Op 23 mei 2014 vermoordde Elliot Rodger (22) zes mensen en verwondde hij veertien anderen in Isla Vista, Californië. Daarna pleegde hij zelfmoord. Hij noemde zichzelf een ‘incel’; ‘involuntary celibate’. Hij liet een manifest achter waarin hij het verhaal van zijn leven optekende. De strekking: hij voelde zich miskend en afgewezen door vrouwen.
Tien jaar later, op 13 april 2024 vermoordde Joel Cauchi (40) in een druk winkelcentrum in Sydney zes mensen met een mes, onder wie vijf vrouwen. Hij verwondde tien anderen, waarna een politieagent hem doodschoot. „Voor jullie is hij een monster. Voor mij is hij een hele zieke jongen. Hij wilde een vriendin en had geen sociale vaardigheden en hij was enorm gefrustreerd,” aldus zijn vader na de aanslag. Cauchi’s psychiater achtte hem voor de aanslag geen gevaar voor de samenleving.
Je zou deze aanslagen het liefst afdoen als incidenten, maar de lijst van vergelijkbare geweldsuitbarstingen is deprimerend. Denk aan Jake Davison in het Engelse Plymouth (2020, vijf doden), Armando Hernandez in Arizona (2020, drie ernstig gewonden). En in 2022 waren er bijvoorbeeld alleen in het Verenigd Koninkrijk al 77 incel-gerelateerde zaken.
De voedingsbodem voor dit geweld, online radicalisering in de ‘manosphere’, is al langer een serieus probleem. Onlangs berekende het onderzoeksplatform Movember dat 63 procent van de jonge mannen tussen de 16 en 25 jaar naar ‘manfluencers’ kijkt, en dat 38 procent ook de adviezen volgt. Ze voelen zich daar niet beter door, 27 procent zegt zich zelfs überhaupt ‘waardeloos’ te voelen.
Oordeel opschorten
Wat te doen? De successerie Adolescence, waarin een jongen van dertien een meisje van school neersteekt nadat ze hem heeft afgewezen, is inmiddels in Nederland en het Verenigd Koninkrijk gratis te zien in schoolklassen. Educatie lijkt een voor de hand liggende antwoord op de vrouwonvriendelijke ‘manosfeer’. Maar helpt het ook? En is het genoeg?
Twee diepgravende en overtuigende boeken proberen meer grip te krijgen op de radicalisering in de manosfeer. De Australische onderzoeker Simon James Copland verdiepte zich voor The Male Complaint in talloze manosfeer-platforms. Hij probeert zich „empathisch” te verplaatsen in wat mannen er hopen te vinden. Alleen zo vind je de sleutel tot verandering, stelt hij. Terwijl Copland een maatschappijkritische cultuuranalyse geeft van wat de manosfeer aantrekkelijk maakt voor (jonge) mannen, neemt de Amerikaanse journaliste en CNN-verslaggever Elle Reeve je in het al vorig jaar verschenen Black Pill mee in de levensverhalen van enkele Amerikaanse sleutelfiguren uit de manosfeer. Beide schorten tijdens hun onderzoek hun oordeel op. De een wil het fenomeen begrijpen en duiden (Copland), de ander wil het journalistiek blootleggen (Reeve).
Peterson en Tate
Het begrip manosfeer duikt op in november 2009 op een blog die ‘The Manosphere’ heet en wordt in 2013 gepopulariseerd door de pornomarketeer Jan Ironwood in zijn boek The Manosphere. A New Hope for Masculinity. Via het platform Reddit wordt het een wijdverbreid online fenomeen. De meeste mannen zijn er jonger dan veertig, wit (maar niet uitsluitend), en vertegenwoordigen uiteenlopende sociale klassen. Manosfeer is een verzamelterm voor diverse online influencers en platforms waar het draait om mannelijkheid, traditionele gendernormen, zelfverbetering en geld verdienen. Er is overlap met anti-democratische alt-right-groepen, finfluencers (platforms over geld en financiën) en de fitnesscultuur. De bekendste rolmodellen zijn Jordan Peterson, Andrew Tate, en ‘pick up artist’ Roosh V. Hoewel Peterson zegt niet veel op te hebben met Tate („I am not a fan of pimp”), is er een ideologische gelijkenis. Ze delen de volgende uitgangspunten: mannen worden sinds de jaren zeventig gediscrimineerd; het feminisme is de oorzaak van de achterstelling van mannen; je moet manipulatieve technieken leren om vrouwen te versieren. Maar uiteindelijk laat je vrouwen links liggen en ga je je eigen weg (‘MGTOW’: Men Going Their Own Way).
Copland gebruikt niet de term ‘toxische mannelijkheid’, omdat die volgens hem leidt tot een al te simpele en te generieke verklaring (‘mannelijkheid’) voor alle problemen waarbij mannen een rol spelen. Je negeert dan historische, culturele en geografische verschillen tussen mannen, en zet ze apart van de maatschappij. Maar mannen die de manosfeer aanhangen zijn niet een aberratie van de samenleving, maar een symptoom van iets. Dat laatste werkt hij overtuigend uit, hoewel hij ook zelf behoorlijk generieke termen gebruikt.
Het probleem van jongens is hun vergeefse zoektocht naar een betekenisvol leven in tijden van consumentisme en neoliberaal kapitalisme. Traditioneel gezien kende mannelijkheid een duidelijke, vaak heroïsche invulling: de hang naar avontuur en grenzen verleggen, een vijand om te vernietigen, broederschap en een gezin om voor te zorgen. Deze domeinen zijn echter meer en meer geïndividualiseerd en geëconomiseerd, alles is een product geworden (‘commodificatie’). Iedereen maakt onderdeel uit van een competitieve markt, elke relatie is transactioneel, de enige manier waarop je kan bijdragen aan de maatschappij is als consument.
Om te begrijpen waarom seks zo belangrijk is in de manosfeer (ze praten over weinig anders), moet je je volgens Copland verdiepen in de rol van seks en relaties in onze moderne maatschappij. Voor vrouwen, zo wordt in die manosfeer beweert, was ‘echte liefde’, en intieme relaties in het algemeen, altijd al de manier om je bestaan betekenis te geven. Voor mannen is dat nieuw, en uit het zich anders, namelijk als een desillusie. Die desillusie bestaat eruit dat je achter ‘de werkelijkheid’ komt: vrouwen gaan voor knappe mannen met geld. Dat is de ‘red pill’ die je slikt, waardoor je ogen open gaan voor de bittere werkelijkheid. Dat betekent de ontmaskering van ware liefde, alles draait alleen nog om seks en geld. En als seks hebben álles is, dan is geen seks krijgen ook alles. Mannen ondergaan vervolgens hetzelfde zelfverbeteringstraject waarmee vrouwen zo vertrouwd zijn: je gaat je uiterlijk proberen te verbeteren en naar de gym om een aantrekkelijke man te worden. Hierbij wordt alles afgewezen wat ook maar enigszins verwijst naar homoseksualiteit: het gaat om het ontwikkelen van hypermasculiniteit.
Op fora vinden ze een gemeenschap – online broederschap – waar ze hun leed kunnen delen en vrij kunnen klagen. De manosfeer biedt een eenvoudige oplossing: hard en manipulatief worden, én een duidelijke zondebok: vrouwen. Ze geloven dat niet vrouwen, maar dat zij de onderdrukte groep zijn. Dat past, aldus Copland, in een tijd die volledig draait om „injuries”, kwetsuren en verwondingen. Niet langer staan vrijheid of rechten centraal, van de politiek en de maatschappij wordt vooral gevraagd zich te richten op de groep die het meest lijdt.
Incels drijven hierop: ze identificeren zich met hun marginale positie. Zo gaan er veel verhalen rond over vaders die hun kinderen niet meer zien na een scheiding, maar wel veel alimentatie moeten betalen. Hen is iets aangedaan en dat leidt tot gevoelens van ressentiment. De onvrede vertaalt zich vervolgens niet in politieke actie, incels zijn apolitiek of anti-politiek. Ze richten zich op het vermijden van pijn: ze moeten hard, onkwetsbaar worden. De tragiek is, stelt Copland, dat de mannen wel degelijk een punt hebben als het gaat om hun rechtspositie als ouder of om slecht betaalde arbeid. Maar ze steken al hun tijd, energie en hoop in oplossingen die schadelijk zijn en het kapitalistische systeem juist in stand houden: meer consumeren, het snelle geld najagen en vrouwen verslinden, kleineren en schofferen. Dat fenomeen heet ook wel ‘wreed optimisme’, een oplossing nastreven die juist nog meer leed veroorzaakt.
Ogenschijnlijk ontstaat ressentiment en in sommige gevallen daaruit volgend geweld (dat zich ook naar binnen kan keren, getuige het hoge aantal suïcides van incels) doordat een vrouw ze afwijst, maar daaronder zit een diepe woede naar de samenleving. De vrouwenhaat is intussen gevaarlijk: veel fora promoten verkrachten en willen het kiesrecht van vrouwen afnemen.
Chaos is goed
En het kan nóg erger: sommige mannen raken ‘blackpilled’. Elle Reeve duikt in haar boek in donkerste krochten van het internet, waar nazisme, extreem-rechts en de manosfeer samengaan. De ‘black pill’ nemen betekent een wereldbeeld aanvaarden dat bestaat uit inktzwart nihilisme: het hele systeem is corrupt, er is geen hoop, het einde der tijden is nabij, dus ‘Surf the Kali Yuga’. Dat laatste is een verwijzing naar de fascistische filosoof Julius Evola, die stelde dat de zogeheten Kali Yuga is aangebroken: een tijd van geweld. „Het stelt je in staat elke actie te rechtvaardigen: wreedheid, intimidatie, geweld”, schrijft Elle Reeve. „Als je daden meer geweld en chaos veroorzaken, is dat goed, want het zal helpen een einde te maken aan het corrupte regime.”
Reeve portretteert in haar boek een aantal Amerikaanse sleutelfiguren uit deze duistere wereld. Dat ze toegang tot hen kreeg, is bijzonder. Ze is, vertelt ze, vertrouwd met dit soort mannen en hun denkbeelden. Ze groeide op in een conservatieve staat in het zuiden van de VS, veel van haar vrienden zijn Trump-stemmers, ze vindt het leuk om met hen te debatteren. Toch is haar onderzoek niet zonder gevaar: ze is Joods, en als enkele van de leden van een obscure club daarachter komt, wordt ze het digitale mikpunt van haat.
Elle Reeve begint haar vertelling in 2012, als ze Frederick Brennan leert kennen, die een online platform begint voor mannelijke maagden, Wizardchan. Hij is gehandicapt, zit in een rolstoel, vindt zichzelf lelijk en denkt dat hij daarom nooit een relatie zal krijgen. Wizardchan groeit, maar gaat een kant op die Brennan niet bevalt: de mannen delen steeds meer gevoelens van depressie. Als de eerste zelfmoordbriefjes verschijnen, gaat hij weg en richt hij het racistische alt-right platfom 8chann op. Brennans leven krijgt een wending als hij ineens toch een relatie krijgt met Anna, die kickt op maagdelijke, verlegen incel-mannen – een bizar verhaal dat Reeve levendig en gedetailleerd optekent. Vanaf dat moment wordt zijn online leven steeds meer een spel, een verdienmodel.
Kleine, radicale platforms
Reeve concludeert dat er van de grote alt-right platforms niet veel meer over is, maar dat kleinere platforms wél steeds radicaler zijn geworden. Racisme is inmiddels minder het thema: anti-vrouwgeluiden domineren. Het gevaar schuilt erin dat ‘black pill’-ideeën inmiddels zijn overgenomen door de mainstream. Ze wijst op podcasts uit Silicon Valley waar het heel normaal is geworden om over „slavenmoraliteit”, „het einde der tijden” en „anti-democratie” te praten.
Wat ertegen te doen? Liberalen, sneert Reeve, denken dat online dingen posten over de veranderingen die ze graag zouden zien, voldoende is. Maar dat is niet zo, je moet het hebben van mensen die daadwerkelijk in verzet komen. Reeve wijst hier op de dappere tegendemonstratie van studenten, activisten en transvrouwen tijdens de beruchte ‘Unite the Right-Rally’ in 2017 in Charlottesville. Maar niet iedereen zit zo in elkaar, geeft ze meteen toe. Zo sterk als haar boek is in het portretteren van mannen met extreme ideologische denkbeelden, zo vertwijfeld laat ze je achter als het gaat om oplossingen.
Copland gaat daar veel uitvoeriger op in. Meer politie-inzet en antiterreurwetgeving is vooral symptoombestrijding, stelt hij. Digitale platforms verbieden haalt ook weinig uit (je kunt niet op techbedrijven vertrouwen om hierin werkelijk iets te betekenen: die drijven op winstprikkels). Doorgaans wordt de bal vooral bij opvoeders neergelegd, maar als Adolescence iets heeft laten zien, dan is het wel dat ouders geen benul hebben wat zich online afspeelt. Bovendien, tegen wie zet een puber zich af? Natuurlijk zijn workshops op scholen mooi, vervolgt Copland. Maar scholen moeten tegenwoordig álle maatschappelijke problemen oplossen. Hun bordje is overvol.
Copland ziet uiteindelijk twee oplossingen. Je moet ten eerste de sociale en economische onzekerheid onder jongens serieus adresseren. Ten tweede moet je nadenken hoe jongens er echt bij kunnen horen. Dat is complex, want dat gaat om zingeving en levensdoelen. Daar heb je alternatieve verhalen voor nodig: ‘alternative narratives’ werken beter dan ‘counter-narratives’. Je moet hulp bieden om uit de manosfeer te komen. We kunnen leren van de ‘exitgroepen’ van radicaal-rechts, zegt hij, die succes boeken met deradicaliseren. Maak duidelijk dat de manosfeer slecht is voor vrouwen, maar bovenal voor henzelf.
Mij lijkt dat ook alternatieve positieve mannelijke rolmodellen – thuis, op school en in de media – van belang zijn voor die alternatieve zingeving en verhalen (sommigen opperen dat een succesvolle podcaster als Joe Rogan zo iemand zou kunnen zijn). De belangrijkste les voor ons is intussen dat de manosfeer niet uit het niets is ontstaan. Het is, of we het nu leuk vinden of niet, het product van een samenleving op drift. En die samenleving, dat zijn wij allemaal.
