Groen, iederéén houdt van groen. Zeker in het voorjaar, als in die vreugdevolle explosie van de natuur het zonlicht zachtjes door het bladerdak van de bomen valt. Dus toen Henk Hartzema (56) in opdracht de nieuwe contouren mocht schetsen voor een groot bedrijventerrein in Leiden, dacht hij aan een groene oase met gebouwen losstaand in het polderland.
Dat was twintig jaar geleden, en kijk nu eens hoe het geworden is.
In de lege vergaderzaal van zijn kantoor in Rotterdam – op vrijdag is hij de enige aan het werk – neemt stedenbouwkundige Hartzema met z’n muis het gele poppetje van Google Street View bij de hand en vliegt op een wandscherm van anderhalve diameter over het landschap van honderd hectare. „Dit hele ding is het Bio Science Park.”
Hij laat het poppetje zweven over rode klinkerwegen met groene bermen. Omdat rood zo mooi contrasteert met groen en contrast houvast geeft. Een stoep een stoep, een straat een straat. Grip op de wereld – die voor velen al zo ongrijpbaar is.
En elke stoeptegel en hoe die ligt, is voor Hartzema bekend terrein. Je vergroeit met een plek als je er twee keer per week komt, twintig jaar lang. En nog steeds verveelt deze plek nooit. Het gaat om het grote, maar ook om het kleine. „Hier de universiteitscampus. Hier een cafeetje. En kijk eens, picknickbanken! Hebben mensen er zelf neergezet.” Opverend: „Zo hebben we ’t bedacht”.

Het gele poppetje zweeft over Naturalis – „ben je daar weleens geweest?” – en al die gebouwen, niet van zijn hand, zijn organisch gegroeide miniatuurtjes in zíjn raamwerk. Een deel van de gebouwen, vooral bedrijven, stond er al. Had-ie geen invloed op. En op de nieuwe probeert hij zijn invloed te beperken. Hou het simpel, één materiaal, is zijn advies aan de architect. Denk ‘smoel’ maar ook ‘achterkant’. Bedrijfsnaam niet te groots op de gevel. Hou het klein. Behaphaar. Ooghoogte, alles ooghoogte. Hij kan het niet vaak genoeg herhalen. Houdt de wereld, opnieuw, overzichtelijk.
„Zie deze eens helemaal aluminium staan te wezen.” Hij zoomt in op een gebouw. „En deze, helemaal zwart, naast die groene wand.” Glimlach. „Superclean.”
En natuurlijk is loslaten moeilijk. Je bent ontwerper. Je wilt beetpakken, controléren. Maar de tijd van grote stedenbouwers als Berlage, Le Corbusier, een hele wijk één stijl, is voorbij. De wereld is al best wel af. Het is nu vooral retoucheren. En puzzelen. Zeker in Nederland, waar telkens alles anders moet. Daar puzzelen we heel wat af.
„En deze jongen…” Hartzema laat het poppetje landen bij een groot internationaal bedrijf. „Wilde zich hier alleen vestigen als er een hek omheen mocht.”
Maar daar is Hartzema geen voorstander van. Want als de één een hek mag, wil de ander ’t ook. En voor je ’t weet, doet iedereen achter die hekken z’n eigen ding. Terwijl, zijn wereld moet aanráákbaar zijn. Dus heeft de architect na veel gebakkelei het gebouw uiteindelijk een metertje opgetild en er een betonnen rand onder gezet, antiramkraak. Maar soms moet je keihard vechten om ’t voor elkaar te krijgen.
‘De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst’
Henk Hartzema, oprichter van Studio Hartzema, is altijd al een kijker geweest. Als kind op de achterbank wilde hij steevast in het midden tussen broer en zus in. De hele reis staan, ook tien uur naar Frankrijk. Blik naar voren gericht.
Hij werd geboren in – hup, poppetje noordwaarts, naar een dorpje omgeven door een horizon van akkers – „Houwerzijl! Groningen! Middle of Nowhere.” En kijk, in dit huis. En hier de pastorie. En als ze gingen zwemmen, deden ze dat in Elektra. „Een plaatsje met één huis.”

In Houwerzijl was niks, behalve gemeenschap. Dat is het wezen van een dorp. Iedereen begrijpt elkaar, omdat iedereen dezelfde wereld kent. En iedereen, hoe verschillend ook, beseft: we moeten het samen doen, omdat er niemand anders is. En omdat er zo weinig indrukken zijn om op te doen, komt elke indruk – wind, geur, regen, geluid – dubbel zo hard binnen. Je voelt, je ziet, je ruikt. Je herinnert.
Hartzema’s wereld werd telkens groter. Van Overijssel naar Utrecht naar Rotterdam, Milaan, Manhattan. In de grote stad voelt hij zich thuis. De chaos, de gekte. Het besef dat een stad nooit af is en achter elke straathoek een nieuwe belofte schuilt. De hoek, zo belangrijk! En zo veronachtzaamd! Al die gebouwen die gewoon koud, ijskoud, de hoek om gaan. Zonder torentjes of tierelantijntjes. „Alsof het niks uitmaakt.”
Een stad is zo anders dan het platteland. Al die indrukken van auto’s, trams, mensenmassa’s, getoeter zijn too much. Je sluit je af. Oortjes in, blik omlaag. Begrijpelijk, maar ook jammer. Je beleeft oppervlakkiger. En als je niet oppast, stomp je af. Of erger, je raakt ontworteld. Ook dat is wat openbare ruimte met je kan doen.
Het besef dat hij geen gebouwen moest ontwerpen maar de ruimte eromheen, ontstond toen Hartzema einde studietijd college kreeg van docenten landschapsarchitectuur. Die toonden de Franse baroktuinen met hun symmetrie en fonteinen en daarna – totaal anders – een meanderende tuin in Britse landschapsstijl. Met dezelfde elementen kun je alles ontwerpen, begreep hij. Maar welke sensatie, welk gevoel, wil je oproepen?
Hij laat het poppetje zuidwaarts vliegen en landen op het stationsplein van Rotterdam Centraal. Ontworpen door een oud-collega en „een van de mooiste plekken van de stad”. Omdat je, koud uit dat station, als bezoeker van de stad op dat immense plein nog even helemaal niets hoeft. „De stad ligt aan je voeten. Maar hier is… níks. Rúst.”

En dat is knap, als je bedenkt dat steden voller raken. Meer mensen, meer indrukken, meer commercie. Juist op een stationsplein, brandpunt van alle middelpuntvliedende kracht. „Maar dit plein” – Hartzema ademt uit – „is van niemand. Dat geeft een gevoel van vrijheid.”
Stedenbouw is de psychologie van de openbare ruimte. En stedenbouw is componeren. Eerst alle elementen verzamelen die een plek definiëren en dan puzzelen.
Neem zo’n stationsplein, geen comfortabele omgeving zoals – zeg – Blaricum of Wassenaar, zo ontworpen dat je een gevoel van controle ervaart. Een stationsplein is een conflicterende omgeving met auto’s en fietsers en trams die je overrijden als je niet uitkijkt. Taxi’s, loempiaverkopers, McDonald’s, Burger King, protesten, zwervers, een kunstwerk, chauffeurs die willen uitladen, NS-medewerkers die willen roken. De wind.
En met al die elementen heb je om te gaan, want samen maken zij de werkelijkheid. En dat vindt Hartzema het mooist. De schets voor een nieuw ontwerp zit vaak al na één bezoekje in z’n hoofd. Maar daarna moet-ie alle gebruikers van zo’n plek nog zien te overtuigen. Dat de wereld die hij bedenkt mooier is dan de bestaande. En dat gaat alleen met héél veel praten. Met iedereen. „Want iedereen heeft gelijk.”
Hartzema puzzelde in Venlo, waar hij de contouren schetste van een exclusieve villawijk met een fietspad dwars erdoorheen, bedoeld voor iederéén. Hij liet een vallei uitgraven en legde daar het pad in zodat de villabewoners er van bovenaf op uitkijken en zich – ook zonder hekken of hagen – onbedreigd wanen. Hartzema puzzelde op de nieuwe hoofdingang van het Amsterdam UMC, waar veel bezoekers al met verhoogde hartslag binnenkomen, onder een plafond van twintig meter hoog. Zo’n ruimte kan leeg, ontheemd, unheimisch voelen. Maar ook ruimtelijk, ontspannend en vrij. Mits juist gecomponeerd.
Daar werkte hij met zachte kleuren. En tegeltjes op de vloer, van oma thuis.
Zeker twintig ruimtelijke puzzels heeft Hartzema inmiddels gelegd. Twintig stukjes Nederland waarmee hij is vergroeid. En inmiddels denkt hij wel te weten wat de mens een fijne wereld vindt. Dat is, universeel, een omgeving die vrij, groots en ruimtelijk voelt, maar ook warm, tastbaar, knus en vriendelijk. „Je wilt je geborgen voelen, niet verloren.”
Maar zo’n wereld is niet vanzelfsprekend.
Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, ‘echt intens gelukkig van’
Hartzema laat het poppetje landen in de nieuwe stedenbouw van Amsterdam Nieuw-West. Grote, stoere gebouwen met bovenin appartementen en onderin een glazen winkelplint. Maar kijk: beneden zijn overal de gordijnen dicht. En overal afgeplakte ramen. Een fysiotherapeut waar je niet naar binnen kunt kijken. Een sportschool verscholen achter reclamestickers. „Er gebeurt hier op ooghoogte helemaal niets. Geen bakkertje, geen koffiecorner, geen doorkijkjes, geen raampjes.” Hij noemt het „de plintenziekte” en steeds meer steden lijden eraan. Gevolg: mensen trekken zich terug.
En laat het poppetje maar eens – hup, zuidelijk – landen in de omgeving van Berkel en Rodenrijs. Buurtschap De Zweth. Holland op z’n best. „Bruggetje, molentje, dijkje.” Maar honderd meter verderop – even uitzoomen – ligt een gigantisch distributiecentrum. Eén grote grijze massa met op de parkeerplaats talloze smalle karretjes. „Picnic-land.”
We hebben met z’n allen even niet opgelet, zegt hij. Want terwijl iedereen maar bezig was met onze steden, verwaarloosden we ons karakteristieke achterland. Daar verrezen zonneparken, windmolenparken en distributiecentra. We lieten de steden uitdijen, telkens een nieuwbouwwijkje erbij, en nu groeien ze daar in dat polderland zowat tegen elkaar aan. Ga maar eens rechts van Berkel en Rodenrijs de N470 op. Twee ultrarotondes naast elkaar. „Middelpunt van deze regio. Vijf, zes, zeven rijbanen. Dubbel linksaf, dubbel rechtdoor. Je hebt geen idee meer waar je bent. Omdat het zo nietszeggend is. Zo anoniem.” Niemandsland.
En als je de openbare ruimte zo stukmaakt, de ziel eruit haalt, dan beleven mensen de wereld liever vanuit hun huis. Of hun auto. Ze keren naar binnen.
De grootste terugtrekkende beweging ziet Hartzema – oké, nog éénmaal het poppetje – in Zeeland, waar de bevolking zelfs krimpt. Waar heel Nederland z’n „hardware” stalt. En de meterkast. „Hier, ál die hoogspanningsmasten.”
Terwijl Zeeland eigenlijk zo prachtig is.
Het summum voor elke stedenbouwkundige is het ontwerp van een nieuwe stad. En om in Zeeland het tij te keren heeft Hartzema er laatst één getekend. Stad aan het Sloe, 30.000 inwoners. Met een knus centrum en veel water en woonwijken in het groen. Of deze stad ooit zal verrijzen is de vraag – niet alle Zeeuwen zijn enthousiast – maar zelf zou-ie er best willen wonen. Huizen met kneuterige geveltuintjes, bankjes met pioenrozen ernaast. Daar worden wij Nederlanders, denkt hij, „echt intens gelukkig van”.
Want diep van binnen, is Hartzema’s overtuiging, houdt de Nederlander liefst de gordijnen open. Zoals in het dorp waar hij als jochie ’s avonds langs de ramen liep overal de tv kon volgen. Omdat Nederlanders groepsmensen zijn, en onze steden zijn daarop gebouwd. „Dat zit in ons DNA.”
