Cremers

‘Water is te kostbaar om te verspillen”, vindt toxicoloog en milieuwetenschapper Dominique Narain-Ford. Want dat de beschikbaarheid van schoon zoet water afneemt, dat is „gewoon een realiteit” – in Nederland en elders. Droogte en verontreinigingen leggen druk op de watervoorziening.

De lente van dit jaar illustreert haar punt. Sinds half mei is het Nederlandse neerslagtekort tot boven het langjarig gemiddelde gestegen. Het past in het patroon: sinds 2000 neemt het neerslagtekort in het Nederlandse droogteseizoen toe.

Dat levert nu al problemen op, ziet Narain-Ford: er is ’s zomers te weinig water voor de landbouw. Daar is de vraag groot, de landbouw onttrekt wereldwijd zo’n 70 procent van al het zoet water. „Het is een logisch sommetje. In een droge zomer moeten boeren dieper pompen om gewassen te irrigeren, wat de grondwaterstand doet afnemen.” Daardoor daalt de bodem en kunnen woningen verzakken.

Bovendien is droogte en chemische verontreiniging een vervelende combinatie. Hoe meer water verdampt, hoe geconcentreerder en dus schadelijker de vervuiling.

Directe verbinding naar landbouw

„Misschien moeten we gaan kijken naar onze waterstromen”, zegt Narain-Ford. „Wat doen we verkeerd en wat kan er anders?”

Op die vraag promoveerde de jonge onderzoeker afgelopen maand aan de Universiteit van Amsterdam. Ze bestudeerde de mogelijkheid om waterstromen uit rioolwaterzuiveringen direct naar ondergrondse irrigatiesystemen voor de landbouw te voeren. In zulke systemen kan een boer de grond bewateren een paar meter ónder zijn gewas.

Dat gaat nu anders. Rioolwaterzuiveringen lozen eerst op oppervlaktewateren–. Boeren tappen indirect uit hetzelfde vaatje: ze besproeien gewassen met water uit omliggende beken, die in verbinding staan met grotere wateren.

Wat zouden de voordelen kunnen zijn van een directe verbinding tussen rioolwaterzuivering en landbouw? „Ten eerste bespaart het misschien water. In een open beek is veel verdamping, in een ondergrondse verbinding met een akker niet. Maar de vraag is of het rendabel is. Voor ondergrondse irrigatie is ook méér water nodig om planten te wateren.”

Misschien wel belangrijker is de chemische vervuiling. „Rioolwaterzuiveringen halen lang niet alles uit afvalwater”, zegt ze. Van alles blijft over, zoals medicijnresten, bestrijdingsmiddelen, verzorgingsproducten en PFAS. Drinkwaterbedrijven trekken al langer aan de bel: het wordt steeds lastiger om water te zuiveren. Het zou kunnen helpen als zuiveringen minder op oppervlaktewater lozen, denkt Narain-Ford.

Andere afbraakroutes onder de grond

Maar wil je die verontreinigingen dan wel bij gewassen hebben? „Om te beginnen, dat gebéúrt al”, reageert ze. „Boeren sproeien indirect al met rioolzuiveringseffluent, vaak onbewust. En daarnaast kan het zo zijn dat een akker als een soort zuiveringssysteem werkt.”

In oppervlaktewater kunnen chemicaliën vanzelf afbreken, bijvoorbeeld door bacteriën of aangestuurd door zonlicht. Onder de grond zijn de precieze afbraakroutes anders. Een andere set bacteriën, met meer zuurstof tot hun beschikking, die andere afbraakreacties stimuleren.

Daarin is ze geïnteresseerd: het gedrag, de verplaatsing, de afbraak van stoffen. Ze volgde in het veld ruim honderd verschillende chemicaliën, van ibuprofen tot PFAS. Of verontreiniging in de bodem ‘beter’ is dan in oppervlaktewater, durft ze niet te zeggen. „Misschien is er onder de grond minder ophoping van chemicaliën, of juist meer. Mogelijk creëren we in verhouding juist meer nieuwe stoffen, die schadelijker zijn. Misschien verandert na verloop van tijd de microbiële gemeenschap in de bodem. Of een doemscenario: je maakt bacteriën resistent en creëert hotspots.”

Een soort aangeboren smetvrees

Het zijn vooral de verontreinigingen die haar van jongs af naar dit onderwerp hebben getrokken. Een soort aangeboren smetvrees, kun je het noemen, met een specialisatie in vies water. Als kind had ze al een ‘gevoel’ voor alles wat vies was: bacteriën en ander vuil.

„Het is gewoon iets van mij. Ik zag al bacteriën bij andere kinderen en dacht: raak me niet aan! Coronamaatregelen waren voor mij ook niks nieuws: handen veel wassen en niet te dicht bij mensen staan, zo leefde ik allang.

„In Suriname, waar ik opgroeide, was er een ongecontroleerde stortplaats. Mensen woonden gewoon een paar kilometer verderop, vissen kwamen in aanraking met vervuild water. Tijdens mijn bachelor ging ik dat onderzoeken – het leukste deel van mijn bachelor. Ik ging kijken naar verontreiniging met metalen, en naar water. Mensen beseffen niet dat alles in samenhang is met elkaar, als ze naast zo’n vervuild gebied leven.”

Geïnspireerd door haar vader vervolgde Narain-Ford haar wetenschappelijke loopbaan in Nederland, voor haar masteronderzoek bij het RIVM. Dat werd al snel haar gedroomde werkplek. „Ik vond het heel spannend, op een positieve manier, dat je met onderzoek direct impact kan hebben op beleid. Je ziet gelijk waar je het voor doet.”

„Ik vroeg: wat moet ik doen om hier te werken? Een promotieonderzoek bleek daarbij te helpen. Ik zei: dat is goed, je ziet mij over een paar jaar weer.”

Dat is gelukt. Sinds mei zit Narain-Ford in het drinkwaterteam van het RIVM, waar ze van bron tot kraan naar chemische verontreinigingen speurt. „Ik moet stevig in mijn schoenen staan om hier te werken. Het is eng om te beseffen dat je werk zo direct impact heeft.”