Sylvie Schenk schreef een roman over de soms helse keuzes van Duitsers en Fransen tijdens de Tweede Wereldoorlog

Ze wil leven in een tijd van verzoening, zegt de vertelster, ze heeft geen zin en als studente ook geen tijd om zich te verdiepen in wat Klaus Barbie, de slachter van Lyon, precies heeft gedaan tijdens de oorlog. Ze zit midden in Aristoteles en Titus Livius. Ze vindt het wel vreselijk voor haar medestudent dat zijn ouders, die in een verzetsgroep zaten, zijn opgepakt, gemarteld en vermoord. Maar haar familieverhaal is eenvoudiger, ze is gepriviligieerder, zegt ze. Haar vriend keert zich van haar af.

Wegkijken of het monster juist in de bek kijken, zwijgen of spreken, vragen of laten rusten, wegduwen of oprakelen – het zijn ook rond 1960, als deze dialoog wordt gevoerd, grote vragen. Sylvie Schenk, in 1944 geboren in Chambéry, neemt ons in haar magnifieke, fijnzinnige roman mee in een leven dat door deze kwesties wordt bepaald – in Frankrijk én over de grens, in Duitsland.

Vertelster Louise die ongetwijfeld dicht bij de auteur zelf staat, kijkt terug op haar leven en spreekt zichzelf in de jij-vorm toe, het lijkt mode tegenwoordig. Dat doet ze spits, geestig en in een rap ritme. Aan 173 intense pagina’s heeft ze genoeg om de grote dilemma’s in haar leven te doorgronden – het leven gaat hier inderdaad snel.

Veel likeur

Louise komt uit een bergdorp ten oosten van Lyon. Als meisje geboren in de jaren vijftig „weet je dat je minderwaardig bent”. Haar moeder was „een breiende vrouw”, die iedere ochtend op de deur van de tandartspraktijk van haar vader klopte „om het boodschappengeld voor die dag te vragen”. Of ze alles van de vorige dag al heeft uitgegeven, vraagt hij dan.

Van het verleden van haar ouders weet ze niet veel. Na het overlijden van haar moeder vindt ze een adoptiebewijs – was dat de reden dat haar schoonfamilie op haar neerkeek? En uit welk nest komt haar vader eigenlijk? Ze hebben een dienstmeisje „en buiten haar uit zoals de tijdgeest voorschrijft”. Dat meisje neemt de kinderen mee naar een ravijn waar mensen in springen als ze hun armoede, honger en kou niet langer kunnen verdragen. „Er is veel likeur in het dorp, maar haast niets te eten.”

Als Louise ziek wordt, ontdekt ze hoe fijn lezen is, vooral geniet ze van Le glaive de Cologne, een boek over verraad, en over verzoening tussen Duitsland en Frankrijk.

Alleen hoog in de Alpenweiden kan Louise ademen. Ze plukt veldboeketten, ruikt de hars van de dennenbomen, raakt op bergpaden steevast in een „roes van geluk”. Daar, op grote hoogte vindt ze de lichtheid, de zuivere lucht, het vergezicht, de vrijheid – alles wat er beneden niet is.

Als ze gaat studeren in Lyon voelt ze zich vrij, eindelijk. Maar ook eenzaam. Pas als ze in een studentenhuis gaat wonen ontmoet ze anderen: Soon van Aziatische afkomst, Francine uit Marseille, Henri uit Lyon, de Duitser Johann die een beurs heeft van het Duits-Franse partnerschapsprogramma. Henri speelt jazz en weet alles over de misdaden van de nazi’s in Lyon. De blonde Duitse Johann verovert haar hart. Haar vader vraagt waarom ze met buitenlanders omgaat, trouwen met een Duitser is helemaal de limit, er zijn toch zeker Fransen genoeg? Toch gaat ze ervoor, al vraagt ze zich af of je je wel voor een heel leven kon binden aan één enkele man.

Littekens

Met horten en stoten vormt zich tegen de achtergrond van het verhaal „een nieuw Europa”, met breuklijnen en littekens, vol zwijgen, schuldgevoelens en (nog) niet geopenbaarde geheimen. Want wat deden de ouders van Johann, die zo’n goed huwelijk lijken te hebben, eigenlijk tijdens de oorlog? Door de grote greep, de blik op voorbije decennia en de aandacht voor alledaagse details wordt deze roman wel vergeleken met De jaren van Annie Ernaux. Toch zijn de verschillen groter dan de overeenkomsten. Hier geen sociologische, klinische blik, geen opsommingen, meer verhaal en emotie.

Met heldere blik kijkt de vertelster, naar haar veronderstellingen van toen: haar leven zou anders worden dan dat van haar breiende moeder. Ze wilde tekenen, schrijven, kunstenares wil worden. Maar eenmaal geïnstalleerd in Johanns vaderland veranderde haar verse echtgenoot van een vrolijke jongen in een gesloten man, onderworpen aan de wil van zijn vader.

Pas later, toen hun tweeling wat ouder werd, pakte Louise het schrijven op, een ‘tweestemmige partituur’, haar Franse oorsprong vermengd met Duitse woordenschat en syntaxis. Twee culturen die mijlenver van elkaar afstaan, maar zich soms ook kunnen verzoenen. Schrijven ontrukte haar aan de eenzaamheid, aan de desillusie ook. Knap weet Schenk in de mooie, tragische laatste hoofdstukken toch een hoopvol perspectief te schetsen. Die hoop zette ze ook in daden om: Schenk is de initiatiefnemer van de succesvolle Euregio Literatuurprijs, die duizenden scholieren in de grensstreek van Nederland, Vlaanderen en Duitsland aanzet om over de grens te lezen.

Je wenst iedere grensstreek zo’n initiatief toe. En een roman als Snel, het leven, waarin je, ook dankzij de soepele vertaling, bijna elke compacte, wijze zin wel zou willen onderstrepen. Zo actueel is de thematiek van loyaliteit en trouw, van verwachting en ontgoocheling tegen de achtergrond van de huidige oorlogsretoriek.

Iedere generatie, of die nu opgroeit in Duitsland, Frankrijk of elders, is getekend door de daden van ouders en voorouders en de keuzes die zij hebben gemaakt. Die bepalen ook de toekomst. Het enige wat erop zit, suggereert Schenk, is leven, uitwisselen, spreken, lezen, schrijven, uiteindelijk het monster in de bek kijken. Verzoening? Wie weet. Je moet het proberen. Literatuur kan soms wonderen verrichten.