Stilte waar je van gaat luisteren

Foto Ursula Kemp/Theaterkantoor

Ligconcert Op een matje in het Scheepvaartmuseum in Amsterdam onderzoekt Christiaan Weijts zijn tweeslachtige relatie met neoklassieke muziek als die van Ludovico Einaudi.

Het is een zaterdagavond in april, kwart over tien, en het bruggetje voor de ingang van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam staat vol bezoekers, allemaal met luchtbedden en slaapzakken op hun rug, in boodschappentassen of in bolderkarretjes. De rij loopt nog vijftig, zestig meter door over de Prins Hendrikkade, langs het fietspad, over het brugdek.

„Staan jullie hier voor de daklozenopvang?”, wil een man weten die er speciaal zijn bakfiets vol rammelend schroot voor stopt. Gegrinnik. Deze bezoekers zijn overduidelijk welgesteld, overwegend frisse twintigers en dertigers. „Of gaan jullie iets spannends doen daarbinnen?”

„Een concert”, verklaart een jongen achter mij in de rij. De vriendin met wie hij hand in hand staat vult aan: „Klassiek.”

„Ach natuurlijk… Klassíék!”, roept de man, met een theatraal gebaar naar de boomkruinen. Alsof alles hiermee afdoende is verklaard, vervolgt hij zijn weg.

Toch is het niet zo gebruikelijk, om naar een klassiek concert een halve kampeeruitrusting mee te slepen. Bovendien zou ik dit niet ‘klassiek’ noemen. De klassiekemuziekwereld kijkt juist met nogal wat dedain naar het fenomeen waar ik voor 50 euro een kaartje voor kocht. Een ‘ligconcert’ waarbij pianist Jeroen van Veen werken vertolkt van Ludovico Einaudi.

Einaudi is de cultster van de dromerig-meditatieve klankwereld en filmsoundtracks. Absolute kitsch, naar de maatstaven van het verfijnde Concertgebouw-publiek en de traditionele klassiekemuziekwereld.

Ik snap het. Zelf ben ik ook opgevoed met Bach, Beethoven en Chopin als onaantastbare opperwezens. Toch fascineert me iets aan deze muziekstroming, zowel aan de muziek zelf als aan de cultuur eromheen die een nieuw en groot publiek aan zich weet te binden.

Mijn ambivalente houding staat voor iets groters, vermoed ik. Een tijdgeest, een algemenere verschuiving in cultuurbeleving. Het zijn niet meer dan vage noties, en om die te onderzoeken rol ik hier mijn matje uit, onder het glazen dak van kruisende kompaslijnen op de binnenplaats van het museum.

Rond de Yamaha-vleugel op de stenen vloer ligt het algauw vol matrasjes en dekens. Er gloeit zacht blauw licht. Luchtbedpompen hijgen stroef uit alle richtingen. Kartonnen bekertjes met koffie, thee, wijn. De sfeer houdt het midden tussen Woodstock en een sporthal om te schuilen voor een aardbeving.

Het prettige aan stilte is het neerlaten van het verdedigingsscherm dat je permanent opzet tegen al dat lawaai

Dan verschijnt de pianist, in een wit jasje, die losjes wat vertelt over het idee achter de ligconcerten. Als kind lag hij al onder de piano van zijn moeder als zij Chopin speelde, en die rustgevende ervaring gunt hij iedereen.

Het werkt, moet ik zeggen. Ik heb een week achter de rug met weinig slaap (verbouwing, kreukelend bouwzeil op het dak) en heb onder het geboor en getimmer een hele dag mijn hoofd gepijnigd met getalletjes (belastingaangifte).

Met de beginklanken van Einaudi’s album Underwater is het dan alsof je een strandlaken hebt uitgerold aan een Italiaanse kust. Alles is vredig, harmonieus. Einaudi, met zijn oersimpele gebroken akkoorden en minimale melodielijn, maakt muziek die je een ervaring geeft die heel dicht bij die van stilte komt.

Om me heen hoor ik het aan de ademhalingen. Er ontsnapt een collectieve zucht uit al die gevloerde luisteraars. Het prettige aan stilte, besef ik nu, is niet eens zozeer de afwezigheid van geluid, maar het neerlaten van het verdedigingsscherm dat je permanent opzet tegen al dat lawaai. Deze meanderende klankzee stelt ons op dezelfde manier gerust. Hier zal niemand ons overvallen met percussies, tempowisselingen of dissonanten. Laat je bescherming maar zakken. Dan ervaar je dat stilte juist het terugkeren is naar luisteren. Pas als de signalen op veilig staan, kun je je gehoor ongefilterd openzetten en voluit toelaten in je aandacht.

Toen ik een jaar of elf was en Chopin leerde spelen, was ik gefascineerd door de magie: hoe kon de overgang van de ene naar de andere klank zo’n smeltend, bevrijdend gevoel geven? Neem het largo uit zijn vierde prelude. In de laatste maten is er – eindelijk! – een terugkeer naar de grondtoon, e-mineur, die voelt als een thuiskomst, zon die achter wolken vandaan komt.

Ik probeerde die toonmodulatie te isoleren uit de rest, en eindeloos te herhalen. Het moest toch mogelijk zijn om die verlossende zucht te bereiken zonder alle voorafgaande moeite, zonder die hele afdaling in de diepte? In feite zocht ik naar waar Einaudi zijn levensmissie van heeft gemaakt: metéén die zon laten schijnen, en op constante sterkte. Het is een klankwereld zonder werkelijk begin, midden en einde, maar opgebouwd uit patronen en motiefjes.

Het is een schoolvoorbeeld van wat de Italiaanse schrijver en filosoof Alessandro Baricco eens de ‘barbaarse invasie’ noemde. Anders dan de titel doet vermoeden, was zijn essayboek De Barbaren (2010) geen somber cultuurpessimisme, maar een onbevangen zoektocht naar de aard van de massa- en mediacultuur, zonder die resoluut af te wijzen.

Als voorbeeld noemt Baricco de ‘Hollywoodwijn’, een term die hij bedacht voor de gemakkelijk wereldwijd te produceren wijn, die overal goed bij past, meteen aangenaam smaakt, ontdaan van complexiteit als tannine, maar waarvan de echte Franse en Italiaanse fijnproever het betreurt dat die „de kortste en snelste weg naar het genoegen zoekt, ook al verliest hij daarbij onderweg belangrijke onderdelen die bij het drinken horen”.

Kunst is niets anders dan een zoveelste datastroom die langs ons spoelt

Zo transformeerde de mediacultuur elke voorheen ‘diepe’ ervaring (boeken, kunst) in eentje van oppervlakte, waarbij het om het ‘effect’ ging in plaats van de diepere ‘waarheid’. Maar klassieke muziek, stelt Baricco, „biedt veel meer weerstand tegen een dergelijke metamorfose”. Dus dat dorpje hebben de barbaren alleen verwoest zonder het te veranderen.

Dat lijkt me niet helemaal waar. Einaudi en andere makers van wat vaak ‘neoklassieke muziek’ heet (denk aan Joep Beving, Hania Rani) volgen juist precies de barbaarse methode. Ze verpulveren de bestaande waarden en vervangen die door klankpatronen die puur op effect zijn gericht.

Al blijkt dat effect in de praktijk nogal tijdelijk. Bij mij begint in elk geval al bij het derde nummer de verveling toe te slaan, omdat deze muziek wel erg eentonig is. Het is precies als wat ik in een ligbad heb. De eerste twee minuten zijn zalig – eindelijk, ontspanning – maar daarna begin ik me onrustig af te vragen wat anderen in hemelsnaam dóén in zo’n bad. Gelukkig heb ik een waterdichte e-reader.

Hier biedt alleen een kleine lichtshow in het glazen dak afleiding. Rondom me zie ik andere ligluisteraars met hun telefoons filmpjes schieten, die ze daarna doorsturen of ergens posten. Ook een verschil met het Concertgebouw. Hier mag je gewoon je telefoon gebruiken. Neoklassieke muziek is in eerste instantie achtergrondmuziek.

Dat verklaart de populariteit in onze tijd, die de neiging heeft om zo ongeveer alles in de wereld als achtergrond en decor te zien. Bezoekers van een Vermeer-tentoonstelling nemen vluchtige foto’s of selfies. Kunst is niets anders dan een zoveelste datastroom die langs ons spoelt.

NPO 3 zond onlangs de documentaire The Sound Weavers uit, die liet zien hoe neoklassieke musici altijd een totaalplaatje aanbieden waarin de muziekalbums maar één onderdeel zijn. Ze komen samen met filmpjes van hun opengewerkte piano’s op allerlei locaties (verlaten industriegebouwen, natuurgebieden, Einaudi liet zich zelfs tussen smeltende ijsschotsen filmen). Dit totaalpakket van beeld en muziek is vervolgens weer achtergrond, via de schermen en oortjes van de kijker en luisteraar.

Volgens Baricco is de manier van ervaringen opdoen veranderd voor de barbaren: „Zoveel mogelijk zones tegelijk bewonen met tamelijk weinig aandacht is kennelijk wat zij verstaan onder ervaring opdoen.” Je kunt ook zeggen: ze veranderen al die ervaringsdomeinen in ambiances, in achtergrond.

In de jaren zeventig is de term ‘ambient music’ gelanceerd door componist en producer Brian Eno. Ook wie die naam niets zegt, is waarschijnlijk honderden werkdagen met hem begonnen: Eno componeerde het deuntje waarmee Windows 95 opstartte. Zijn album Music for Airports (1978), wilde vliegveldmuziek zijn, die volgens zijn toelichting „even verwaarloosbaar als interessant is”.

Zo gebruik ik dit soort muziek zelf ook voornamelijk, als achtergrond bij andere bezigheden (werken, denken, koken, lezen). Om te negeren. En dat zal ongeveer hetzelfde zijn voor die ruim zeven miljoen mede-aardbewoners die de Spotify-playlist ‘Peaceful Piano’ toevoegden aan hun ‘vind-ik-leuks’.

We zijn overbelast, maar niet getreurd, we hebben mindfulness. Of deze ligkuur

Er is een theorie dat je in de flow komt als je het onrustige, springerige deel van je brein bezig kunt houden, bijvoorbeeld met zulke weinig eisende muziek, zodat de rest van je hersencapaciteit zich ongestoord kan concentreren op je eigenlijke taak. Dat is ook de filosofie van de ‘Muzak’, oorspronkelijk een bedrijf dat in de jaren twintig en dertig ontdekte dat arbeiders productiever werden met achtergrondmuziek. Het is de drum van het galeischip, geëvolueerd naar de geïndustrialiseerde samenleving.

Als scholier las ik ergens dat barokmuziek met zestig slagen per minuut ideaal zou zijn voor het leren van proefwerken. Ik ben daar weer mee gestopt toen ik geen Vivaldi, Händel of Locatelli meer kon horen zonder daarbij wiskundeformules en Franse vervoegingen voor me te zien.

Om dezelfde reden ben ik gestopt met het afspelen van Glenn Gould als arbeidsvitaminen achter de schrijftafel. Nu heb ik een schrijf-speellijst met Ennio Morricone, John Cage, Philip Glass, David Lang en jazeker, ook de grote Ludovico Einaudi.

Cynisch gesteld: de galeidrums muteerden tot nudgende achtergronddeuntjes, waar we ons inmiddels geheel uit eigener beweging aan onderwerpen. We nemen een mentale massage, maar wel eentje die onderdeel blijft van het rad waarin we rondrennen. We zijn overbelast, overprikkeld, maar niet getreurd, want we hebben mindfulness. De dagelijkse herrie zwelt aan, verhoogt onze bloeddruk, verziekt onze slaap, maar als tegengif is er een Peaceful Piano-playlist. Of deze ligkuur.

Een enkeling is in slaap gevallen. Een kort gesnurk. Pianist Jeroen van Veen had vooraf al gezegd dat als dat gebeurde, je je buurman best even een por mocht geven. Maar dat blijkt niet nodig. Want kort hierna is het concert ineens al ten einde. Toch nog onverwacht. Beleefd applaudisserend hijsen de weggesoesden zich weer overeind.

Neoklassiek is een klankwereld van patronen zonder narratieve opbouw. Barbaren doen niet aan begin, climax en einde. In de oppervlakte staat alles naast elkaar, en wordt het een de ambiance van het ander. Dat het museum na dit concert nog open is laat dat bijvoorbeeld zien. Muziek en museum zijn elkaars ambiances.

Terwijl iedereen zijn matjes weer oprolt, herinner ik mij een indrukwekkende uitvoering van Bachs Johannes Passion die ik een paar weken eerder bijwoonde, door het Residentie Kamerkoor. Ook daar was een ‘evenement’ van gemaakt. De uitvoering was lichtelijk theatraal gemaakt, met zaklantaarns, zangers die in lakens gewikkeld werden enzovoorts, maar de nadruk lag op de muziek.

Het hoogtepunt was wat mij betreft één aria, ‘Es ist vollbracht’, gezongen bij één sobere viola da gamba, in de aardedonkere Kloosterkerk. Net als bij die vierde Chopin-prelude was de intensiteit te danken aan het feit dat het zo lang duurde. Als publiek moet je iets van de lijdensweg door om dit moment te kunnen doorvoelen. Vrij letterlijk, want die kerkbankjes begonnen na een uur wel erg ongemakkelijk te voelen.

Daar ook voortaan maar luchtbedjes neerleggen? Dat gaat wat ver, maar de klassiekemuziekwereld kan wel degelijk iets leren van de manier waarop neoklassiek een nieuw publiek aantrekt.

We hebben eventjes geschuild op onze luchtbedjes en onder onze dekentjes, en weten dat het maar tijdelijk was

Laat ik eerlijk zijn: zo’n Johannes of Matthäus is ook wel een erg lange zit. Zonder het meteen als de barbaren aan te pakken en alleen nog een medley met mooiste aria’s aan te bieden, is het heus geen heiligschennis om het wat in te korten. Felix Mendelssohn deed dat in de negentiende eeuw ook toen hij de Matthäus Passion ontrukte aan de vergetelheid.

De klassiekemuziekwereld, die nog het verschil in ere houdt tussen verheven voorgrond en triviale achtergrond, tussen diepgang en ambiance, kan wel wat leren van deze neoklassieken, zonder dat dit meteen een knieval voor de verplatting hoeft te zijn. Gelukkig gebeurt dat al. Het Concertgebouw heeft sinds kort de formule van de Piano Nights, waar neoklassieke pianisten als Jeroen van Veen of Iris Hond optreden naast hun traditionele klassieke collega’s als Hans Minnaar.

Buiten loop ik terug naar de parkeergarage aan het IJ, tussen mijn lotgenoten die met hun campinguitrusting wat lijken op festivalgangers. Zo gek was de suggestie van die bakfietsman nog niet. We komen uit een noodopvang. Wat ons noodgeval ook was – werkdruk, herrie, overprikkeling, klimaatstress – we hebben er eventjes voor geschuild op onze luchtbedjes en onder onze dekentjes, en weten dat het maar tijdelijk was. De stilte voelt wankel. We beginnen het verdedigingsscherm al op te takelen.