Surinaamse jurist die stuk liep op de revolutie

Hij wilde een hervormer zijn, maar werd meegezogen in een revolutie die hem bijna het leven kostte. André Haakmat, jurist en publicist, werd minister enkele maanden na de militaire coup van begin 1980 in Suriname, in de overtuiging dat de democratie snel zou worden hersteld. Maar hij onderging hetzelfde lot als zoveel anderen die de omwenteling in goede banen meenden te kunnen leiden.

Eind 1982 viel hij in ongenade bij legerleider Desi Bouterse, toen hij met gelijkgezinden aandrong op vrije verkiezingen en herstel van de democratie. Op 8 december 1982 namen de militairen bloedig wraak: vijftien tegenstanders van het regime, onder wie vrienden van Haakmat, werden vermoord in Fort Zeelandia. Zelf was hij na een aanslag op zijn leven net op tijd het land ontvlucht.

Haakmat, die maandag op 85-jarige leeftijd in Amsterdam overleed, zo bevestigde zijn familie aan NRC, werd daarna in Nederland een van de bekendste critici van het Bouterse-regime. Al werd hij in de politiek sterk verdeelde Surinaamse gemeenschap soms ook gewantrouwd door zijn wendbaarheid en eerdere verbintenis aan de militairen.

Over de Surinaamse militaire periode schreef hij De revolutie uitgegleden (1987), over de latere ontwikkelingen in het land Herinneringen aan de toekomst van Suriname (1996). In dat laatste boek wees hij op de ingrijpende culturele veranderingen die hij in Suriname waarnam sinds de jaren tachtig. Het land verschoof in zijn ogen mede door toedoen van de militairen van een op Nederland geënte, burgerlijke samenleving naar een ruigere, Zuid-Amerikaanse vorm van kapitalisme. Tot op hoge leeftijd bleef hij ook actief als advocaat, vanuit zijn woonplaats Amsterdam-West.

Nationalist

André Richard Haakmat, een bedachtzame man met een onderkoeld gevoel voor humor, was van jongs af aan betrokken bij de nationale politiek. Geboren in 1939, groeide hij op in een Suriname dat zich traag loswrikte uit de koloniale greep van het moederland. Met het Statuut van 1954 kreeg de voormalige kolonie een nieuwe status als rijksdeel, een verzelfstandiging die nationalisten als Haakmat niet ver genoeg ging.

Na zijn middelbare school in Paramaribo kreeg hij ondanks goede cijfers geen beurs om in Nederland te gaan studeren. „Om politieke redenen”, zei hij later, nog steeds gekrenkt, in een interview met NRC. „Ik was actief in de nationalistische beweging en toenmalig premier Pengel, die een dictator aan het worden was, zag dat als een bedreiging.”

Toch vertrok hij naar Nederland, waar hij op eigen kosten rechten studeerde en het Nederlandse juridische en intellectuele milieu leerde kennen. In 1966 was hij assistent van de officier van justitie die schrijver Gerard Reve vervolgde in het roemruchte ‘Ezelsproces’ (Reve had God voorgesteld als een ezel, wat in christelijk Nederland tot grote woede leidde). De schrijver werd vrijgesproken. Haakmat kwam opnieuw met hem in botsing in 1975, toen Reve op de radio had gezegd het blanke ras „superieur” te achten, volgens Haakmaat een teken van „vuil racisme”.

Toen de militairen in 1980, vijf jaar na de Surinaamse onafhankelijkheid, de macht grepen in het land werkte Haakmat als onderwijsinspecteur in Amsterdam. Hij werd naar Suriname gehaald door zijn oude vriend Henk Chin A Sen, die op verzoek van de militairen als premier was aangetreden. Ze kenden elkaar van de Vereniging Ons Suriname in Amsterdam, waarvan destijds veel Surinaamse studenten lid waren.

Eenmaal in Suriname was Haakmat aanvankelijk adviseur van de regering. Nadat de grondwet was opgeschort en Chin A Sen was benoemd tot president, werd hij in de tweede burgerregering na de coup vicepremier en ‘superminister’ met de portefeuilles van Buitenlandse Zaken, Justitie, Leger en Politie. Hij was onder meer verantwoordelijk voor de oprichting van het Bijzonder Gerechtshof, een omstreden juridisch vehikel om ambtenaren en oud-regeringsleden te vervolgen voor corruptie. Wegens gebrek aan bewijs kwam het maar tot enkele veroordelingen. Tegen oud-premier Henck Arron, die de onafhankelijkheid tot stand had gebracht, kon niets worden ingebracht.

Parlementaire democraat

Aan Haakmats ministerschap kwam al in januari 1981 een eind, niet onverwachts. Met toespraken waarin hij zich „in hart en nieren een parlementaire democraat” noemde, had hij het ongenoegen van de legertop over zich afgeroepen. Ook was hij ongerust dat de militaire leiding zich zou ontpoppen tot een ware junta, onder druk van de steeds heviger protesten uit de Surinaamse samenleving. Als adviseur van de Moederbond, een grote vakbond, probeerde Haakmat in overleg met de militairen tevergeefs een terugkeer naar de democratie te bewerkstelligen. Eind 1982 escaleerden de spanningen, met een grote staking en dreigende taal van Bouterse.

Haakmat overleefde op het nippertje een aanslag op zijn leven, die hij beschrijft in zijn memoires De revolutie uitgegleden. Hij was thuis, hoorde buiten een claxon en liep naar het raam. Haakmat: „Toen – ik was een halve meter van het raam verwijderd – hoorde ik zes, acht of tien oorverdovende knallen, gevolgd door zware inslagen in de muur. Als een blok liet ik me op de grond vallen. (…) Plotseling hoorde ik in het Surinaams: ‘Hij is morsdood, laten we geen tijd verliezen, snel weg.’ Korte looppasjes, het starten van een auto, motorgeronk dat oplost in de nacht.”

Kort daarop vluchtte Haakmat via de rivier de Marowijne naar het buurland Frans-Guyana en vandaar naar Nederland. Vakbondsleider en vriend Cyrill Daal van de Moederbond besloot op het laatste moment niet mee te gaan, omdat hij de bond niet in de steek wilde laten. Daal werd op 8 december met veertien anderen doodgeschoten.

Spil in het verzet

In Nederland werd Haakmat een spil in het verzet tegen het bewind van Bouterse, al bleef hij door zijn politieke verleden ook omstreden. Hij hervatte zijn werk als jurist in Amsterdam en werd actief in de kinderbescherming. Geregeld kwam hij in de publiciteit met opiniestukken, interviews en boeken over Suriname. Zestien jaar na zijn vlucht reisde hij voor het eerst weer naar Suriname, waar hij een verzoeningsgesprek had met Bouterse, inmiddels leider van de politieke partij NDP. Niettemin bleef hij volhouden dat de voormalige legerleider moest worden berecht voor de Decembermoorden.

Op 83-jarige leeftijd wist hij alsnog een lang gekoesterde droom waar te maken. Aan de Open Universiteit in Heerlen promoveerde hij op een omvangrijk onderzoek naar de geschiedenis en aard van corruptie in Suriname, vooral in de verdeling van grond. Hij pleitte voor wetgeving en meer internationale samenwerking om de machtige drugsmaffia in het land te bestrijden. Maar vooral moest Suriname afscheid nemen van de etnische politiek, volgens hem de belangrijkste bron van corruptie in het land. Toen het werkstuk in 2022 eindelijk klaar was, zei hij tevreden: „Het heeft lang gerijpt, maar ik moet nog zien dat over dertig jaar iemand iets zinnigers weet te zeggen over dit onderwerp.”