
‘Hangvissen’ zou je ze kunnen noemen: vissen die een poosje op één plek blijven, bijvoorbeeld om een prooi te vangen of een partner te zoeken. Dat hangen klinkt ontspannen maar kost in de praktijk veel energie, schrijft een internationaal biologenteam in PNAS. Om niet uit balans te raken moeten de vissen voortdurend bijsturen met hun vinnen en hun staart.
Het principe van hovering – stil blijven hangen in lucht of water – komt in de natuur bij allerlei diergroepen voor. Denk aan biddende roofvogels of zweefvliegen, niet voor niets hoverflies genoemd in het Engels. Voor vissen met een zwemblaas is dat relatief makkelijk, dachten biologen. Dat met gas gevulde orgaan komt voor bij het merendeel van de vissen (haaien en roggen uitgezonder) en zorgt ervoor dat een vis zich snel kan aanpassen aan verschillen in druk en diepte. Door op één plek te blijven hangen zou er in theorie nauwelijks energie worden verbruikt.
De praktijk wijst iets anders uit, blijkt uit de PNAS-publicatie. De onderzoekers bestudeerden het energieverbruik van dertien hangvissoorten met een heel uiteenlopende bouw en kwamen tot de conclusie dat hangen altijd veel meer energie kost dan rusten op een vaste ondergrond. Over het algemeen verdubbelt de hoeveelheid zuurstof die de vissen verbruiken als ze van rusten overgaan naar hovering. Daarmee neemt ook de benodigde energie én de benodigde hoeveelheid voedsel toe. Wel verschilt het van soort tot soort hoeveel extra energie er nodig is.
Kwetsbaar voor verstoring
Dat hangen zo ingewikkeld is blijkt juist ook met die zwemblaas te maken te hebben. Die vormt hun ‘drijfvermogenmiddelpunt’, terwijl hun ‘massamiddelpunt’ wordt bepaald door de verdeling van de belangrijkste spiergroepen en hun skelet. Het verschil tussen die twee maakt ze kwetsbaar voor verstoring van buitenaf: bij de minste werveling zouden ze om hun eigen as tollen – ténzij ze bijsturen met hun lichaam.
Bij alle soorten sturen vissen bij met hun vinnen tijdens het hoveren. Vooral de borstvinnen zijn continu in beweging: daarmee worden horizontale 8’jes in het water gedraaid, schrijven de onderzoekers. Dunne, lange vissen blijken de meeste energie te verbruiken tijdens het hangen. Hun borstvinnen bevinden zich verder naar voren, ver weg van de staart, en dragen minder bij aan de stabiliteit. Daarom moeten de langgerekte vissen meer bijsturen met hun staart, met hogere energiekosten tot gevolg.
Een sidderaal die stilhangt gebruikt bijvoorbeeld maar liefst 464 procent meer energie dan als hij zou zwemmen met een snelheid van een halve lichaamslengte per seconde.
