Tasten naar een verloren landschap

Een meisje en haar vader lopen op het strand. Ze hebben hun familiehuis met „twee ramen en een deur” even verlaten en genieten van een zonsondergang. Op zee ziet ze een schip dat „zich vermaakt / met schieten op passanten op het strand”. Allemaal mensen om haar heen vallen neer, maar zij blijft, dankzij een „soort goddelijke hand”, „nog even” gespaard en roept haar vader om naar huis te gaan: „De zee is niet bedoeld / voor mensen zoals wij.” Maar haar vader ligt inmiddels „als een doodskleed over zijn schaduw / in de wind van de ondergaande zon”.

Het meest afschuwelijke prachtig verbeelden – laat dat maar aan de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish (1941-2008) over, zoals hier, in het gedicht ‘Het meisje/de schreeuw’, waarmee Het vlindereffect opent, zijn laatste bij leven verschenen bundel. Recent werd die vertaald, waardoor er eindelijk – na zo’n vijftien jaar – weer poëzie van hem in het Nederlands voorhanden is.

Lang kun je niet bij het beeld van de vader stilstaan, want de gesmoorde en hartverscheurende schreeuw van het meisje – een „echo zonder echo” – eist alle aandacht op. Hij weergalmt nog tijdens het „het ingelaste nieuws, dat al geen ingelast nieuws meer is / als de vliegtuigen terugkomen / om een huis met twee ramen en een deur te vernietigen”.

De boot kan het huis niet bereiken, dus wordt er ander materieel ingezet om het huis van het meisje te verwoesten. De dichter gaf het aan het begin al weg en ook dat „nog even” beloofde weinig goeds.

Het geweld is overal en dat komt door het grotere verhaal dat immer meeklinkt in deze poëzie, zelfs als de dichter er geen woorden aan geeft: het Israëlisch-Palestijnse conflict. Darwish noemt in Het vlindereffect zijn eigen volk slechts enkele keren bij naam en Israël wordt alleen expliciet genoemd in het informatieve nawoord van vertaler Richard van Leeuwen. Toch gaat het er vaak, zo niet aanhoudend over.

Verwoest huis

Darwish was zeven jaar oud toen in 1948 de staat Israël werd gesticht. De verdrijving van de Palestijnen die hiermee gepaard ging noemen zij de Nakba (de ‘Catastrofe’), omdat die hen dupeerde, ruïneerde en verpletterde, tot op de dag van vandaag. Het gezin Darwish vluchtte naar Libanon. Een paar jaar later keerden ze terug naar hun ouderlijk dorp. Dat was echter verwoest; nu stonden er Israëlische nederzettingen, waardoor ze gedwongen waren in te trekken bij familie in een naburig dorp.

De tragiek van de onmogelijkheid naar huis terug te keren weet de dichter in het mooie prozagedicht ‘Het huis als slachtoffer’ te vangen dankzij een slimme wisseltruc. Hij schrijft niet vanuit het perspectief van de bewoner, maar vanuit het huis en de inboedel: „In een enkele minuut eindigt het leven van een heel huis. Ook als een huis wordt gedood is dat een massamoord, zelfs als zijn bewoners niet aanwezig zijn.”

Een verwoest huis is een massagraf vol voorwerpen die het leven zin, richting en diepte gaven. Linnen, boeken, specerijen, aktes – Darwish laat alles pulseren: „Al deze voorwerpen vormen het geheugen van mensen die geen voorwerpen meer bezitten, en het geheugen van de voorwerpen zelf, die nu geen mensen meer bezitten.”

Bezittingen bieden troost en een gevoel van veiligheid, zelfs als er continu dreiging in de lucht hangt. Dat is dagelijkse kost voor Palestijnen. Is er geen bezit meer, dan heb je nog rouwrituelen die houvast bieden, maar ook die worden geteisterd, zoals een ander prozagedicht duidelijk maakt: „Er is geen tijd om de rituelen af te maken, want er komen al andere doden aangesneld, van andere luchtaanvallen.”

Blijf je in leven, dan heb je „gewonnen”, schrijft Darwish elders, maar het is de vraag wat dat betekent als je niet terug naar huis kunt, omdat dat omringd is „door bulldozers en tanks en gebroken cipressen”. In zijn poëzie probeert hij telkens een preciezer antwoord te geven op die vraag. Hij put ervoor uit zijn eigen ervaring en die van anderen, allen ooggetuigen van het conflict, en hij blijft dat doen als hij niet zo dichtbij het vaderland is, maar in ballingschap in bijvoorbeeld Moskou of Beirut, waar hij in de jaren zeventig verbleef.


Lees ook

Lees ook dit interview met Mahmoud Darwish.

De familie Darwish had van de Israëlische autoriteiten geen toestemming gekregen om terug te keren naar hun dorp en kon daardoor geen aanspraak maken op burgerrechten. Hun werd de status van ‘aanwezige afwezigen’ toebedeeld, lees ik in het nawoord bij Het vlindereffect. Darwish en zijn familie werden zodoende „obscuur”, om een van zijn eigen termen te gebruiken.

In een essay uit 1973 licht Darwish die term toe. Hij moest zich eens tegenover de Franse autoriteiten legitimeren. Waar ben je geboren, vroegen ze hem. Palestina, antwoordde hij. En waar hij woonde? In Israël. Deze interactie wierp hem in een „kwaadaardige tunnel van tegenstrijdigheden”. Palestina bestaat niet voor de wereld, schrijft Darwish, vandaar dat hij hemel en aarde moest bewegen om zijn identiteit te bewijzen.

In die tijd stond zijn werk daarom vooral in het teken van schrijven tegen de obscuriteit in. Begin jaren zestig vestigde Darwish zich in het Israëlische Haifa en werd hij actief in linkse kringen. Hij verrichtte journalistiek werk en schreef gedichten. Van Leeuwen schrijft in zijn nawoord dat Darwish bekend werd met het gedicht ‘Schrijf op! Ik ben een Arabier’, omdat het beschouwd werd als een manifest voor Palestijnse zelfbeschikking tegenover de Israëlische repressie.

Tweede intifada

Dezelfde toon klinkt in Staat van beleg, een bundellang gedicht uit 2002 dat zes jaar later in Nederlandse vertaling verscheen, en geschreven is gedurende de Tweede Intifada (2000-2005), en ook in een gedeelte van Het vlindereffect. Maar in die laatste bundel ontwaar ik ook een grotere aandacht voor schoonheid en een sterk verlangen naar afzondering.

In ‘Het gebrul van de stilte’ probeert de dichter te ontwaren wat hij in de stilte hoort. Echo’s uit het verleden komen hem tegemoet: hij hoort de appel in de Hof van Eden vallen, hij krijgt wat van Jonas’ overpeinzingen in de buik van de walvis mee en ook oorlogen waarvan we tijd en plaats zijn vergeten ontgaan hem niet. Er klinkt een verlangen om te vergeten in door. Omdat de dichter oud geworden is? Omdat het afschudden van de geschiedenis het mogelijk maakt om vooruit te kijken?

Of neem de Italiaanse herfst die de dichter mag meemaken. Het uitzicht over de kleurrijke bergen in Abruzzen „ontsteekt het verlangen naar wat elke beschrijving overstijgt”. Darwish ervaart iets subliems: „Een eeuwigheid die de bezoekers vluchtig groet wanneer ze de berghellingen beklimmen waarop de geschiedenis burchten heeft uitgehouwen om barbaren tegen te houden, alvorens gerimpeld en met gebogen hoofd in de vallei af te dalen”.

Ik kan me niet goed voorstellen dat hij bij dit Italiaanse panorama níét aan Palestina moest denken, want ook een bloederig strijdtoneel en getekend door de geschiedenis. En dat welbekende landschap was misschien wel onbereikbaarder dan ooit, waardoor hij het alleen kon koesteren in zijn gedichten.

Dat gevoel van onbereikbaarheid werd ingegeven door de geopolitieke ontwikkelingen van de jaren negentig. Nadat hij zich begin jaren tachtig in Parijs had gevestigd, nam hij zitting in het Palestijnse parlement in ballingschap tot hij zich ruim tien jaar later terugtrok uit de politiek, onder andere omdat de Oslo-akkoord met Israël volgens hem te weinig garanties boden voor een duurzame tweestatenoplossing.

Weggeblazen

Zelfs als zijn gedichten niet over het Israël-Palestina-conflict gaan, klinkt die geschiedenis toch mee. Dat kan natuurlijk aan mij liggen, als lezer die tot voor kort nog weinig bekend was met dit oeuvre en er inmiddels door is weggeblazen. Maar ik denk ook dat Darwish het zelf haarfijn in de smiezen had.

Van Leeuwen schrijft in zijn nawoord dat Darwish het als belemmerend ervoer dat hij zo expliciet in de markt gezet werd als verzetsdichter (‘de stem van Palestina’): die poëzie was ‘te zeer gebonden aan directe politieke belangen’ en ‘verstikt’ door clichématige opvattingen over identiteit en de functie van poëzie.’

Met zijn vertrek uit de politiek kon hij zich volledig aan de poëzie wijden en al haar bewegingsvrijheid en ambiguïteiten onderzoeken – overigens zonder zijn ideologische veren te verliezen. Ergens is dat ook logisch, want poëzie is méér dan propaganda. Er staat in een gedicht altijd meer dan er staat. Bovendien floreren dichters juist bij een bepaalde mate van obscuriteit.

Dat laat één gedicht uit Het vlindereffect, ‘Een heldere hemel en een groene tuin’, magistraal zien. Door tegen de titel van het gedicht in te schrijven komt de dichter uit bij de kern van zijn poëtica. Hij vraagt zich af wat we eraan hebben als een dichter schrijft dat de hemel helder is en de tuin groen. Dat is „nadenken zonder gedachte” en levert een gedicht op „waarin de overdreven helderheid de enige tekortkoming is”.

Voor Darwish is volmaaktheid „de vijand van alles wat prikkelt” en daarom heeft het gedicht een imperfectie nodig. De heldere hemel moet onderbroken worden door een wolk, „al komt hij maar even voorbij, om de verbeelding te wekken uit het bedwelmende blauw”. Darwish noemt het geen imperfectie, maar rept van „een sluwe tekortkoming”, die ervoor zorgt dat we „de dichter geloven wanneer hij liegt” en over de geestelijke verwarring schrijft die zo’n heldere hemel veroorzaakt.

Het staat er allemaal wat cryptisch. Wilde de dichter meer bewegingsruimte om te liegen? Waarom zou je zijn leugens willen geloven? Hij is hardop aan het nadenken, maar werkt zijn gedachten niet verder uit. Een antwoord vond ik in een van de slotgedichten, waarin hij zich ook in zichzelf onderdompelt en waarin dezelfde mysterieuze en unheimische sfeer hangt: „Jezelf geloven is erger dan liegen tegen een ander.”

En waarom zaait de hemel eigenlijk verwarring? De hemel boven Libanon en Ramallah (waar hij vanaf 1996 tot aan zijn dood woonde) is nooit alleen maar helder en wanneer hij dat wel is, houdt de dichter zijn hart vast: „Een weidse hemel, volmaakt van vorm en kleur, zo volmaakt dat ik vrees voor een bosbrand, een aanval op de meeuwen, een aanslag op de vrouw van een profeet.”

En die wolken kunnen op hun beurt evengoed slechts nieuws brengen. In ‘Routine’ is een wolk code voor een moordexpeditie die zeventien leden van een familie uitmoordt en in ‘Iets wat lijkt op verlies’ kun je door de bewolking niet meer naar de zee kijken „die in een van de oorlogen is gevangengenomen”.

Bungelend tussen bedwelming en verwarring zoekt Darwish naar schoonheid en troost en verdomd, hij weet ze vaak genoeg te vinden, in de overtollige en uitzichtloze betekenisloosheid. Het is opvallend hoe vaak hij niet eens zo lang hoeft te zoeken.

Maar de afzondering waar Darwish voor koos, werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. In het gedicht ‘Moord’ klaagt hij zijn critici aan. Dat hij ‘de stem van Palestina’ was, betekende niet dat hij zomaar zijn eigen gang kon gaan: „Ze willen een bepaald gedicht, / een bepaalde metafoor. / Als ik dwalend door een zijweg loop, / zeggen ze: Hij heeft de weg verraden.” Met ‘de weg’ wordt de Palestijnse zaak – de route naar rechtvaardigheid en zelfbeschikking – bedoeld, alsof daarover destijds en vandaag de dag overeenstemming bestaat.

Darwish heeft zich gelukkig niet uit het veld laten slaan door zijn critici. Hij wist wel beter. Sterker nog, hij beschouwde het als een aansporing om door te gaan met schrijven, met improviseren: „Ik ontsnap aan hun interpretaties / en dank hen voor hun onbegrip, / waarna ik op zoek ga naar mijn nieuwe gedicht”.