Geen niet-kippenmens weet van kippenwiskunde, maar kippenwiskunde is genadeloos. Eén verdwaalde straatkip wordt er drie (‘een kip alleen is zo zielig’), drie kippen worden er vier (‘Kip dood? Je kan niet maar één vervangend kuiken nemen, dan groeit ze niet goed op’), worden er zeven (‘Twee broedeieren? Er zijn altijd eieren die niet uitkomen, neem er voor de zekerheid maar vijf’).
Op een dag word je wakker en kijk je om je heen – naar het zorgvuldig op maat gebouwde kippenverblijf in de achtertuin, de gemakkelijk wasbare kussens voor de luxekipjes die graag binnenshuis dutten, de dure tripjes naar die fantastische vogelarts een half uur verderop – en denk je: shit.
Niemand vertelt je over kippenwiskunde voordat je eraan begint. Waarom zouden ze? Niemand zonder kippen denkt zo hard na over de kip. We eten haar graag, kopen massaal haar eitjes, maar als we al aan haar denken, zien we een dom tok-tokkend vleesbeest. Zelfs vogelaars denken soms stiekem dat kippen eigenlijk niet meetellen.
Kussenkip
Wie een kip neemt, veroordeelt zichzelf daarom tot een eindeloze zoektocht naar informatie, naar die paar mensen die wél over de kip nadenken. Deze maand hebben we er weer twee bij: Jan Hamstra en Evelien De Vlieger, die in het prachtig geïllustreerde Het grote kippenboek voor kinderen alles over de kip op een rij zetten. Opdat we allemaal wat vaker over de kip denken, mompel ik stilletjes tegen mezelf, terwijl ik samen met mijn eigenwijze kussenkip Pluisje blader door de prachtige platen van koninklijke kippen in Egypte en broedende mamahennetjes. Misschien herkent ze wel iets van zichzelf?
Verwarde punker op biefstukjacht
Jan Hamstra maakte prachtige linosneden, een tijdrovende techniek waarbij je telkens een stukje linoleum wegsnijdt en dan een nieuwe afdruk maakt. In zijn linoleum veranderen grappige kippetjes in nobele goden. Met het hoofd omhoog, koninklijke kleurvlakken en lange veren die met dikke zwarte strepen zwierend naar de grond lonken.
Ik kijk van dat sierlijke beest naar Pluisje: ze heeft weer eens haar kop volledig in de waterbak gestopt, haar hoofdveren staan alle kanten uit, als een verwarde punker die in een bad haargel gevallen is. Ik haal een handdoek. „Ze gooien hun kop naar achteren om het water in hun bek te laten zakken”, doceert Evelien De Vlieger in het boek. „Alsof ze een borrel achterover slaan.” Pluisje zou niet heel populair zijn op borrels, gok ik.
Tja, tafelmanieren. Ze houden zich er niet graag aan. Een paar pagina’s verder stuit ik weer op kennis die zoveel mensen niet over kippen hebben: dat ze alles eten. Oók vlees, kikkers en muizen. Vorig jaar griste kip Brownie nog een reep biefstuk van mijn bord, waarna totale wanorde uitbrak in het kippenhok. De dames renden als gekken rond met vlees in de bek, en bewierookten piepend de steak alsof het manna uit de hemel was.
Hoezo tokkende kippen?
Piepen, ja. Gek word je als kippenmens van al dat neppe getoktoktok op televisie, alleen broedende kippen praten zo. Het grote kippenboek maakt de leek vertrouwd met brrrr, kgrrrr en piep-woorden die voor de kip net zo essentieel zijn. Ik mis wel de puh-DUH-duh-DUH, constateer ik: het geluid van de kip die héél graag een nieuwtje met je wil delen.
Ik ben wel in mijn nopjes met dit kippenboek. Wie het leest, begrijpt misschien eindelijk dat kippen niet een soort wandelende vlees- en eifabriekjes zijn, maar gewoon beestjes met een eigen wil en rare maniertjes. „Zoals jij, Pluis”, besluit ik. Ze kijkt me raar aan, ik mag haar even aaien.
Ik wijs op de prachtig bewegelijk getekende uitleg in het kippenboek over hoe een kip een stofbad neemt. Maar Pluisje heeft het te druk, ze rolt inmiddels over de handdoek. Leuk boek, Evelien en Jan, maar ook jullie weten nog niet alles: sommige kippenprinsesjes nemen hun stofbad het liefst op badstof.