Het werk wordt haar onmogelijk gemaakt, zegt psychiater Marie-Lies van Steenderen. „Mij is er in de collegezalen ingehamerd dat ik ernstig zieke mensen moet helpen. Maar als ik als medisch professional voortdurend word tegengesproken door slecht opgeleide, niet ingelezen, jonge, betweterige, wantrouwende en door geld gedreven anderen, dan wordt het lastig.”
Haar werk betreft veelal jongeren. En die krijgen lang niet altijd de zorg die ze zouden moeten hebben. Omdat, zegt de kinder- en jeugdpsychiater uit Utrecht, de maatschappij lijkt te hebben bedacht dat psychiatrische aandoeningen bij kinderen altijd van voorbijgaande aard zijn, dat ze behandeld kunnen worden zoals andere, lichtere aandoeningen, en dat ze na een behandeling weer eenvoudig kunnen meedraaien in de samenleving. „Terwijl het gaat om kinderen met ernstige psychiatrische ziektes of ernstig gestoord gedrag, die op verschillende levensgebieden problemen hebben, lijden aan ernstige vormen van autisme, of persoonlijkheidstoornissen door verwaarlozing, of die zijn opgegroeid met psychiatrisch zieke ouders. Dat zijn aandoeningen die niet zomaar over gaan. Dat worden kwetsbare volwassenen.”
Sinds de veelbesproken decentralisatie van de jeugdzorg negen jaar geleden zijn niet de provincies maar gemeenten verantwoordelijk voor de hulpverlening. Kinderen kunnen nog steeds door een huisarts worden doorverwezen naar specialistische zorg, maar kinderen komen ook regelmatig via school of maatschappelijk werk bij de zogenoemde gemeentelijke buurt- of wijkteams terecht. En daar, zegt psychiater Van Steenderen, gaat het regelmatig mis. „De deskundigheid ontbreekt. Er is geen goede triage.”
Het mag niet te lang duren
Medewerkers van buurtteams bepalen door welke zorgaanbieder de kinderen worden behandeld, thuis of binnen een instelling, door een paardencoach of door een psychiater. Waarbij kinderen met volkomen verschillende aandoeningen op één hoop worden gegooid, aldus Van Steenderen. „De buurtteams contracteren mij. Maar ook een paardencoach. Nu zijn daar goede therapeuten bij, maar er zitten ook mensen tussen die niet zo goed weten wat ze moeten doen met ernstig psychiatrische aandoeningen. Hun contracten zien er vaak hetzelfde uit als die van mij. We mogen allebei bijvoorbeeld 29 uur besteden aan een behandeling. Ik moet vervolgens praten als Brugman om er 50 uur intensieve psychiatrie van te maken, maar ondertussen mogen andere kinderen óók elke week een paard knuffelen voor weet-ik-waar-ze-last-van-hebben.”
Lees ook
‘Ik zat nog liever achter de kassa dan dat ik psychiater was’
Van Steenderen is als psychiater vaak langer bezig met uitleggen en verantwoorden welke behandeling voor een psychiatrisch ziek kind het beste is dan dat ze het kind daadwerkelijk behandelt. Want de behandeling mag niet te veel kosten en niet te lang duren. Van Steenderen: „Ik vergelijk mezelf met een chirurg die tijdens een operatie wordt gebeld door een gemeenteambtenaar die halverwege meedeelt dat de buik van de patiënt nu maar gesloten moet worden, want dat er nu wel genoeg geld aan deze patiënt is besteed. Niet de behandeling staat centraal, maar het systeem. Het systeem regeert.”
De bemoeienis met het vak door de jeugdteams heeft alles te maken met gebrek aan geld. Van Steenderen: „De transitie van de jeugdzorg naar gemeenten heeft een enorme kaalslag veroorzaakt.” Maar er is meer aan de hand, aldus Van Steenderen. „Er is ook een denkfout gemaakt. De hulp is dichter bij huis en laagdrempeliger gemaakt. Het gevolg is dat de vraag naar hulp is toegenomen. Vaak gaat het om lichte aandoeningen. Mensen komen naar het gemeentelijke loket om de zeggen dat ze last hebben van hun ongemotiveerde puber, dat soort dingen. Als een kind twee keer blijft zitten in de brugklas, moet het kind van school en wordt het naar de huisarts of naar jeugdzorg gestuurd. Terwijl we als maatschappij misschien moeten accepteren dat er nu eenmaal afwijkende kinderen zijn. In plaats van die afwijking niet te willen accepteren maar die te problematiseren. Intussen komen bij hetzelfde loket ook ouders van wie hun kind zelfmoordpogingen heeft gedaan. En de beoordeling daarvan wordt allemaal tegelijk beschouwd als een soort jeugdzorg.
„De psychiatrie wordt vaak verweten vanuit een ivoren toren te werken. De jeugdzorg en de psychiatrie zijn van oudsher twee verschillende werelden. Maar sinds de decentralisatie van de jeugdzorg komen psychiaters er vaak helemaal niet meer aan te pas. Alles is jeugdzorg. En als kinderen niet alleen kampen met problemen zoals autisme, depressie of angststoornissen, maar ook niet meer thuis wonen, dan worden ze aan het zicht van de psychiatrie onttrokken. En komt de noodzakelijke hulpverlening te laat op gang.”
Naar de zorgboerderij
Ze geeft als voorbeeld een meisje dat intelligent genoeg was om zich op haar gymnasium te verliezen in de liefde voor exacte vakken, maar ook lijdt aan een ernstige vorm van autisme, als gevolg waarvan ze zich sociaal isoleerde, zichzelf verwondde, en uiteindelijk zelfmoord probeerde te plegen. „Ik heb dat meisje gezien en vervolgens is het mij onmogelijk gemaakt goede zorg voor haar en haar ouders te regelen. Omdat het systeem van de gemeentelijke jeugdzorg bepaalt dat een intensieve begeleiding op school te duur is, dat ze beter naar dagbesteding op een zorgboerderij kan.” Ze voelt zich machteloos. „Ik ben eindverantwoordelijk voor de behandeling van dit meisje, maar ook onderaannemer van de zorgaanbieder die anders bepaalt. En intussen gaan er jaren voorbij, waarin ik moet overleggen en uitleggen. Het komt er op neer dat we door een steekspel van wantrouwen en gedoe over wie verantwoordelijk is, al twee jaar meer tijd aan overleg hebben besteed dan dat dit ten goede is gekomen aan de behandeling.”
Beschouw het relaas van Marie-Lies van Steenderen als een hartenkreet. „Laat me mijn werk doen”, zegt ze. „Als er geen geld is voor een goede behandeling, zeg dat dan. Als men de autismecoaching voor een kind niet wil betalen, dan weet ik waar ik aan toe ben, dan weet ik dat wij in Nederland niet voldoende geld hebben om deze kinderen de juiste zorg te bieden. Dat is een andere discussie die ik best bereid ben te voeren. Maar ga niet zeggen dat autismecoaching niet nodig is. Verwar de inhoudelijke discussie niet met de financiële discussie. En schoenmaker blijf bij je leest. Stel de inhoud van mijn werk niet ter discussie. Vertrouw mij.”