Thuis luistert Dominic Seldis nooit naar klassieke muziek


Frank Ruiter

Interview

Dominic Seldis, contrabassist en bekend van tv-programma Maestro, trekt door het land met operazangeres Francis van Broekhuizen. „Ik ben in staat van elke situatie mijn happy place te maken.”

Zelden iemand zo diep tevreden iets zien eten als de Britse contrabassist Dominic Seldis het dessert van zijn lunch: broodpudding met anijs, witte chocola en cranberry’s. „Dit”, zegt hij, „is een typisch Engelse pudding. Het is vol, lekker en extreem slecht voor je. De bedoeling is dat het je helemaal verzadigt. Over veertig minuten begin je te knikkebollen, ik waarschuw maar even.”

We hebben een tafeltje achterin The Cottage, een Brits tentje op een straathoek in Amsterdam. Op het raam staat een vosje met een servet om zijn nek geknoopt. Alle tafels zijn bezet en op alle krukken aan de lange bar zitten mensen te eten, drinken en praten. Dominic Seldis (51) zit duidelijk in zijn element in de hoek van een hoekbank, zijn armen af en toe uitgespreid over de rugleuningen. Hij komt recht uit een repetitie van het Koninklijk Concertgebouworkest, waar hij sinds 2009 solocontrabassist is. Nu tourt hij daarnaast door het land met zijn derde theatershow, geafficheerd als een ‘vermakelijke muzikale show vol glitter en glamour’, samen met operazangeres Francis van Broekhuizen.

Alsof dat nog niet genoeg is, geeft hij les aan de Royal Academy of Music in Londen, doet hij met de jongste van zijn drie dochters, Katy (23), mee aan RTL4-programma Race Across the World en is hij het Engelssprekende jurylid van Maestro, de tweejaarlijkse dirigeerwedstrijd van AvroTros (ook ons gesprek is in het Engels). En dan is hij nog vader van Louis (bijna 2), uit zijn tweede huwelijk. Hij geniet ervan nog een kind groot te brengen, zegt hij, zeker in deze fase van zijn leven. „Ik heb geen zorgen meer over brood op de plank. Toen de meisjes klein waren was dat wel anders.”

Francis van Broekhuizen ontmoette hij bij Maestro – waar zij een gastoptreden deed – en het klikte meteen. Ruim een jaar geleden begonnen ze te bouwen aan The Francis and Dominic Show, waarin ze klassieke muziek afwisselen met grappen en anekdotes. De repetities waren in het begin een probleem, zegt hij, ze lagen constant dubbel van het lachen. Ze doen veel stukken die ze nooit eerder hebben gedaan. Zoals ‘Por una cabeza’, een tango – hij zingt een stukje van de melodie. „Francis doet ook een lied van Elgar dat ik heb voorgesteld, wacht” – hij grijpt zijn telefoon – „ze stuurt me opnames van de repetities, echt cool.” Heel even klinkt haar stem, met vibrato, in een gedragen melodie.

Hij is er trots op amusement te maken met klassieke muziek. Bijna niemand anders doet dat, zegt hij. „Wij krijgen vaak te horen dat het een soort lagere kunstvorm is, ‘minder’ dan een complete opera of symfonie. Flauwekul. Ik vind dat hele ‘hoge kunst’-idee afschuwelijk, en het jaagt mensen weg. Laten we eerlijk zijn: wie wil er langer dan tien minuten naar een contrabas-solo luisteren? We zitten in de entertainment-business, maar veel klassieke muziek is gewoon niet heel entertaining.” Noch is klassieke muziek ‘hoger’ dan popmuziek, gospel of R&B, vindt hij. „Thuis luister ik nooit naar klassieke muziek. Er is nog zoveel meer. Songs in the Key of Life van Stevie Wonder is voor mij volstrekt gelijkwaardig aan een symfonie van Mahler. Goede muziek is goede muziek, ongeacht het genre.”

Kostschool

Ook zijn ouders – verkoopmanager en ondernemer – waren dol op alle mogelijke soorten muziek. Ze namen hun drie zoons vaak mee naar voorstellingen, na afloop ging het dan over wat er goed of slecht aan was. „Mijn vader kon zeggen, als een artiest tegenviel: ‘Niet mijn probleem als hij net een telefoontje heeft gehad dat zijn hond is overleden. Ik heb geen 25 pond betaald om een slechte avond te hebben.’ Daar had hij absoluut gelijk in.”

Vanaf zijn achtste zat Dominic, net als zijn oudere broer, op een kostschool in Manchester, zes uur rijden van hun huis in Bury St. Edmunds: de Chetham’s School of Music. Kostschool was nooit de bedoeling geweest, maar op muziekles was hun grote talent gebleken. Vervolgens hadden zijn ouders geen keus, vindt hij. Dichter bij huis was er geen mogelijkheid om hun talent te ontwikkelen. En nee, kostschool was geen hel, haast hij zich te zeggen – hij weet hoe er in Nederland over wordt gedacht. „Ik mocht de hele dag bezig zijn met muziek, ik had vrienden, mijn broer was er. Ik heb geen seconde heimwee gehad.” Hij is er wel, zegt hij, „emotioneel onafhankelijk” van geworden. „Ik ben in staat van elke situatie mijn happy place te maken. In een hotelkamer pak ik mijn koffer uit en ik ben thuis.”

Hij kan daardoor wat afstandelijk overkomen, weet hij van anderen. „Wat heel Engels is. Veel Engelsen hebben op een kostschool gezeten, daarom zijn ze zoals ze zijn. Maar wij vinden onszelf helemaal niet afstandelijk, ik vind mezelf heel betrokken.”

Zijn broer, die altviool speelde, stopte na school met muziek en ging dakramen importeren. „Hij zag al vroeg dat musicus een verschrikkelijk beroep is. Het is zo belachelijk laagbetaald. Ik doe het financieel goed, vergeleken met bijna elke andere contrabassist die ik ken. Maar je wilt niet weten hoeveel werk erin gaat zitten.”

Kindly fuck off

Voor hij veertien jaar geleden naar Nederland verhuisde voor het Concertgebouworkest, zat Dominic Seldis in de jury van het Britse origineel van Maestro. Even rook hij aan „beroemd zijn in het Verenigd Koninkrijk”. Dat beviel slecht. „Mensen vielen me constant lastig. Zat ik in de metro, spraken ze me aan op iets wat ik op televisie had gezegd.” Hij besloot televisie vaarwel te zeggen – we kunnen vaststellen dat dat is mislukt. Maar in Nederland wordt hij met rust gelaten, zegt hij. Het enige waar sommige mensen over vallen – maar dan digitaal – is dat hij op televisie ‘weigert Nederlands te spreken’.

Niet dat dat hem niet raakt. Hij noemt het „irritant, kwetsend en compleet onnodig”. Het is namelijk geen onwil of gemakzucht. „Ik spreek gewoon niet goed genoeg Nederlands. Ik heb ruim 20.000 euro uitgegeven aan lessen. Het helpt niet.” En echt, is het nou zo erg? „Ik heb een Nederlandse vrouw, een Nederlands kind, ik woon in een Nederlands huis, ik heb een Nederlandse baan, betaal Nederlandse belasting – heel veel – en ik krijg bijna een Nederlands paspoort. Ik ben Nederlandser dan de meeste Nederlanders die ik ken.” Hij beëindigde een mail aan iemand die hem erover had geschreven onlangs met ‘Kindly fuck off. Groeten, Dominic’. Daarna heeft hij besloten het verwijt voortaan te negeren.

Bij het Concertgebouworkest is hij toe aan zijn derde dirigent, na Mariss Jansons en Daniele Gatti. De jonge Fin Klaus Mäkelä treedt officieel aan in 2027 maar is al volop betrokken. „Klaus is een ongelooflijk aardige jongen”, zegt hij. „Supergeïnteresseerd in van alles, ook buiten de muziek: wijn, horloges, mode, kunst. En zo next level verbijsterend, gewoon niet leuk meer. Ik hoop dat ik niet te oud ben om hem bij te houden.” In de tijd van Jansons, vertelt hij, viel hij na repetities vaak in slaap in de trein naar huis, zo inspannend waren ze. Bij Gatti verdween dat. „Maar het is weer terug. Ik fiets na de repetitie naar huis en moet dan eerst even een powernap doen.”

Wat Mäkelä doet, zegt hij, is dat hij tijdens repetities vrijwel niets zegt. „Hij laat alles zien met zijn handen, een beetje zoals Bernard Haitink. Het is ongelooflijk subtiel, klein, een constant polijsten. Je moet dat een paar keer zien om echt te snappen wat hij doet. En dan zijn er ook de keren dat hij zijn handen laat vallen, in zijn zakken doet, en ons gewoon laat spelen. Onvoorstelbaar intens. En hóé doet hij het? Hij is 27! Ik heb witte overhemden die ouder zijn.”

Hij houdt van zijn werk. Zozeer, dat hij dag en nacht doorgaat als hij niet oppast. „Het komt vrijwel niet voor dat ik het huis verlaat om iets te doen wat ik niet leuk vind.” Maar net na corona had hij „zoals zovelen” een mindere periode. „In de coronatijd had ik tijd voor reflectie en daar hou ik niet van. Ik ben iemand die heel erg bij de dag leeft. Ik kan gewoon niet terugkijken, ik kijk naar vandaag en ik kijk vooruit. Tijdens corona zag ik dan niets. Mijn hele identiteit verdween, alles verdween.”

Keiharde business

Hij kreeg zelfs podiumvrees, zegt hij. „Je loopt het podium op en een stem in je hoofd zegt: het is beter dat je rechtsomkeert maakt.” Hij herinnert zich uit die tijd een concert met violiste Janine Jansen, kamermuziek. „Ik zat naast haar naar de noten te staren en dacht: wat zit ik hier te doen? Ik ga zo door de mand vallen. Als ik de opname terugluister kan ik horen dat het slecht is – maar niemand heeft er ooit iets over gezegd.” Was het echt slecht of alleen naar zijn maatstaven? „Het gaat over piepkleine, subtiele dingetjes in je spel, maar dat zijn wel de dingetjes die jou bij een auditie net die minuscule voorsprong geven op anderen. Als het misgaat, vormen al die piepkleine dingetjes een club. Én zuiver spelen én op tempo spelen lukt niet meer.”

Hij is het zelf te boven gekomen. Na verloop van tijd. Het heeft hem empathischer gemaakt, zegt hij. „Als iemand in mijn contrabasgroep een slechte week heeft, zeg ik niet meer: wat is er in godsnaam met jou aan de hand? Maar: ben je oké? Het is een keiharde business waar wij in zitten en iedereen gaat daar op zijn eigen manier mee om.” Bij tegenspoed is zijn advies: blijf werken. „Dat is het beste, dat weet ik zeker. Het mooie van muziek is dat het net zo goed werkt als therapie. Denk ik, want ik ben nooit in therapie geweest. Je speelt je problemen er gewoon uit.”

Als hij dan toch eens niet werkt, zit hij graag op zijn sloep. Die ligt bij zijn huis in Weesp, hij woont aan het water. „Mijn boot is mijn Rolls Royce. Alleen al ernaar kijken maakt me blij. Ik ben diep gelukkig als ik ergens op de Vecht lig afgemeerd en in de avondzon zit. Met mijn hond, mijn hengel en een kop thee. Dan voel ik me gezegend.”